Door den voorzitter worden eenige inlichtingen ver strekt, waaruit blijkt, dat door de schoolcommissie en de hoofdonderwijzeres de toelating van meisjes van 7 jaren was voorgedragen, doch dat door den ïaad des tijds anders is beslist. Hij geeft in overweging om de beslissing hieromtrent aan te houden tot de volgende vergadering. De heer Schraver verzoekt dat eene spoedige voorzie ning zal worden genomen, aangezien het voornemen bestaat om de kinderen beneden de 9 jaren thans op de school der hoofdonderwijzeres mejufvrouw Bijleveld toegelaten, na 31 December a. van die school te verwij deren. Hij zegt dat in de oorspronkelijke verordening den leeftijd van 7 jaren voor de meisjes is aangenomen en het latere besluit van den raad hem onbekend was, daar hij toen niet tegenwoordig is geweest. Hij heeft daarom ook zijn dochtertje, nog geen 9 jaren oud zijude, op die school gebracht en zou zich door de voor genomen verwijdering bezwaard achten, daar er geen andere gelegenheid bestaat. De heer van Uije Pieterse acht zich verplicht, ter voorkoming van verkeerde gevolgtrekkingen, te consta- teeren, dat ook op andere scholen, volgens eigen ervaring, zeer goede gelegenheid bestaat tot bet ont vangen van onderricht in de vakken van het gewoon lager onderwijs. Daarna wordt met algemeene stemmen besloten om de beslissing aan te houden tot een volgende verga dering. Door den voorzitter wordt alsnog medegedeeld dat is ingekomen een verzoek van mejufvrouw van Werth, om ontslag uit haré betrekking van hulponderwijzeres op de school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes. Hij vertrouwt dat de leden met hem leedwezen zul len gevoelen dat de adressante zich aan het schoolwezen gaat onttrekken en stelt voor aan het verzoek te voldoen door het gevraagde ontslag eervol te verleenen. Aldus wordt zonder hoofdelijke omvraag met algemeene stem men besloten. Geschiedt mededeeling van de volgende ingekomen stukken a Goedkeuring van het besluit van 25 September jl. tot het beschikken uit de onvoorziene uitgaven der gemeentebegrooting over 1871. b Idem tot het verstrekken van een renteloos voor schot vanƒ4500 uit de gemeentefondsen, aan de bank van leeniDg, c Idem van het tarief der bruggelden. d Mededeeling dat oesters in den oesterput voorhan den zijn. e Goedkeuring van het raadsbesluit van 14 October tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1871. f Idem raadsbesluiten van 14 October tot het beschik ken over de onvoorziene uitgaven der gemeentebegroo ting voor 1871. g Idem besluit tot den aankoop van het terrein aan de Hooikaai, waarop thans het kruitmagazijn staat. h Idem besluit tot het verleenen van subsidie aan diverse armbesturen. i Idem rekening der dienstdoende schutterij over 1870. j Idem begrooting der dienstdoende schutterij voor 1872. k Idem besluiten van 6 November jl. tot den verkoop van een perceel weiland, en mededeeling dat de voorge nomen verkoop geen voortgang zal hebben uithoofde die grond ten behoeve van het rijk onteigend zal worden. Nog wordt door den voorzitter voorgesteld om aan den hulponderwijzer Fritz, tijdelijk belast geweest met het bestuur der school van den heer P. Puype Az., toe te kennen het traktement als hoofdonderwijzer gedurende den tijd dat die betrekking door hem waargenomen is, en burgemeester en wethouders tot de uitbetaling daar van te machtigen. Aldus wordt besloten en tevens goed gekeurd de schorsing van den verkoop van het perceel weiland, hiervoren gemeld. Naar aanleiding van het in de vorige vergadering uitgesproken denkbeeld, om het geheele Koopmans voetpad te verkoopen, heeft de voorzitter een onderzoek ingesteld en is hem gebleken dat bet voetpad aan zes perceelen uitgang geeft en dus niet vatbaar is voor verkoop. Met algemeene stemmen wordt besloten het dagelijksch bestuur te machtigen om den verkoop van een kommie- zen-wachthuisje, waartoe in de vorige vergadering be sloten is, onderhandsch te doen plaats hebben. Ten slotte wordt door den heer Kleijnhens, onder steund door de heeren Verkuyl Quakkelaar, Ockers en de Kruyff, een voorstel ingediend om met ultimo Decem ber 1872 te doen ophouden alle subsidiën aan de kerke lijke armbesturen binnen de gemeente Vlissingen, op grond dat de geest en de bedoeling der armenwet mede brengen om, waar dit mogelijk is, geene subsidiën uit de gemeentekas te verleenen aan de besturen van diako- nale armverzorging. Dit voorstel zal later in behandeling worden genomen. De vergadering wordt daarna door den voorzitter gesloten. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Maandag 27 November. Beraadslaging over onderart. 12 van het „wets ontwerp tot vaststelling der begrooting van uitgaven voor den aanleg van staatsspoorwegen, dienst 1872," luidende: De heer Saaymans Vader. Mijnheer de voorzitter, ik vraag slechts een kort woord om de aandacht van den minister te vestigen op een punt, van veel belang voor een groot gedeelte yan Zeeland: het betreft namelijk eene los- en ladingplaats aan den spoorweg, waar deze het kanaal door Zuid-Beveland snijdt. De regeering heeft vroeger aan dat verlangen ook door mij aan den minis ter te kennen gegeven, voldaan, door eene halte te doen plaats vinden op dit punt en tevens aan de boorden van bet kanaal eene losplaats daar te stellen voor aan te voeren goederen, 't geen van het grootste belang te ach ten is zoowel voorde bewoners van het 5e district als voor die van Schouwenom dus gelegenheid te hebben den spoorweg op een gemakkelijke wijs met hunne goederen te naderen en hiervan gebruik te kunnen maken. Men hechtte vroeger hieraan zooveel gewicht, dat er in deze vergadering zelfs sprake is geweest van de daarstelliDg van een hulpspoor, van de beide uiteinden van het kanaal derwaarts, en niet zonder reden, nu toch kan men ter verzending van goederen van den spoorweg geen ge bruik maken, tenzij eerst die goederen naar Goes getrans porteerd worden; en van daar opgeladen; doch nu schijnt het, mijnheer de voorzitter, dat van wege de directie der spoorwegmaatschappij bezwaren bestaan in bet geven van gelegenheid tot op- en aflading van goederen. Ik heb mij zelf op de plaats hiernaar geïnformeerden vernam dat de directie wel personen maar geen goederen op neemt. Hetzelfde heeft ook plaats in de gemeente Ril land, waar de minister, in voldoening aan het door mij te kennen gegeven verlangen der ingezetenen, eene halte heeft doen daarstellen, die men tevens wensebte dat zoude strekken tot los- en ladingplaats ten gerieve der ingezetenen, in die streek van Zuid-Beveland, van waar veel verzending van vee, granen en sui kerpeeën naar België plaatsvindt: doch ook daar heeft men zich slechts bepaald tot eene opname van per sonen zonder meer. Nu wil ik gaarne aannemen, dat het daarstellen van eene gelegenheid tot opname en lossing van goederen eeuige bezwaren voor de directie heeft, maar deze, dunkt mij, dat niet opwegen tegen de groote voordelen voor de bevolking. Zoo men dit al eens minder kon achten, wat Rilland betreft is dit on tegenzeggelijk groot, wat de eerte plaats aangaat waarop ik doelde, zijnde zoowel voor de bewoners van Schou wen, geheel verstoken van het genot van een spoorweg, als voor de bewoners van het 5e districtvoor zoover zij hunne goederen per spoor wenschen te verzenden. Ik geloof dat het met het oog tot gedeeltelijke tegemoet koming daaraan is toe te schrijvendat de provinciale staten van Zeeland zich de kosten getroosten zullen een aanlegsteiger te maken aan het Catsche veereen werk dat belangrijke sommen kosten zalteneinde op die wijs voor de bewoners van Schouwen den weg naar het spoor te Goes voor hunne waren te bekorten 't geen niet zou behoeven plaats te vindenindien deze aan de losplaats in het kanaal konden worden opgèladen en waardoor dus een merkelijke besparing van onkosten zoude plaats vinden. Ik neem de vrijheid dit onderwerp, wat beide punten betreft, aan de aandacht van den minister aan te bevelen, in de verwachting dat de minister die zich vroeger zoo welwillend betoond heeft in het helpen daarstellen van de middelen om aan de bezwaren der bevolking tegemoet te komen, ook verderde behulpzame hand zal willen leenen om de directie van den spoorweg te bewegen de noodige uitvoering hieraan verder fe geven, terwijl ik meAi er op te mogen wijzen, dat zonder dat de belangrijke kosten door den staat aangewend, in bet daarstellen van een aanlegplaats in het kanaal, geheel doelloos zouden zijn uitgegeven. De heer Tak. Mijnheer de voorzitter, het zij mij ver gund aan te vangen met eene vraag aan den minister. De memorie van beantwoording opent het uitzicht op een spoedige 'exploitatie van den Zeeuwscben spoorweg tot Vlissingen. Kan de minister thans wellicht reeds het tijdstip bepalenwaarop men den aanvang dier explotatie mag tegemoet zien "Wanneer in de memorie van beantwoording gezegd wordt, dat om deze vervroegde exploitatie mogelijk te maken, buitengewone krachtsinspanning noodig is ge weest, dan geschiedt dit met volkomen recht. Ieder, die in de gelegenheid was daarvan kennis te nemen, zal de energie en bekwaamheid waarmede het groote werk van den Sloedam is verichten de zorg door den tegenwoor- digen minister van binnenlandsche zaken in de laatste maanden aangewend om de voltooiing van den spuorweg naar Vlissingen te bespoedigenwaardeeren. Maar de in het voorloopig verslag omtrent dit wets ontwerp geuite klacht, dat het bij den aanleg der spoor weg- en havenwerken op Walcheren steeds ontbroken heeft aan eene leiding, die den goeden samenhang der deelen bewaarde, wordt daardoor niet ontzenuwd. De memorie van beantwoording erkent hare rechtmatigheid, waar zij de trage voltooiing der buitenhaven van Vlis singen niet tegenspreekt, maar slechts eenigermate zoekt te vergoelijken. Wilt gij een sterker sprekend voorbeeld In den voor zomer van 1867 werden de bouw der groote schutsluis tusschen de buiten- en de binnenhaven van Vlissingen en die der keersluis tusschen die binnenhaven en het ka naal door Walcheren aanbestéed. Deze sluizen moesten in het najaar van 1870 voltooid zijn, en zij stonden dan ook opgemetseld, toen op 1 December 1870 de binnenhaven en het verbreed kanaal tusschen de beide sluizen, diehuu eene reden van bestaan moesten geven, werden aanbesteed, om op 1 Juli 1873 opgeleverd te worden! Maar nog duidelijker spreekt het feit, dat wanneer thans in het begin van 1872 de exploitatie van den spoorweg tot Vlissingen zal worden opengesteld, het eindstation op geenerlei wijze met de havenwerken zal zijn verbonden. Evenmin met het oude marinedok als met de nieuwe buitenhaven. Hoe groot bezwaar dit moet opleveren, gevoelt een ieder. Aan een goederenvervoer, dat eenigszins kan wedijveren met dat in andere mede dingende havens, valt niette denken, zoolang de haven werken niet met den spoorweg verbonden zijn; zoo lang de goederen van de loskade met groote kosten naar het station vervoerd moeten wordenom eerst daar in de spoorwegwagens te worden geladen. Datookketper- soDeDverkeer zich onder zoodanige gegevens moeilijk kan ontwikkelen, spreekt van zelf. Zij, die den toestand der werken van nabij kennen, hebben dan ook be grepen dat voorziening in dezen dringend nookzakelijk is. De minister heeft, wanneer ik mij niet bedrieg, in den laatsten tijd van verschillende plaatselijke autori teiten verzoekschriften ontvangen waarin op het spoe dig tot stand brengen eener zij het slechts tijdelijke hulpverbinding van het locaal-station met het marinedok en de buitenhaven te Vlissingen wordt aangedrongen. Ik wensch dien aandrang te ondersteunen. Eerst wan neer daaraan zal zijn voldaanbestaat er mogelijkheid om de plannen, welke van meer dan eene zijde voor een geregelde stoomvaart van uit Vlissingen zijn gevormd, tot een begin van uitvoering te brengen. Dat de geringe uitgavenwelke de aanleg eener zoodanige tijdelijke verbinding na zich zal slepen, zeker door de te verkrij gen voordeelen zullen worden opgewogen, lijdt daarom geen twijfel. Tot bewijs hiervan mag ook nog ten over vloede gewezen worden op het feit, dat gedurende de eerste tien maanden van dit jaar niet minder dan 4200 schepen voorbij de haven van Vlissingen zijn gevaren. Een klein gedeelte daarvan zoude aanvankelijk reeds groot vertier kunnen geven. En vele dier schepen zou den zeker te Vlissingen zijn binnengevallen, wanneer die haven met den spoorweg verbonden was geweest. In het voorloopig verslag is op de betrekkelijk geringe diepte der nieuwe buitenhaven van Vlissingen gewezen. Wat daaromtrent in de memorie van beantwoording wordt aangevoerd, heeft de overtuiging in geenerlei opzicht bewezen, dat het aangevoerde bezwaar onge grond zoude zijn. Integendeel, wanneer daarin wordt erkend, dat spoedig een sterke aanslibbing in de bui tenhaven is te verwachten, waardoor er veel zal moeten gebaggerd worden schijnt de vraag gewettigd, of zelfs niet voor de gewone stoomvaart, waarop de memorie van beantwoording doelt, die verondieping een groot beletsel zal zijn? Voor deze stoomvaart toch, zal de buitenhaven niet alleen de deur zijn waardoor de sche pen moeten binnenkomen; zij zal voor haar evenzeer tot lig- en losplaats dienen. Wanneer nu de verondie ping niet dadelijk door baggeren zoo krachtig wordt tegengegaan, dat de tegenwoordige diepte ook aan de loskaden behouden blijft, zoude het feit zich kunnen voordoen, dat de stoomboot niet op den vastgestelden tijd kon vertrekken, omdat zij aau den grond zit. Ik behoef er wel niet op te wijzendat aan een geregelde stoomvaart onder zulke omstandigheden nauwelijks zou te denken zijn. (Wordt vervolgd?) GEDRUKT BIJ Dl GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 6