BIJVOEGSEL TAK DK MIÜDELBIMSCHE COUMNT van Zaterdag 2 December 1871. No. 284. Gemeenteraad Tan Ylissingen. Zitting van "Maandag 20 November. (Vervolg.) Van het zeer uitvoerig rapport, betrekkelijk de ge schiedenis en administratie der weezenverplcging door de commissie, benoemd tot het ontwerpen van een nieuw reglement voor het arm-gast en weeshuis te Vlissingen waarvan thans voorlezing geschiedt, stippen wij het volgende aan. Volgens aanteekeningen bj] het roomsch-katholieke armbestuur zou van 1813 de afscheiding der roomsch- katholieke weezen op speciaal verzoek aan gecommit teerden dier gemeente zijn aangevangen, in het begin met eene subsidie van 100 franken, die echter reeds in 1816 iets ruimer werd gesteld. Van den beginne af heeft die afscheiding het kenmerk gedragen van eenvoudige uitbesteding bij het roomsch-katholiek armbestuur, even als zulks met sommige weezeu plaats vindt bij particu liere personen. Er is een tijd geweest dat verschillende gemeentebe sturen hunne weezen ter verpleging zonden naar de koloniën der Maatschappij van weldadigheid. Om dit zooveel doenlijk te voorkomen ten opzichte der roomsch- katholieke weezen legateerde de heer J. A. Friesen in 1844 aan deze weezen f 10,000 in Russische obligatiën, met de uitdrukkelijke bepaling dat de opbrengst daar van moest strekken, om zooveel werkelijke weezen (geen verlaten, besteedo of onwettige kinderen) vrij te waren om naar de koloniën van weldadigheid te worden opge zonden; doch daarvan f 50 'sjaars moest worden afge nomen, om in de wintermaanden twee- a driemaal in de week de weezen 's avonds te doen onderwijzen in het lezen, schrijven en rekenen, bij wijze van herhalings- onderwijs. Onder de verdere door den testateur ge maakte bepalingen komt voor, dat de revenuen van genoemd kapitaal uitsluitend moeten besteed worden voor de opvoeding en het onderwijs van die weezen, en dat het kapitaal zou beheerd worden door eene commis sie, bestaande uit drie leden van het arm- en twee leden van het kerkbestuur der roomsch-katholieke gemeente, welke commissie bij koninklijk besluit van 19 Septem- ber 1844, n° 70, gemachtigd werd tot aanvaarding en beheer van het legaat.- In 1850 werd uit de revenuen f 1300 besteed tot aankoop en inrichting van een huis nabij het drooge dok, kadastraal bekend sectie D n° 165, zooals blijkt uit een brief der beheerders van het legaat Friesen in dato 1 November 1849. In dat huis werd het toen bestaande twaalftal roomsch-katholieke weezen overgebracht, doch toen dit cijfer in 1856 tot 27 was geklommen, wendde het pariochiaal roomsch-katholiek armbestuur zich in Augustus van dat jaar tot den ge meenteraad, te kennen gevende dat men door vrijwillige giften enrentelooze voorschotten van leden der gemeente zich in staat achtte een nieuw en ruimer gebouw ter verpleging der weezen aan te schaffen, doch vooraf gaarne de verzekering ontving dat de roomsch-katho lieke weezen voortdurend onder eigen beheer in een afzonderlijk gesticht zouden mogen verpleegd worden en door roomsch katholieke regenten beheerd, en dat voorts voor iedere wees steeds uit de gemeentekas eene subsidie zcu worden genoten tot een maximum van 70 per jaar. Op dit voorstel werd den le" December 1856 een be sluit genomen, waarbij het roomsch-katholiek armbestuur de gevraagde machtiging tot het verplegen der roomsch- katholieke weezen in een afzonderlijk gesticht werd verleend, onder bepaling dat nooit meer dan f70 per jaar als subsidie voor iedere wees zou gevraagd worden, dat het gemeentebestuur jaarlijks de som zou bepalen, en het oppertoezicht op de bestaande wijze zon blijven aan regenten van het arm-gast- en weeshuisaan wie dus jaarlijks de rekening er verantwoording over het be heer dier weezen zou moeten gedaan worden. Het roomsch- katholiek armbestuur nam, blijkens sclirijven van 30 Januari 1857, met dit besluit volkomen genoegen en gaf tevens te kennen dat het ter name van het armbestuur onder nadere goedkeuring, reeds een huis in de KorteWal- straat had aangekocht, met de kosten voor/3700, welke uitgaaf zou worden gedekt door vrijwillige bedragen van leden der gemeente ad 900, door rentelooze voorschotten ad 1800 en door het verkoopen van het huis op het drooge dok voor f 1000. Deze regeling werd door gede puteerde staten niet goedgekeurd. Het b nis op het drooge dok stond ter name van de roomsch-katholieke weezen en kon dus alleen door hunne wettige voogden, de regen ten van het arm-gast-en weeshuis, worden vervreemd; allerminst zou de opbrengst daarvan kunn.ee gebezigd worden tot aankoop van een gebouw ter nanie van het parochiaal roomsch-katholiek armbestuur. De beheerders van bet legaat Friesen verzochten toen gemachtigd te worden tot aankoop van het huis in de Korte Walstraat, ter name van de roomsch-katholieke weezen, en tot verkoop van het huis op het drooge dok. Daar de administratie van het fonds Friesen niet behoort tot de instellingen bedoeld bij litta a en d van art. 2 der armenwet, oordeelden gedeputeerde staten dat die administratie geene machtiging behoefde tot aan koop van een huis voor de roomsch-katholieke weezen; maar wat den verkoop aanging van een ter name dier weezen ingeschreven pand daartegen hetzelfde bezwaar bestond als ten aanzien van het vroegere tot gelijk einde gedaan verzoek van het roomsch-katholiek arm bestuur. Het huis in de Korte Walstraat werd nu ter name de.r roomsch-katholieke weezen aangekocht en het vroegere verpleeghuis op het drooge dok is op heden nog een eigen dom van de roomsch-katholieke weezen. De overbren ging der weezen in het huis in de Korte Walstraat schijnt te hebben plaats gehad in den winter van 1858, terwijl in Februari van dat jaar van het, toen zich voor het eerst zoo noemende, parochiaal roomsch-katholiek arm bestuur bij burgemeester en wethouders het verzoek in kwam om voor het nieuwe weeshuis, evenals voor het vorige was geschied, een bord te mogen plaatsen met het opschrift: „Gesticht n°. 2 roomsch kat koliek wees huis." Dit verzoek werd ingewilligd. Den 3en November 1859 herhaalde het parochiaal roomsch-katholiek armbestuur zijn in 1856 gedaan ver zoek om zijne weezen te mogen hebben ondereen eigen en zelfstandig beheer. Den 14en Januari I860 besloot de raad na lange discussie, dat bet verzoek in hoofdzaak kon worden toegestaan, onder bepaling: 1° dat dit nieuw te stichten godshuis zou onderworpen zijn aan de bepalin gen van de artt. 147,148 en 179 der gemeentewet en an dere vastgesteld op de opzending naar de koloniën van verlaten en onechte kinderen; 2° dat door het roomsch- katholiek kerk- en armbestuur eene akte zou worden ge- teekend, waarbij van die zijde werd erkend geen aan spraak te hebben, nu noch in het vervolg, op eenige be zitting van het arm- gast- en weeshuis; 3° dat van de gemeente voortdurend een j^arlijksche subsidie voor iedere wees zou worden verstrekt, gelijkstaande met hetgeen thans door die weezen wordt genoten als be stedelingen van het arm gast- en weeshuis. Van dit besluit geschiedde mededeeling aan het roomsch-katho liek armbestuur, doch daar hierop nooit een antwoord werd gegeven, bleef de zaak zooals ze was tot heden. Na alzoo de geschiedenis der zaak uiteengezet te hebben, treedt de commissie in eene zeer uitvoerige beschouwing over de administratie en den tegenwoor- digen toestand der roomsch-katholieke weezenverpleeing te Vlissingen, waarbij zij als baar gevoelen te kennen geeft dat van den aanvang af noch bij het vroegere ge meentebestuur, noch bij het provinciaal roomsch-katho liek armbestuur zuiver in het oog is gehouden de werke lijke verhouding waarin de roomsch-katholieke weezen, als eenvoudige bestedelingen bij het roomsch-katholiek armbestuur stonden tegenover de regenten van het stads arm-gast-en weeshuis. De verschillende door baar verder in het rapport opgenoemde afwijkingen van een goede administratie schrijft zij daaraan toe, terwijl naar haar meening de werkelijke toestand aldus omschreven moet worden: een roomsch-katholiek weeshuis als een eigene op zich-zelve staande instelling bestaat in Vlissingen niet; integendeel, ofschoon met goedvinden van het ge meentebestuur in een afzonderlijke woning verpleegd behooren de weezen van die gezindte tot de bevolking van het algemeen burgerlijk weeshuis en staan als zoodanig, volgens art. 421 van het burgerlijk wetboek onder de voogdij van regenten aan dat gesticht. De slotsom der beschouwingen van de commissie is, dat de bestaande toestand niet mag of kan voortduren, en dat zij een blijvende vereeniging van een weezenbe- stuur meteen arm- en kerkbestuur weinig geschikt acht. Op grond van een ander doet zij het volgende vierle dige voorstel 1<> om op een te bepalen datum de verpleging der roomsch-katholieke weezen bij het parochiaal roomsch- katholiek armbestuur te doen ophouden; 2° om van dien datum tot zoolang de eigen inkomsten der roomsch-katholieke weezen niet zoodanig verminde ren dat eene jaarlijksche subsidie uit de gemeentekas tot een maximum van f 70 niet voldoende zou wezen ze te doen verplegen in hun tegenwoordig weezenge- sticht onder het beheer van een afzonderlijk weesbestuur 3" om voor zoolang de sub 2° bedoelde toestand blijft voortduren, het weeshuis op de Markt onder den naam van „Burger weeshuis" te bestemmen tot opname van weezen en verlaten kinderen van alle gezindtenbe halve de roomsch-katholieke; 4° om te bepalen dat van gemelden datum, evenals, voor het roomsch-katholieke weeshuis, insgelijks afzon derlijke besturen zull.en bestaan voor het arm-gast- en burger weeshuis, allen te benoemen overeenkomstig het bepaalde bij art. 147 der gemeentewet. De voorzitter, daartoe uitgenoodigd, benoemt de hee- ren Schraver, Pot en de Gelder om het voorstel der heeren Kleijnhens, Ockers en Callenfels te onder zoeken en daarover rapport uitte brengen. Van den kerkeraad der Nederduitsche hervormde ge meente is een verzoek ingekomen om de weezen tot die gezindte behoorende onder eigen beheer te hebben. De voorzitter stelt voor de behandeling van dit ver doek uit te stellen tot een volgende vergadering, aange zien het, eerst Zaterdag ingekomen zynde, nog niet rijp genoeg is ter behandeling. De heeren Kleijnhens en Verkuyl Quakkelaar verkla ren zich tegen de verdaging en wenschen de dadelijke behandeling van bet verzoek opdat het gelijktijdig met de aanhangige regeling der roomsch katholieke weezen- verpleging afgedaan kunne worden. De voorzitter zegt dat hij niets heeft tegen eene bespre king van het stuk zelve, doch dat hij vóór de beslissing eerst eene conferentie wenscht te hebben met de onder teekenaren teneinde nader ingelicht te worden aan gaande hunne bedoelingen. Hij dringt daarom aan op de verdaging. Het verzoek wordt alsnu voorgelezen en daarna be sloten om het met de inlichtingen die het dagelijksch bestuur daaraan zal kunnen toevoegen, te zenden aan de commissie belast met het onderzoek van het gedaan voorstel omtrent liet hiervoren genoemd verzoek van het roomsch-katholiek armbestuur. Van J. Vreykeis een verzoek ingekomen om terug te komen op het besluit dat de bemanning va« de Frans Naerebout niet als leden kunnen worden opgenomen in j het fonds der zeemans- en visschersbenrs. Nadat het I adres voorgelezen is verzoekt de heer J. I. P. Hector j inlichting of de Frans Naerebout is een gewoon schip der marine,» waarvan de equipage verplaatsbaar is of dat j dit vaartuig bepaaldelijk bestemd is voor den dienst der i vuurschepen en alzoo de manschappen geacht kunnen I worden, evenals de geëraploieerden bij het loodswezen j te Vlissingen thuis te behooren. j De heer Kleijnhens geefr eenige inlichting aangaande j de bestemming van de Frans Naerebout eu zegt dat j zijne bemanning in den regel niet verplaatst wordt. Het j vroeger genomen besluit heeft hem verrast, daarbij oordeelt dat de bemanning van dit schip volkomen J in de termen valt om in het fonds te worden opge nomen De heer Pot acht het evenzeer billijk dat het verzoek worde ingewilligd. Door den voorzitter in omvraag gebracht zijnde of de j vergadering geneigd is terug te komen op het vroegere 1 besluit en de bemanning van het vaartuig Frans Naere- bout toe te laten tot deelname in het fonds wordt met 11 tegen 3 stemmen aldus besloten. Een nader verzoek van J. G. Berger om met eene gratificatie te worden begunstigd wordt na voorlezing, op voorstel van den voorzitter, met algemeene stemmen afgewezen. Naar aanleiding eener mededeeling van den minister van binnenlandsche zaken dat de voordracht tot heffing eener minimum rente van 2 cent voor de leenbank niet in gunstige overweging kan worden genomen, wordt besloten om het genomen besluit te wijzigen. De heer J. G. Hector had vooraf bezwaren ontwikkeld tegen deze wijziging, omdat bepalingen der verordening, gebaseerd op de voorgestelde minimum rentetax, thans illusoir zouden blijken te zijn en ook van het renteloos voorscbot, door de gemeente verstrekt, bijna geen voor deel te verwachtea is. De voorzitter verzocht echter later, zoo noodig, een afzonderlijk voorstel tot wijziging der verordening voor te dragen. Van W. G. de Bruijne is een verzoek ingekomen, om maatregelen te nemen dat meisjes beneden den leeftijd van 9 jaren op de school voor gewoon en meer uitge breid lager onderwijs kunnen worden toegelaten. De voorzitter geeft namens het dagelijksch bestuur in overweging om don leeftijd van dë toelating op de ge noemde school te bepalen op 7 jaren. De heer Kleijnhens kent de motieven niet die den raad bewogen hebben om den leeftQd voor kinderen, ter toelating op die school, op 9 jaren te bepalen, doch acht het niet goed, dat men zoo voetstoots zou overgaan tot wijziging van het raadsbesluit, tengevolge van het verzoek van een enkel persoon.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 5