schepen geven om binnen te kernen; en die nieuwe dok
ken zijn zoowel door spoorwegen als door kleinere kana
len met het binnenland verbonden.
De heer van Akerlaken. De minister van binnenland-
sche zaken heelt op hetgeen ik in het midden bracht
geantwoord, dat eerst aan de wet moet worden voldaan
en dat dan de andere belangen kunnen volgen. Dit ant
woord was te voorzien. Dit antwoord werd reeds door
den minister in 1862 aangevoerd en daarvan schijnt
den minister niette willen afwijken. Maar juist, om dat
aangeprezen systeem te volgen, heb ik den minister
matiging in de uitgaven voor de spoorwegen en speciaal
voor den Zeeuwschen spoorweg aanbevolen en heb ik
hem verzocht daarin geene uitgaven te betrekken die
mij voorkomen noch tot het spoorwegnet noch tot het
kanaal van Walcheren te behooren. Ik wees daarom
op bet ijzeren drijvend droogdok waarvan de minister
in zijne memorie vau beantwoording gewaagd heelt en
waarvan de kosten op een millioen worden geraamd. De
minister is daarop, zoo ik meen, het antwoord schuldig
gebleven.
Ik heb ook gesproken van de exploitatie van de ha
ven te Vlissingeu en gewenscht, dat die niet zou komen
ten laste van het rijk. Tot mijne vreugde heb ik van den
minister vernomen, dat dit ook geenszins in de bedoeling
van den minister ligt en dat hij die exploitatie wil over
laten aan de publieke concurrentie.
Ik zou mij dus bij het systeem van den minister kun
nen neerleggen bijaldien de voorgestelde uitgaven zich
uitsluitend bepaalden tot het spoorwegnet, want, wan
neer daarbij nog andere uitgaven worden betrokken,
zal het de vraag worden: wanneer eens de beurt zal
komen aan de miskende districten Wanneer de uitga
ven al meer en meer worden opgehoogd, zal die beurt
tot in een ver verwijderd tijdstip moeten worden uit
gesteld.
De minister heeft een woord gebruikt, dat hem wel
licht bij vergissing is ontvallen dat mij ik erken
het beeft gechoqueerd. Hij zeide, men zou wellicht
uit medelijden subsidie kunnen geven aan concessiona
rissen. Ik spreek bier niet van concessiën en concessiona
rissen, maar van de belangen van verschillende distric
ten in dit rijk. En dan moet ik den minister antwoorden
wij 'verlangen noch medelijden van de regeering noch
medelijden van de vertegenwoordiging, maar wij verlan
gen rechtwaardoor onze miskende belangen worden
gehandhaafd.
De geachte spreker uit Steen wijk heeftzoo ik hem
wel verstaan heb, mij tegengeworpen dat ik de haven
van Nieuwediep zou hebben gesteld boven Vlissingen.
Dit is onjuist; ik heb beweerd dat de havens van Vlis
singen en Nieuwediep de besto havens zijn van ons land
en dat desniettemin noch Nieuwediep noch Vlissingeu
koopsteden zijn geworden. Ik zal nu niet zoeken naar
de bedoeling van den geachten sprekerwaarom hij zoo
zeer de voorkeur geeft aan de haven van Vlissingen bo
ven die van Nieuwediep, maar ik zal alleen zeggen dat
hij mij verkeerd heeft begrepen, wanneer hij meent
dat ik de voorkeur geef aan de haven van Nieuwediep
boveu die van Vlissingen.
De geachte spreker uit Amsterdam erkende dat
Nieuwediep noch Vlissingen handelsteden waren,
maar vraagde mij: Wat ware van Arasterdam geworden
zonder het Noord-Hollandsche kanaal Van Rotterdam
zonder het kanaal van Voorne? In het stelsel van dien
geachten afgevaardigde doe ik hem de vraagWaartoe
zal de haven van Vlissingen dienen als dit geen han
delsstad is? Die haven zal dan niet zijn dan eene
voorhaven voor Antwerpen.
De heer Thorbecke, minister van binnenlandsche
zaken. Ik verzuimde een antwoord te geven aan den
heer Tak op eene vraag in zyne eerste rede: Is bet mo
gelijk, dat men te Vlissingen spoedig eene tijdelijke
communicatie hebbe met de marinehaven Ik durf dat
niet slellig zeggen maar zal zien.
De heer Stieltjes beschuldigt mij van twee dwalingen,
zoo ten aanzien van werken in Duitschland als van eene
verlaging van den sluisdorpel te Vlissingen bij verdie
ping der buitenhaven. Wellicht heb ik mij niet juist
uitgedrukt, maar ik heb gemeend dit te zeggen: wan
neer men de buitenhaven verdiept en den dorpel op de
tegenwoordige hoogte laat, dan zullen de schepen iu de
haven moeten blijven liggen wachten, gelijk zij het
anders op de veilige Vlissiogsehe reede zullen doen.
In Duitschland zijn groote werken uitgevoerd, maar
behooren daaronder die welke de heer Stieltjes in zijne
eerste rede noemde?
De heer van Akerlaken wenschtdat onder de spoor-
wegkosten geene uitgaven worden gebrachtwelke op
de spoorwegen geen onmiddellijke betrekking hebben
zooals een ijzeren droogdoken beklaagt zich, daarover
geen antwoord te hebben ontvangen. Het is mij niet
mogelijk een stellig antwoord te geven omtrent de bij
zonderheden van elk werk. Wellicht is op het droogdok
reeds gerekend, alvorens ik de leiding weder in han
den had; mijne aandacht is op dien post niet gevallen-
Na de vraag van den geachten afgevaardigde zal ik
de zaak doen onderzoeken.
„Medelijden". Daarmede bedoelde ik blijkbaar niet
medelijden met concessionarissen maar het medelijden,
dat de geachte spreker trachtte op te wekken voor
plaatsen die, buiten gemeenschap met het netvolgens
hem in betreurenswaardigen toestand verkeeren.
En nu zeg ik: „recht" heeft niemand; men kan klagen
niet in het net begrepen te zijn, maar evenmin als eene
plaats bij het ontwerpen van het stelsel der aangenomen
lijnen kon beweren recht te hebben aangesloten te
worden, evenmin kunnncn nu plaatsen, die ter zijde
liggenvan „recht" spreken om daaraan te worden ver
bonden. En zij behoeven dat ook niet, zoo het algemeen
belang de verbinding gebiedt. Maar wie zal eischen, dat
in het particulier belang van iedere plaats die geen
spoorweg in hare buurt heeft worde voorzien?
Ten slotte. De eerste geachte spreker sprak over de
geldquaestie, en daarop heb ik geantwoord: bij mij zul
len eenige tonnen gouds, eenige raillioenexi zelfs, om
het werk goed en op groote schaal te maken, niet in
aanmerking komen. Nu beroept hij zich op de memorie
van antwoord, waar de gevraagde verdieping van de
haven „onverantwoordelijke geldverspilling" wordt ge
noemd. Het antwoord gaf ik reeds. Het begrip, dat men,
aan die vraag toegevendezich aan verantwoordelijke
geldverspilling schuldig zou maken, heeft de ingenieurs
tot dusverre bestuurd.
De heer Fransen van de Putte. Ik behoor onder dege
nen die, zoo het noodig ware, bij de regeering op spoed
zouden aandringen. Na het antwoord van den minis
ter is dit overbodig. Ik kan mij intr.sschen wel begrij-.
pen dat, wanneer hier de werken welke in Zeeland zijn
gemaakt en uog gemaakt moeten worden aan de orde
zijn, er klachten komen over te groote uitgaven welke
niet geheel ongegrond zijn. Ik heb altijd geloofd en ge
loof nog, dat door een weinig meer capaciteit te geven
aan het kanaal door Zuid-Beveland en de tweede sluizen
die nu toch gemaakt zijn, het kanaal van Walcheren had
kunnen achterwege blijven. Maar ik laat dit nu daar
omdat het eene zaak is die tot het verleden behoort.
Ik moet voorop stellen, dat hetgeen ik nu nog over de
werken in Zeeland zal zeggen volstrekt niet het beleid
van dezen minister geldt; met die werkeD is een aan
vang gemaakt tijdens hij niet aan het bestuur was. Ik
wil zelfs meer zeggen: ik geloof dat, wanneer deze
minister toen aan liet bestuur was geweest, de groote
in het oog loopende fouten die bij het beleid in de samen
stelling van de werken in Zeeland bestaan, waarschijnlijk
niet hadden plaats gevonden.
Wanneer men de memorie van antwoord in handen
neemt en de kaart voor zich heeft, dan ziet men een
spoorweg naar Vlissingen, aan den eenen kant uitloo-
pende op eene buitenhaven die niet gereed isaan den
anderen kant een locaal-station, maar niet in verbinding
met de bestaande havens. Verder ziet men twee groote
sluizen en een kanaal, waarvan de verbinding echter
pas aanbesteed is toen de sluizen bijna gereed waren
zoodat nu tot 1873 al de millioenen daaraan besteed
renteloos liggen.
Wat is het doel van den geheeleu aanleg? Eene groote
internationale communicatie in het leven te roepen te
Vlissingen. Daarvoor heelt men met het oog op de ves
tingwerken (treurig genoeg) eene groote kromming bij
Vlissingen genomen. Nu zal een tijdelijk station komen
bij de buitenhaven maar die buitenhaven is niet gereed.
Men heeft dus geene aansluitingwaar het juist op aan
komt, van bet spoorwegvervoer met de havens en de
scheppvaartbeweging.
Dit locaal-station blijft buiten Vlissingen zonder
eenige verbinding staan; en de waterverbinding der
marinehaven kan wederom niet gereed komen vóór die
bocht van het kanaal voltooid is; derhalve ook niet vóór
1873. Men zal dus nergens kunnen laden of lossen.
Met de meest welwilende gezindheid jegens het oor
deel der ingenieurs, zal een ieder, zonder ingenieur te
zijn, maar die zijn gezond verstand gebruiktmoeten
getuigen, dat hier bij den aanleg van het werk geen
beleid heeft voorgezeten. Dit kan zeer goed samengaan
met spqedige uitvoering van elk werk in het bij
zonder, zoo als bijv. de dichting van het Sloe.
Eene tweede aanmerking is de ondiepte van de buiten
haven, welke slechts 6.5 meter onder AP. is. Wanneer
men de buitenhaven verdieptbehoeft men daarom den
dorpel van de sluis niet te vei leggende schepen kunnen
zoo noodig in de veilige buitenhaven blijven liggen, tot
dat het water gewassen is en zij kunnen schutten.
Het vertrouwen der regeering op de ingenieurs gaat
echter te ver, wanneer zij ons verzekert, dat er voor
groote schepen geen gevaar bestaatwant dat de reede
van Vlissingen veilig is. Iedereen toch weet, dat dit het
geval niet is.
Ik dring dus aan op het verdiepen van de buiten
haven en zou gaarne vernemen met welk doel de inge
nieurs de buitenhaven zooveel minder diep hebben
gemaakt.
Volgens den heer Stieltjes zal de haven naarmate hare
meerdere diepte nog meer aanslibben. Maar de opper
vlakte blijft, mijns inziens, toch dezelfde; wanneer men
een paar meters meer diepte heeft, mag dit een weinig
meer bezinking geven maar toch niet van belang.
Volgens den geachte afgevaardigde uit Steenwijk
slibben alle havens aan, behalve toch die van Zierikzee.
Nu verwondert het mij, dat de richtingen in de rivier
van de haven van Vlissingen genomen zijn in tcgenover-
gestelden zin van de haven van Zierikzee.
Ik voeg mij voorts bij hen die aandringen op het
openbaar maken van bet rapport voor de exploitatie,
want ik vrees dat men anders zal staan voor eene afge
dane zaak, die men wel kan afkeuren, maar niet meer
voorkomen. x
Ik wenschte van de regeering té vernemen, of zij
voornemens is, den spoorweg tot Middelburg te openen,
al zijn de werken tot Vlissingen nog niet gereeden
wanneer? Hoezeer gezind voor alles wat de welvaart
van Vlissingen kan bevorderen, moet ik mij toch aanslui
ten aan hetgeen de geachte afgevaardigde uit Hoorn
aanvoerde, dat een ijzeren droogdok niet behoort tot
den aanleg van staatsspoorwegen. Ik wenschte gaarne
van den minister de verzekering te ontvangen dat tot
den aanleg van het dok niet zal worden overgegaan voor
dat op de eene of andere wijze van regeeringswege daar
voor eene beslissing van de kamer is gevraagd.
De heer de Jong. Mijnheer de voorzitter, ik zal niet
spreken over al die groote districten in ons vaderland
die nog van spoorwegen verstoken zijn, omdat bet niet
aan de orde is; evenmin zal ik spreken van het recht
op een spoorweg, als van het medelijden dat wij zouden
verdienen omdat wij er geen bezitten. Maar ik verheng
mij, dat ik uit den mond van den minister van binnen-
laudsche zaken, dien ik houd voor een waarheidslievend
man ,die troostvolle woorden gehoord heb: men zal voor
u zorgen, en daa r boudik mij aaD.
De heer Thoibccke, minister van binnenlandsche
zaken. De twee luatste punten, door den geachte afge
vaardigde uit Rotterdam, den heer van de Putte, behan
deld
Hij vroeg: wanneer zullen wij tot Middelburg kunnen
rijden? Ik hoop in Februari of Maart.
De zaak van bet ijzeren dok zal onderzocht worden;
men zal onderzoeken, welk verband men vroeger ge
meend heeft te ontdekken van zoodanig dok met den
spoorweg-aanleg.
De ingenieurs oordeclen tot dusver, dat de reê van
Vlissingen zeer veilig is, zoodat de schepen de buiten
haven, indien zij daar toch moeten wachten, niet be
hoeven binnen te komen, daar zij even goed op de rêe
kunnen blijven liggen. Dat wordt tegengesproken. Ook
hier ziet men, dat men in stof voor onderzoek al rijker
en rijker wordt, hoe meer men de mannen van het vak
tegen elkander hoort.
De beraadslaging wordt gesloten.
Ouderart. 12 wordt zonder hoofdelij ke stemming goed
gekeurd.
net wetsontwerp tot bekrachtiging van provinciale
belastingen in zeeland, is vergezeld van de navolgende
toelichting:
„Nadat de Btaten van Zeeland aanvankelijk 21 opcen
ten op de grondbelasting en 15 opcenten op de perso-
neele belasting voorgesteld hadden hebben zij in hunne
vergadering van 11 November jl. besloten tot het aan
gaan van twee geldleeningeu, eene van 48,000 ter ver
betering der middelen van gemeenschap in de provincie,
en de andere van 60,000 voor uitbreiding van den stoom-
bootdienst op de Wester-Scheldetengevolge waarvan
voor rentebetaling over 1872 4200 meer noodig zal
zijn. Voor andere uitgaven zal bovendien nog f 14,896.24
meer dan aanvankelijk geraamd werd, worden gevor
derd. Om die grootere uitgaven te dekkenbesloten de
staten tevens het getal opcenten op de grondbelasting
met twee, die op de personeele belasting met drie te
verhoogenwaarvan de opbrengst geraamd wordt op
f 18,896.24.