Ouitenlanö.
De discussie over het rapport der commissie omtrent
het adres van den academischen senaat te Groningen
betreffende verleende dispensatiën van examina wordt
uitgesteld, uithoofde van de afwezigheid van den
minister van buitenlandsche zaken.
In de zitting van de eerste kamer van Donderdag
avond, 14 December, zijn al de laatstelijk door de tweede
kamer aangenomen wetsontwerpen ingekomen, en ismen
overgegaan tot het trekken van nieuwe afdeelingen.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Vrijdag 15 December. Aanneming der
tractaten wegens Sumatra en Suriname.
Bij den aanvang der beraadslaging over het wetsont
werp tot bekrachtiging van het met Engeland gesloten
tractaat betreffende Sumatra, geeft de minister van
buitenlandsche zaken eenige inlichtingen omtrent de
opmerkingen in het eindverslag gemaakt.
De heer Gratama releveert verschillende punten,
waarom hij zich tegen dit tractaat moet verklaren. Wij
hebben te veel toegegeven aan de press.e van Engeland
omtrent den afstand van de kust; nu de;e gehandhaafd
wordt, en er volgens de regeering verband blijft bestaan
tusschen de drie verschillende tractaten kan hi) onmo
gelijk zijn stem geven aan deze regeling die trouwens
ook onze bestaande rechten op Sumatra niet behoorlijk
waarborgen. Blijkbaar is het de bedoeling van Engeland
om zich meester te maken van de immigratie.
De heer van Lijnden betwijfelt het of, wanneer de
eerste kamer het tractaat betreffende de kust mocht
verwerpen, dan dit tractaat zijn kracht zou blijven
behouden.
De heer van Zuylen zet de gronden uiteen, waarom hij
het verband tusschen de drie tractaten moet afkeuren
hij betreurt het afstaan van de kust, vooral ook met het
oog op vroegere gezegden van den minister van koloniën,
waaruit blijkt dat deze het beginsel is toegedaan, om
ook Ncderlandsche en productieve koloniën van de hand
te doen. Verder wijst hij er op, dat voor Sumatrageene
bepaalde verbetering in den toestand is verkregen, of
althans dat niet alle reclamatiën van Engelsche zijde
zullen ophouden. Hij erkent evenwel, dat het nieuw
tractaat gunstig afsteekt bij het vroeger geslotene.
De heer van Sypesteijn zal onder de bestaande con-
nexiteit tusschen de drie tractaten tegen dit voorstel
stemmen.
De heer Mirandolle brengt hulde aan den minister van
binnenlandsche zaken, voor zijn beleid om zulk eene
betere conventie te verkrijgen en voor de wijze, waarop
hij onze waardigheid en onze rechten heeft weten op te
houdeD. Hij begrijpt niet dat, waar de bestrijders dit
met hem eens zijn, zij hunue oppositie niet laten varen.
De heer van de Putte is het hiermede eens. De ge
maakte aanmerkingen op het tractaat, als zouden de
moeielijkheden op Sumatra niet ophouden, bestrijdt hij,
omdat nu eene voor wederzijdsche partijen duidelijke
oplossing is gegeven van de bedoelingen van het trac
taat van 1824.
De heer van Naamen was tegen de vroegere conclusie,
maar is nu voor dit verdrag gestemd, omdat daarin de
noodige compensatie aan ons wordt gegeven.
De heer Bredius verdedigt de conventie terwijl de
heer Heemskerk Az., hoewel erkennende dat verbetering
is verkregen, de verhouding ten aanzien van de kust
niet kan goedkeuren.
De heer Nierstrasz is beducht, dat dit tractaat groote
kosten en verdere uitbreiding van ons gezag zal veroor
zaken om de toegezegde bescherming der Engelsche
onderdanen op de Oostkust van Sumatra te kunnen
gestand doen. De inhoud van het tractaat brengt hem
er echter toe over dat bezwaar heen te stappen.
De minister van koloniën deelt de motieven mede
die de regeering betere voorwaarden van Engeland
hebben doen verkrijgen. Hij ontkent verkoop van andere
koloniën en dadelijk uitzicht te hebben gesteld. Verder
verdedigt de minister de voordracht met het oog op
verschillende punten van détail.
De heer van Beyma blijft zich verzetten tegen den
afstand van dé kust, hiermede in verband staande. Wij
mogen geene kolonie verlaten zonder voorat de bevolking
geëmancipeerd te hebben.
De minister van buitenlandsche zaken verklaart, dat
de aanneming van dit tractaat geheel onafhankelijk van
de stemming en in de beide kamers over de andere trac
taten kan plaats hebben.
Na deze mededeeling verklaren de heeren van Lijnden
en van Zuylen zich bij het verdrag te zullen nederleggen.
Meer kunnen zij van den minister niet verlangen.
Het wetsontwerp tot bekrachtiging van het tractaat
met Engeland betreffende Sumatra, wordt daarop aan
genomen met 54 tegen 13 stemmen.
Tegen stemden de heeren van Loon, Hoffman, van
Beyma, Vader, van Foreest, van Sijpesteyn, Wintgens,
van Hardeubroek, van Wassenaer, van Zuylen, Berg
man, Gratama en Heemskerk Az.
Na een paar inlichtingen op het eindverslag betref
fende het wetsontwerp tot bevordering van de immigra
tie in Suriname worden de algemeene beraadslagingen
over dat wetsontwerp gesloten.
Bij de behandeling der artikelen verklaart de heer
Bredius zich tegen de gestoten conventie, omdat zij in
zijn oog niets anders is, dan eene vermomde slavernij.
Na repliek der regeeringdie dit ontkent, wordt het
wetsontwerp aangenomen met 60 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de heeren Moens, van Kerkwijk,
Bergmann, Gratama, HeDgst, Bredius en de Lange.
Na eenige discussie wordt door de kamer besloten om,
na afloop der hangende werkzaamheden het wetsont
werp op de arbeider8-coalitiën voorloopig niet aan de
orde te stellen maar wel dat op de tienden.
Zitting van Zaterdag 16 December. Ingekomen een
wetsontwerp op de rechterlijke inrichting.
Bij de behandeling van de naturalisatie-wetten blijft
de heer van Eek zich verzetten tegen de meening van
den minister van justitie in de memorie van antwoord
ontwikkeld. Terwijl volgens spreker men bij internatio
nale overeenkomst zou kunnen voorkomen dat éen
persoon twee nationaliteiten te gelijk had.
De minister blijft bij zijn denkbeeld dat ook vroeger
door den minister Godefroi is omhelsd.
De naturalisatie-wetten worden daarop aangenomen,
evenals de begrooting voor de gestichten Veenhuizen en
Ommerschans (zonder discussie) met eenparige stemmen.
Bij de algemeene beschouwingen over de afwijkinga-
wetten betreflende de plaatselijke accijnsen voor som
mige gemeenten wijst de heer van Kuyk op de noodza-
kelykheid eener milde uitlegging van de wet van 1865
tan aanzien van verschillende gemeenten.
De heer van Voorthuijzen acht juist het noodig dat
volgeus de bedoeling der wet zoo spoedig mogelijk
overal de gemeente-accijnsendie het verkeer belemme
ren, verdwijnen. Hij geeft in overweging, om aan som
mige gemeenten, die niet door andere middelen hare
uitgaven kunnen dekken, eene afloopende subsidie te
verleenen.
De minister van financiën is daar ten sterkste tegen.
Wat arme gemeenten betreft, juist daar moeten de accijn
sen afgeschaft worden, omdat zij het meest op de mindere
klassen drukken.
De verschillende afwijkingswetten worden achtereen
volgens aangenomen, waaronder die voor Vlissingen
en Veere zonder discussie en met algemeene stemmen.
Het wetsontwerp tot afkoopbaarstelling der tienden.
Nu de tweede kamer het wetsontwerp tot afkoop
baarstelling der tienden, dat reeds bij koninklijke bood
schap van den 4dcn Mei 1871 aanhaar was toegezonden
en den 27fD September jl. ongewijzigd weder werd inge
diend, in behandeling heeft genomen, achten wij bet niet
overbodigom de hoofdbeginselen en de voornaamste
bepalingen van dat ontwerp in herinnering te brengen.
Evenals de memorie van toelichting van 8 Juli 1871
gelooven wij dat het onnoodig is om de omstandigheden
na te gaan, waardoor de afdoening van deze zaak werd
vertraagd en de noodzakelijke overeenstemming tus
schen de onderscheidene takken der wetgevende macht
niet kon worden verkregen.
De strekking van dit wetsontwerpwaarvan de behan
deling en aanneming door menig landeigenaar reeds
lang met gespannen verwachting werd tegemoet gezien
is. „de belemmering uit den weg te ruimen die de land
bouw door de heffing der tienden ondervindt." Daartoe
wordt voorgestelddat iedere voor de invoering van het
burgerlijk wetboek gevestigde schuldplichtigheid van
tienden of van eenige andere evenredige hoeveelheid
van vruchten, hetzij in deze, hetzij in geld te voldoen,
op de vordering van den schuldplichtige afkoopbaar zal
zijn, al ware het tegendeel bedongen.
Indien geen overeenkomst tusschen plichtige en
heffer bestaat dan zal de afkooping bestaan in het twin-
tigvoud van de jaarlijksche opbrengst. Tot maatstaf zal
strekken de gemiddelde zuivere opbrengst der vijftien
]aatste jaren, na aftrek der twee voordeeligste en der
twee nadeeligste, terwijl de waarde der jaarlijksche
opbrengst zal worden bepaald door de verpachtingen of
door de landelijke marktprijzen en indien de waarde op
een van die wijzen niet kan worden bepaald dan zal dat
geschieden door den rechter.
De vordering tot afkoop zal in eersten en hoogsten
aanleg als summiere zaak worden behandeld voor de
arrondissements-rechtbank waaronder de belaste grond
geheel of grootendeels is gelegen. Door de overschrij
ving van den titel van afkoop iu de registers der hypo
theken zal de grond van den afkooper van de schuld
plichtigheid worden ontheven.
Voor de rechten van hypotheekhouders op het afge
kochte recht wordt gewaakt door de bepaling, dat in
geval een hypothecair recht op de schuldplichtigheid
bestaat, de afkoopsom door den alkooper moet worden
gestort in de consignatie-kas van de hoofdplaats van het
arrondissement, alwaar zij bewaard blijft, totdat de
zaak met den hypothecairen schuldeischerhetzij in der
minne hetzij in de rechten zal zijn getermineerd.
Ook, als bepaalde betalingen uit de schuldplichtigheid
moeten geschieden, zullen zij, die daarop recht bebbeD,
door hun recht vóór de consignatie aan den bewaarder
der hypotheken te doen beteekenen hunue belangeu
kunnen doen gelden. Hoe te handelen als er verschil
lende hypothecaire schuldeischers of belanghebbenden
zijn, en die zich of onderling of met hem, wiens recht
wordt afgekocht, niet kunnen verstaan, wordt in het
ontwerp voorgeschreven.
Als grondslag van het aangeboden wetsontwerp heeft
de regeering aangenomen „afkoopbaarstelling op vorde-
I ring van den plichtige." De bedenkingen, die tegen de
afkoopbaarstelling op opvordering van den heffer bestaan
achtte de minister voor geen voldoende oplossing vat
baar, om ook dat als beginsel aan te nemen, en uit het
voorloopig verslag van den 8en Juli jl. blijkt, d^t de
meeste leden in de afdeelingen zich met dat gevoelen
van den minister in dit opzicht konden vereenigen.
Hoewel de verwachting, dat dit ontwerp aan het dool
zou beantwoorden, niet zeer hoog was gespannen en tegen
verschillende bepalingen bezwaren of bedenkingen wer
den geopperd, zoowel bij het onderzoek in de afdeelingen
in Juli jl., als in November jl. werd echter weder alge
meen erkend, dat opheffing van den last der tienden
wenschelijk is in bet belang van den landbouw. Sommige
leden wilden zelfs zoover gaan, om ook het vestigen van
nieuwe tienden overeenkomstig de bepalingen van het
burgerlijk wetboek te verbieden. Men boude echter in
het oog, dat volgens die bepalingen het recht van tiend
heffing slechts bij vrijwillige overeenkomst kan worden
gevestigd en altijd afkoopbaar is, zelfs al ware het
tegendeel -uitdrukkelijk bedongen.
Dc door den koning goedgekeurde en aan de kamer
medegedeelde begrooting van de kust van Guinea van
1872, bedraagt in ontvangsten en uitgaven 160,000.
De subsidie uit 'srijks kas is ouder de ontvangsten op
f 126,000 uitgetrokken.
Algemeen overzicht.
De quaestie omtrent de uitbreiding der rijks-compe
tentie door de heeren von Schüttinger en Barth in de
Beiersche kamer opgeworpen, helooft zeer interressant
te zullen worden. De voorstellers verdedigden Zaterdag
hun voorstel, en beriepen zich op de tractaten te Ver
sailles gesloten en op de vroeger uitgesproken woorden
van den heer von Lutzdat hij zelf het groote gevaar
van het unitarisme inzag. De hear von Lutz nam daarop
het woord en noemde dit een misverstand, dat blijk
baar tusschen de voorstellers en hem bestond. Hij zeide
dat bet voorstel geheel in zijn geest was en juist weer
gaf, wat door hem te Berlijn in den rijksdag, naar aan
leiding van dc invoering der militaire wetten in Beieren,
gezegd was. Slechts in éen punt bestond verschilen
dit noemde de minister een misverstand. Het eindbesluit
der kamer, dat met groote meerderheid genomen werd,
om bet voorstel in handen eener commissie ad hoe te
stellen, bewijst dat zij dit zoogenaamde misverstand als
een cardinaal punt van verschil beschouwde.
Volgens den heer von Lutz namelijk bestaat werkeiijk
Ingevolge de tractaten van Versailles, het recht der ver
schillende staten, om zich eene nadere goedkeuring van
een rijksbesluit voor te behouden. Wanneer echter de
afgevaardigden van een staat in den bondsraad verkla
ren van dit recht voor een speciaal geval afstand to
doen, dan moet de rijksregecring deze verklaring voor
geldig aannemen. Te Versailles was door alle gevol
machtigden aangenomen, dat de stemmingen der land
dagen den loop van het rijksbestuur niét zouden kunnen
belemmeren. De rijkswet is in alle lauden geldig, niet
tegenstaande eventueel verzet van de landdagen. Aan
de vertegenwoordiging staat in die gevallen niet alleen
een votum van wantrouwen, maar zelfs een aanklacht
tegen den minister open.
Het laatste huismiddeltje van den heer von Lntz zal
inderdaad weinig baten. Gesteld dat de k^mer zoodanig