Uit Engeland. In dc verhouding tusschen Canada en het moederland heeft in de vorige week een belangrijke wijziging plaats gegrepen. The Times van Zaterdag meldt, dat de laatste Engelsche - troepen Quebec verlaten hebben en Canada daarmede aan de bescherming zijner eigene militie is overgelaten. Toen de Engelsche regeering op de drin gende vertoogen der inwoners aan de kolonie in Amerika een eigen parlement en eigen grondwet had toegestaan, werd aan den nieuwen statenbond natuurlijk ook de verplichting opgelegd, om zelf voor zijne verdediging zorg te dragen. De inwoners der kolonie verzetten zich wel is waar geruimen tijd hiertegen en, zooals the Times thans mededeelt, zagen zij de laatste troepen met spijten wrevel vertrekken, doch bij de voordeelen hunner autonomie behooren zij ook de lasten te dragen. Bovendien was het een wanverhouding, dat Engeland langer met zijne troepen voor de verdediging der kolo nie, die zelve niets bijdroeg tot do kosten, moest zorg dragen. Zelfs de conservatieve ministeriën Derby en Disraëli vorderden de terugkomst der Engelsche troepen. De vestingwerken hetartillerie-materieel, enz. eijn gedeeltelijk aan de regeering van Canada over gedragen, gedeeltelijk verkocht of naar Engeland ge zonden. De militaire macht van den nieuwen Canadascheu bondstaat is echter nog zóozwak, dat bij eventueelen oorlog met de Vereenigde staten of een krachtigon inval der fenians het moederland zonder twijfel weder te hulp zal moeten komen. De heer Charles Dilke, het parlementslid dat voor eenigen tijd ia cenc redevoering het repnblikeinsche be ginsel meende te kunnen verdedigendoor op het koning schap cn de draagster dezer waardigheid te smalen, heeft zijn meester gevonden in zijne beleedigingen te gen de koningin. Wanneer Dilke slechts mededeelde dat de koningin staatsgelden trok, die zij in plaats van uit te geven op gierige wijze spaarde, en dat de kroon hare belofte niet vervuld had, door Robert Peel in het parlement uitgesproken, dat ook van het inkomen der vorstelijke familie inkomstenbelasting betaald zou wor den een beweren trouwens terstond door den minis ter van financiënden heer Lowe gelogenstraft ging een zekere Gribble, secretaris van een genootschap tot afschaffing van den sterken drankzóóver, dat hij in een algemeene vergadering verklaarde, dat de ecnige reden voor deziektedo? koningin eenvoudig was het overmatig gebruik maken van geestrijke dranken. Dus niet alleen diefstal maar ook dronkenschap worden door de repu blikeinen tot middelen van bestrijding der monarchie aangegrepen. Charles Dilke heeft echter meer succes van zijne be schuldiging dan zijn geestverwant Gribble. Een depêche uit Londen van gisteren meldt dat in eenc vergadering van den algemeenen raad der Internationale besloten is, om den heer Charles Dilke in zijne pogingen tot omver werping der monarchie te steunen. Ten slotte werd eone resolutie aangenomen, dat de Internationale het weti- schelijk achtte, dat de heer Diike de eerste president zijn zou van de Britanuische republiek. Hoe men ook over deze onderscheiding moge denken en het misschien den heer Dilke niet misgunne door de Internationale voor die dubbelzinnige eervolle betrekking uitverkoren te zijn, omdat het voorbeeld der Parijsche commune doet zien, van hoe korten duur zoodanige populariteit is, heeft de heer Charles Dilke tenminste door zijn ongepaste be schuldigingen nog eenige sympathie bij een bepaalde soort van pérsonen gevonden terwijl zijn geestverwant Gribble tengevolge van zijn spitsvondige ontdekking slechts de algemeene verontwaardiging opwekte. Zelfsliet genootschap, waarvan hij de eer had secretaris te zijn, deed zijn naam schrappen en wendde zich tot den minis ter met het verzoek om Gribble wegens majesteitsbelee- diging te vervolgen. De heer Bruce antwoordde, dat „er zekere beleedigingingen zijn, welke men niet beter straffen kan dan door den lasteraar aan de algemeene verachting prijs te geven." De laatste berichten omtrent den gezondheidstoe stand van den kroonprins luiden zeer gunstig. De ver schijnselen zijn weinig onrustbarenddc ziekte volgt haren natuurlijken loop en de prias is zeer rustig, zoodat degeneesheeren verwachten dat de prins van Wales her stellen zal. Vóór eenige dagen, toen men nogalgemecn een treurig einde der ziekte verwachtte, bevatte ,de liberale Daily telegraph een opmerkelijk hoofdartikel, waarin naast den noodzakelijkeu eerbied voor de koninklijke familie met zoodanige vrijmoedigheid en ongedwongenheid ge sproken werd, als men slechts in Engelsche dagbladen aantreffen kan. Het blad wijst er op hoe de levenswijze van den prins vaak aanstoot gaf in Engeland cn hoopt, dat „de zware uren van liet licbameiyk lydcn den prins zijne plichten zullen geleerd hebben." Velen en niet altijd de hesten, hadden in dergelijke uren goede voor nemens gehad en die later ten uitvoer gelegd. Men moest bidden, zonder ophouden bidden, dat de prins herstellen mocht, „zonder eenige nevengedachte van moraliteit, die aan het gebed slechts de grootste waarde zou ontnemen." Doch na het gebed was het eerste ge voel dat in het hart des lands oprees, dat hij „alles nalaten moge, wat in vroegere tijden aanleiding tot ontevredenheid gegeven heeft, en er zich met alle kracht op toeleggen moge, de liefde en achting zijner toe komstige onderdanen te winnen. Ware het ook slechts ter wille van zich-zelven en zijne kinderendan zou deze uitkomst een heerlijke tegemoetkoming zijn voor de thans zoo pijnlijk doorgestane angsten." Die angsten voor het verlies van den kroonprins, hoe weinig bemind zijn persoon ook zijn moge, schijnen inderdaad zeer groot geweest te zijn. De Daily telegraph zegt het iets verder in zijn artikel,,dat „wanneer het Gods wil is, dat de prins niet herstelt, men eerst zou gevoelen, boe veel waarde dat leven voor ons had, waut in hem bezit het land den waarborg voor eene troon opvolging zonder interruptie." De constitutioneelc bla den verbergen niet het gevaar, hetwelk bij de hier en daar ontluikende republikeinsche meeningen in een lang regentschap gelegen is. De oudste zoon des. kroonprinsen is eerst 8 jaren oud en de prinses van Wales is wel is waar zeer geliefd, doch wanneer de troon geruimen tijd vacant bleef, zou het monarchische beginsel zeer daaronder lijden. Onder zulke tusschen» regeering, vooral wanneer zij van langen duur is, zou het volk allicht er aan gewoon raken, dat Engeland geen gekroond persoon op zijnen troon heeft. De dood van den kroonprins zou der democratische beweging slechts bevorderlijk kunnen zijn, en „daarom zegt de Daily telegraph moet men te ijveriger voor het behoud des prinsen bidden." fjltritgelwerh. STRAATSBURG EEN JAAR NA I)E CAPITULATIE. Op geestige wijze schetst in de Neue freie Presse de Duitsche schrijver Julius Rodenberg zijne ontmoetingen en ervaringen op eene reis door den Elzas. Onlangs bracht hij een bezoek aan Straatsburg, dat hem aanlei ding gaf niet alleen om de tegenstelling te doen uit komen, die tusschen den toestand van die stad een jaar geleden en thans bestaat, maar ook om tengevolge van dien veranderden toestand eenige zeer juiste opmer kingen te maken. Toen hij verleden jaar naar Straatsburg ging, zoo verhaalt hij, was de weg vermoeiend en treurig; de hel dere zon bescheen roolcende pninhoopen, bouwvallen die dreigden in te stortenmen zag slechts uitgeteerde blceke gezichten. Geen huis was in dc straten der stad onbeschadigd gebleven; de daken waren stukde zol ders doorgeslagen. Yoor de kelderluiken lagen mest- hoopen; de voordeuren waren met zware delen voorzien en de vensters met stroozakken en raatrassen gevuld. De lantaarns hingen op ongelijke hoogte aan over de straat gespannen touwen en verlichtten bij nacht slechts flauw het treurige tooneel. Als men de straten binnenkwam woei den binnentre dende een lijkenlucht tegen; een koude rilling overviel hem bij het zien der verwoestingen, als bij bedacht wat zijne mederaenschen hier kort te voren hadden moeten lijden, net logement was half verwoest; een granaat van meer dan 100 pond was door het dak en door alle zolderiugen tot in den grond geslagen en had vreese- lijke verwoestingen aangericht, niet minder dan ccn tweede die door den gevel was gedrongen, zoodat men bijna kon zeggen op puinhoopen ouder den blooten hemel te slapen. Than3 was veel veranderd en verbeterd. De vroolijke herfstzon bescheen weder een nieuw, geregeld leven en men zag weder menig liefelijk cn schilderachtig tooneel in de „oude wonderschoone stad." „Straatsburg, zoo spreekt de scbrijverkomt weder tot zich-zolven en wij, die het zoo pijnlijk hebben ge troffen, slaan met ingehouden adem evenals bij een zieke, ieder teeken van verlichtingen van beterschap met blijdschap gade." Een nieuw leven ontstaat. De puin hoopen verdwijnen allerwegemenig groot en nieuw gebouw is weder gereed; anderen Lijn in aanbouw. De cafe's op de Broglieplatz zijn reeds weder langgeopenö; de kopjes rammelen, de gasten roepen en dq gargons met hun lange witte schorten antwoorden evenals of er niets was gebeurd, alsof deze vroolijke gebouwen uit ijzer en glas voor twaalf maanden niet in scherven lagen. Het stadhuis is hersteld en de omnibussen rijden weder geregeld naar Schiltigheim en Bischheim, de markt wagens voeren de boeren stadwaarts die voorloopig nog1 in houten barakken wonen. „Maar, zoo merkt de schrijver op, al wordt het beter in Straatsburg, wij mogen niet vergeten dat het gevoel van ontevredenheid, van vernedering en onderworpen heid nog lang in de harten van onze Elzasche broeders zal leven." Hij wil niet spreken van haat, maar de ge moederen zijn gedrukt, het tegenwoordige geslacht gaat zonder hoop de toekomst tegemoet en schikt zich on gaarne in de noodzakelijheid van het oogenblik. Yan geheele verzoening kan nog geen sprake zijn, doch de tijd kan veel vereffenen. Eerst de nakomelingen zullen liet gebeurde naar waarde kuunen schatten en er zich over kunnen verheugen. Thans echter bestaat het bittere gevoel dat de over wonnene tegenover zijn overwinnaar gevoelt. De Straats burgers, die gedurende 200 jaren hebben gehoord dat Frankrijk de rgrande nation' was, schijnen in eigen oog vernederd te zijn, „cn ons zoo betoogt Rpdenberg past het allerminst hun dat ten kwade te duiden, want wij hebben hen in tijd van nood verlaten. Als hier sprake kan zijn van schuld, dan treft die ons. Wij hebben den Elzas, wij hebben Straatsburg in den steek gelaten toen het o n s te hulpriep.Wij hebben veel goed te maken, veel te verzachten, meer te doen dan huune huizen op te bouwen, want ook hunne harten hebben wij ernstig getroffen." Nu begint de schrijver te ontwikkelen welke, naar zijne meening, de houding dor Duitschers tegenover Straatsburg moet wezen. Bij al dc moeilijkheden en den tegenstand dien men van de zijde van Straatsburg zal ondervinden past geen vertwijfeling maar onvermoeid heid, liefde eu goede wil. Men toone zich echter wel ge duldig maar niet zwak. De Duitschers moeten niet vergeten dat zij tot zekere hoogte nog als indringersja ais vijanden worden be schouwd. Het hart der Straatsburgers hangt aan Frank rijk, en zy willen liever nog met den treurende treu ren dan instemmen met. den triomf van hen die een smaad van 200 jaren hebben nitgewischt. Doch daarom mag de sympathie voor de Straatsburgers niet minder zijn, maar moet men ze integendeelom die bewijzen van trouw en liefdezelfs in het ongeluk, achting en genegenheid toedragen. Het zouden lage en slechte karakters zijn, die anders handelden. De smart, de terughouding moet men eerbiedigen cn achting hebben voor ieder rouwgewaad, voor iedere gesloten woning. Het zou voor Dnitscbland nog erger zijn dan voor Straatsburg als het hier nu reeds anders was. Moeilijk, zeer moeilijk, rijk aan opofferingenis de taak van hen die geroepen zijn om door het moederland als vertegenwoordigers of beambten naar de nieuwe provinciën te worden gezonden. De soldaat verwacht in een vijandelijk land geen welwillende, vriendelijke ontvangst, en hij heeft geleerd voor zich-zelven te zor gen, maar reeds de politie agent met de keizerlijke W op de Pichelhavle en zijn lange, donkerblauwe jas aan is in Straatsburg te beklagen. „Als ik in Berlijn een vrijen dag had, was het een goede dag voor me, vertelde een hunnef, maar als ik hier in een bierhuis kom, zien allen mij schuins aanschuiven terug en laten mij alleen aan een tafel zitten." Hoe moeilijk moet onder zulke omstandigheden niet het, leven van den civielen ambtenaar zijnIeder Duit- seber, die slechts een bezoek aan de stad brengtont moet overal onvriendelijkheid en wordt slechts met onwil bediend; hij krijgt in de winkels wel wat hij vraagt, maar het wordt hem gegeven op een wijze afsof men het liever hield. De hotels zijn zeer goed, maar de blik van den knecht, van liet kamermeisje, ja zelfs van den waard toonen duidelijk dat men slechts geduld wordt. De ambtenaar is te Straatsburg tot. geduld veroordeeld, het is zijn plichtzijn heilige plicht om door voortdu rende zelfopoffering goed te maken wat zijne vaderen jegens den Elzas en de Straatsburgers zijn tekort geko men. Ieder ambtenaar moet zich als een missionaris van het Duitsche vaderland beschouwen. Ieder Elzasser moet alzonderlijk worden gewonnen. Een bezoek aan het postkantoor is reeds voldoende om de Iangmoeaig- beid te bewonderen, die de ambtenaren tegenover het Straatsburgsche publiek moeten bezitten. In noggrootcre mate is dat het geval voor de rechters, voor professoren en leeraren tegenover een jeugd die driekleurige ban den om de petten draagt en het als hoogste doel beschouwt om de Marseillaise te zingen en den leer meesters het leven te verbitteren. Slechts de ware burgerdeugd, het plichtgevoel kan zulke zwarigheden overwinnen en de verovering en vereeniging met Duitsehland voor den Elzas tot een zegen maken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 3