illDDELBlRGSCUE COURANT
BIJVOEGSEL
VAN Dt
vau Woensdag 6 December 1871. No. 287.
Stateii-generaal.
TWEEDE KAB1EII.
Zitting van Maandag 27 November.
Vervolg van het verslag in de courant
Zijn daarentegen koopsteden als AmsterdamRotter
dam en Antwerpen geschapen? In geenen deele. Zij zijn
ontstaan door de krachten en ontwikkeling van de han
delaren die zich daar gevestigd hebben. Hetzelfde is
het geval in Engeland, Amerika en Australië. Al die
koopsteden zijn niet kunstmatig gevestigdmaar ont
staan door do handelsbeweging, door eigen kracht.
Derhalve zou ik het bijzonder betreuren wanneer er toe
werd overgegaan om dergelijke exploitatie vanwege
het rijk te bekostigen. Dit is dan ook hoofdzakelijk
de reden geweest waarom ik bij eene vorige gelegen
heid mijne stem aan het voorstel der heeren 's Jacob c. t.
heb geweigerd.
Er is nog eene andere reden, die ten opzichte van
deze lijn tot groote matiging in de uitgaven aanspoort.
Met leedwezen heb ik in de memorie vau beantwoor
ding het volgende gelezen:
„"Wat rijksbijdragen voor te concedeeren spoorwegen
betreft, kanzoolang de staat nog belast blijft met aan
zienlijke uitgaven voor de voltooiing van zijn spoorweg
net, geen andere regel dan outhouding van geldelijke
ondersteuning aangenomen worden. De verbinding van
Nijmegen zal dan ook, in zoover geldelijke ondersteu
ning door het rijk verlangd wordt, gelegener tijd moe
ten afwachten."
Dit antwoord heb ik in hooge mate betreurd, niet
alleen voor Nijmegen, maar ook voor Hoorn, Sneek en
G jrinchem. De gemeenten en de districten waarin zij
gelegen zijn, zijn bij de spoorwegwet van 1860 zeer
ourechtvaardig en stiefmoederlijk behandeld. De toe-
Btand van die plaatsen wordt ondragelijk; zij moeten
worden geholpen, en des te eerder, omdat zij juist zijn
de stapelplaatsen van den landbouw, omdat die plaatsen
gelegen zijn in het midden van de rijkste, meest vrucht
bare streken van ons land. Met het oog op die belangen
noodig ik den minister bescheiden uit, die belangen
niet uit het oog te verliezenen daarom de meest moge
lijke matiging te willen betrachten in de uitgaven
voor de Zeeuwsche lijn.
De voorzitter. Ik verzoek den heer van Akerlaken
niet terug te keeren in de algemeene beraadslagingen.
De heer van Akerlaken. Ik heb uitgesproken, mijn
heer de voorzitter.
De heer Storm van 's Gravesande. Ik wensch een
oogenblik het woord te voerenin de eerste plaats om
de opmerking van den heer Tak te ondersteunen en in
de tweede plaats om iets te zeggen naar aanleiding der
redevoering van den geachten afgevaardigde uit Hoorn,
namelijk van dat gedeelte toen hi) nog in de orde was.
Die geachte afgevaardigde wenacht dat niet voldaan
worde aan het verlangen van den heer Tak. Hij wenscht
dat er minder zal worden uitgegeven. Iklaatdequaestie
van het drooge dok ter zijde, maar wat de voorgestelde
uitgaven betreft, moet ik zeggen dat ik in het bezwaar
niet deel, want indien zij al het volgende jaar niet zullen
gedaan worden, later zullen zij toch moeten gebeuren
het 'geldt eene uitgemaakte en ook door de kamer be-
Bliste zaak. En aangezien die werken zijn in het alge
meen belang, is het zeer wenschelijk dat zij zoo spoedig
mogelijk tot s tand komen. Ik vereenig mij ook geheel
met de opmerking van den heer Tak dat de uitvoering
der werken niet zoo spoedig plaats heeft als het geval
had kunnen zijn. Onder anderen had men gedurende den
houw vau de sluizen eenige werken kunnen verrichten
aan de binnenhaven. Dit is niet gebeurd; men heeft
eerst de sluizen geheel afgemaakt. Zoo zijn meer opmer
kingen te makenen zeer terecht werd gewezen op het
onvoldoende der exploitatie gelijk die thans zal ge
schieden.
Daarenboven maakte de geachte afgevaardigde uit
Hoorn mijns inziens eene zeer onjuiste vergelijking
tusschen het Nieuwediep en Vlissingen; dat hij voor
het Nieuwediep sprak ligt iu den aard der zaak. Ik erken
dat dit geen handelplaats in het groot is geworden-
Amsterdam heeft alle mogelijke middelen aangewend
om het te beletten. Maar als men de ligging van bet
Nieuwediep en die van Vlissingen vergelijkt, dan is bet
ongetwijfeld waar dat Vlissingen veel beter ligt. Ik deel
geenszins iu de bezwaren tegen het Nieuwediep of beter
gezegd tegen de zeegaten aldaar door sommigen in der
tijd geopperd. Toen er quaestie was van de doorgraving
vau Holland op ziju smalst, zijn die zeer overdreven
voorgestelden de uitkomst heeft ze gelogenstraft
doch dat neemt niet weg dat Vlissingen veel beter en
minder gevaarlijk ligt dan het Nieuwediep; de spoor
wegverbinding van daar met Duitschland, de voor
naamste zaak, is altijd veel korter en gemakkelijker
dau die ooit zal zijn van het Nieuwediep. En dat ziju
twee elementen, waardoor veel meer kans bestaat dat
zich te Vlissingen een zeer groot etablissement vestige
dan aan het Nieuwediep. Ik geloof ook wel niet dat
men daar terstond dien g r o o t e n toevoer van goederen
zal hebben die nu naar Antwerpen gaat, waarvoor ech
ter Antwerpen wel degelijk bevreesd is. En dat het
Belgisch gouvernement in die vrees deelt bleek reeds
uit de groote moeielijkhedeu ons in den weg gelegd bij
bet daarstellen van den dam in de Ooster-Schelde. Het
Belgisch gouvernement begreep zeer goed dat daardoor
eene zeer goede communicatie zou ontstaan uit zee naar
Duitschland, veel beter dan van Antwerpen; alzoo op
den duur eeue gevaarlijke concurrentie. De spoorweg
van Antwerpen naar Duitschland moge iets korter zijn,
maar zeker is hot dat de schepen, naar Antwerpen moe
tende opvaren, aan veel meer mooielijkheden en gevaar
zijn blootgesteld, dan als ze te Vlissingen terstond
binuen kunnen komen.
De vergelijking vau het Nieuwediep met Vlissingen
gaat dus volstrekt niet op.
Nog een woord aangaande een ander punt betgeen
door den heer Tak en ook in het voorloopig verslag
wordt aangeroerd. In dat verslag wordt aangedrongen
op verdieping van de buitenhaven te Vlissingen en de
memorie van antwoord zegt dat die zal plaats hebben
wanneer zij noodig blijkt. Die noodzakelijkheid schijnt
echter daar (dat is in de memorie) nog twijfelachtig. Ik
begrijp niet waarom die verdieping niet geschiedt nu
de dijk er nog ligt; neemt men dien eerst weg dan zal
dit werk veel meer kosten; er zal moeten worden uitge
baggerd. en er zal ook gelijk wordt erkend in het
voorloopig verslag en in de memorie van antwoord
moeten worden gezorgd dat de fundamenten der kaai
muren niet uitwijken, hetgeen iu den tegenwoordigen
droogen toestand vrij wat gemakkelijker en met veel
minder kosten kan geschieden dan later.
Bovendien loopt dat gedeelte van de haven zeer veel
gevaar spoedig aan te slibben, daar er geenerlei spuikom
bestaat. Daarom alleen mag men wel wat meer diepte
geventeneinde niet al zeer spoedig te weinig diepte te
krijgen door de aanslibbing, wat bij alle havens in Zee
land plaats heeft waar men geen spuiing heeft. Het kost
voor vele havens in België en Frankrijk groote moeite
om ze op de diepte te houden, en daar moeten telkens
de middelen tot spuiing vergroot worden. Al was het nu
bewijsbaar dat de diepte voldoende is voorden eersten tijd
is bet toch wenschelijk nu reeds een meerdere diepte te
geven, om niet na een paar jaren weer grootere kosten
tengevolge van het verondiepen te moeten maken.
Ik zal hieromtrent het antwoord van den minister af
wachten. Het is te betreuren dat de vestingwerken te
Vlissingen niet vroeger zijn opgeruimd; men zou dan een
veel beter richting aan de havenwerken, het kanaal en
den spoorweg hebben kunnen geven, terwijl ze nu inder
daad gebrekkig is.
Ik moet ook het verzoek van den heer Tak ondersteu
nen tot het geven van publiciteit aan het door hem be
doeld rapport. Ik moet tot mijn leedwezen zeggen dat
onze ingenieurshoewel zij uitmuntende bouwmeesters
zijn, watsluizen, bruggen en wegen betreft,zij echter
bijna geen begrip toonen te hebben van den aanleg van
stations en al wat de exploitatie betreft. Ik heb reeds
eergisteren op het station te Boxtel gewezenik vrees
dat het te Vlissingen denzelfden weg opgaat. Ten slotte
komt dit ten laste van den exploitanten ook de handel
lijdt er bijen het is dus zeer wenschelijk dat bij tijds de
publieke opinie over de zaak worde gehoord.
De heer Stieltjes. Een kort woord tot ondersteuning
van den aandrang van vorige sprekers om met meer
spoed met de werken te Vlissingen voort te gaan. Bij
mijn laatste bezoek van Noord Duitschland, ongeveer
drie weken geleden, heb ik tot mijn leedwezen gezien,
dat wij feitelijk reeds zeer ten achteren zijn in
goede aansluiting van goede havens aan spoorwegen.
Te Leer en zelfs te Papenburg zijn dokken gebouwd,
die aan den spoorweg zijn verbonden; reeds sedert jaren
zijn te Bremerhaven en te Geestemünde, door de regee
ringen van Bremen en Hanover, grootsche werken aan
gelegd; ju in het kleine hertogdom Oldenburg heeft men
een dok te Brake gebouwd; dit wordt thans aan het
spoorwegnet verbondenen de plannen zijn in bewerking
om dien spoorweg noordwaarts door te trekken en te
brengen tot een punt op den linker Wezer-oever, waar
de grootste mailbooten zullen kunnen laden en lossen.
Ik heb op het bureau van den ingenieur vernomendat
de grootste waarde gehecht wordt aan de snelste wijze
van in- en uitlading der grootste stoombooten. Pruisen
eindelijk heeft te Heppens aan de Jahde kolossale wer
ken aangelegd, ook reeds door een spoorweg met het
binnenland verbonden. Voor Emdeu zijn groote haven
werken in project. In dien stand van zaken is het maken
vau grooten spoed bij ons te lande van het grootste ge
wicht, en ik ondersteun zeer den aandrang der vorige
sprekers tot het spoedig voltooien der aansluitingen
aan z.ee.
Ik moet ook aandringen op eene grootere diepte van
de buitenhaven. De stukken lezende zou men allicht
deuken dat de meerdere diepte tot meer onderhoud
aanleiding gat ongeveer in verhouding tot die diepte; nu
wil ik wel toegeven dat meerdere diepte eenige meerdere
aanslibbing kan gevenmaar niet zoo veel meer dat dit
een overwegend bezwaar kan worden; en ik geloof dat
men juist nu, na het groot aantal millioenen dat men
voor deze werken heeft uitgegevenen waarvan de heer
Akerlaken sprak, niet tegen eene verdere uitgave moet
opzien, wil men het doel dat beoogd wordt bereiken.
Het gaat nu niet aan op een paar ton te beknibbelen, en
het geheele werk niet zijne volle waarde te geven. Het
onvoordeelig tracé is voornamelijk veroorzaakt door de
bij het opmaken der eerste plannen nog bestaande ves
tingwerken. Maar hierop heb ik toch twee bemerkingen.
Ten eerste, is de vesting Vlissingen reeds in 1867 in
beginsel door generaal van den Bosch opgeheven. Ware
het toen nog niet mogelijk geweest, de plannen nog om
te werken?
Ten tweede: Toegevende dat de vesting Vlissingen
moest blijven, had men immers niet zulk een onvoordee
lig tracé behoeven te laten. De militaire genie hecht er
veel aan dat elk bastion en elk ravelijn blijft wat het
is, en let te weinig op grootere belangen. Het ware
mijns inziens vrij wat beter en goedkooper geweest
liever verschillende vestingwerken te verleggen, dan
zulk een onvoordeelig tj^icé aan de kanaalwerken te
geven.
Het voorbeeld door den heer Akerlaken aangehaald,
dat den Helder en Vlissingen geen groote steden zijn
geworden (de geachte spreker bad er Hellevoetsluis bij
kunnen voegen), is niet zeer gelukkig gekozen.
Wanneer Willem I niet had laten graven het Noord-
hollandsch kanaal op rijkskosten, met eeno kleine bij
drage van Amsterdam, had hij niet laten graven het
kanaal door Voorne, dan zouden den Helder en Helle
voetsluis nog minder zich uitgebreid hebben dan nu
maar dat was de hoofdzaak niet. Maar wat zou er dan
geworden zijn van Amsterdam en Rotterdam? Daar
groeide dan nu waarschijnlijk het gras op de straten.
Maar dank zij die groote werken kunnen beide steden
nu eenigszins concurrseren met Duitschland en België.
Men moet ook nu de onderhanden nieuwe werken tot de
grootste volkomenheid zoeken te brengen, teneinde
te kunnen blijven mededingen met België, Frankrijk en
Duitschland.
Ik zal niet verder spreken over de opgenoemde wer
ken als: drijvende dokken, enz., maar afwachten de
inlichtingen der regeering omtrent hare plannen hetzij
de zaak aan particuliere krachten over te laten of wel
haar door het rijk te doen exploiteeren.
Ook ik dring ten slotte aan op het openbaarmaken van
het rapport over deze aangelegenheid; hoe meer licht,
hoe beter.
De heer Thorbecke, minister van binnenlandsche
zaken. De eerste algemeene vraag tot den minister
gericht: „wanneer zal de exploitatie tot Vlissingen toe
kunnen geschieden
Ik kan het op dit oogenblik niet bepalenwant dat
tijdstip zal vooral afhangen van het gereed komen van
de werken voor den dienst bij Vlissirigeo, welke werken
tot dusverre nog niet genoeg gevorderd zijn. Hen zal
daar in allen geval drie sporen en onderscheidene gebou
wen moeten hebben.
Wat spoed betreft, ik ben haastiger dan iemand en
ik heb er reden toe, want ik heb niet zooveel tijd als de
jongerenduswat van daag kan geschiedenzal niet
tot morgen worden uitgesteld. Dit geldt ook ten aanzien
van andere werken.