0utirnlanö.
(Van 4—11 November.)
Vlissingen. Gehuwd: A. van der Kuijl, jm. 24 j.
met P. J. Guillaume, jd. 25 j.
Bevallen: G. Steegera, geb. Prins, z. M. J. van der
Staal, geb. Lauwereins, d. J. van Dam, geb. Dorleijn, d.
A. L. von Staedel, geb. Fleischer, z.
Overleden: N. J. B. de Veij Mestdagh, man van
J. A. Dommisse, 69 j. J. J. H. Klijberg, z. 22 m. H.
Vos, man van J. Krans, 53 j. J. Mortier, wettig ge
scheiden vrouw van C. Pernis, 69 j.
Goes. Gehuwd: J. F. Bruchetto, jm. 33 j. met
J. Borgs, jd. 27 j. N. Hageman, jm. 25 j. met H. C.
Baden, jd. 24 j. P. Koets Koets, jm. 26 j. met A. van der
Giis, jd. 22 j. A. J. Schipper, jm. 25 j. met P. E. van
den Broeke, jd. 20 j.
BevallenF. de Jonge, geb. de Vrieze, z. E. G. van
der Klooster, geb. Bolier, d. D. A. de Kidder, geb.
Karelse, z. P. I. Goetnans, geb. Moens, d.
Overleden: J. van den Dorpel, z. 6 m. IL Verburg,
d. 2d.
Zierikzee. Gehuwd: J. J. Doelman, jm. 23 j. met
N. van der Jagt, jd. 31 j. J. Thiele, jm. 23 j. met C. K.
van Oorschot, jd. 22 j. S. Muste jm. 23 j. met C. L.
von Schattenbnrg Collmann, jd. 25 j. W. G. Schoutc^
jm. 21 j. met F. M. Janssen, jd. 23 j.
BevallenC. J. van Driel, geb. Gioude, z.
Overleden: P. van der VelüeD, man van M. I. Ver-
seput, 73 j.
Them? oïneterstand.
13 Nov. 'sav. 11 u. 41 gr.
14 'smorg. 7 u. 38 gr. 's midd. 1 u. 45 gr.'s av.G u. 40 gr.
Sfitlen- generaal.
tweede kamer.
Zitting van Maandag 13 November. Behandeling der
staatsbegvooting.
De minister van marine heelt bericht dat hij wegens
ernstige ongesteldheid zijner moeder deze zitting niet
kan bijwonen. Eindverslag wordt over hoofdstuk IX
uitgebracht en de beraadslaging daarover bepaald na
hoofdstuk VIII.
De algemcene beschouwingen over de staatsbegroo-
ting worden ingeleid door den heer Wintgens, die een
blik werpt op de gewichtige teiten die in den laatsten
tijd hebben plaats gehad op zedelijk en politiek gebied.
In verband daarmede bespreekt bij den toestand van
ons land en de politiek op financieel, intellectueel en
koloniaal gebied. De vrede die op papier geteekend is,
na den gevoerden vreeselijken krijg, heeft nog geen
werkelijke vrede in de gemoederen gebracht, de toe
stand van Europa blijft onrustbarend en voor ons is hij
alles behalve gunstige Onze weerbaarheid is niet vol
doende verzekerd. Daaren- boven is niets in den laatsten
tijd tot stand gebracht tot ontwikkeling van de intellec-
tueele krachten van het volk en om de bestaande ver
warring op te hellen, die op financieel terrein bestaat.
Men heeft wel is waar gewerkt, maar aan zaken van
secondair belang; de groote eischen van nationale be
langen zijn onverhoord gebleven. Op koloniaal gebied
zijn slechts een paar maatregelen van twijfelachtig allooi
genomen; voor de defensie is letterlijk niets gedaan.
Hij bespreekt verder drie punten:
1° de gevolgen van zoodanigen toestand die bij als
verderfelijk 'en détail afschildert; 2° de a inleiding tot
dien toestand, die bij aan de laatste ministeriën toe
schrijft, en 3<> de mogelijke middelen tot herstel, door
spreker voornamelijk gezocht in het optreden van een
jeugdige, krachtige, nationale partij; in het terzijde
stellen van personen maar behandelen van zaken. Hij
blijf voorstander van openbaar onderwijs, maar de
onderwijsquaestie mag niet alles domineeren. Behalve
de leuze leerplicht, moet ook die van weêrplicht gelden.
Daarbij zal een krachtig optreden op financieel en
koloniaal terrein ons kracht geven om communisme in
ons land te verhoeden.
De heer van Zinnicq Bergmann vindt den financieelen
toestand veel gunstiger dan tijdens den oorlog; maar nu
moet ook beter beheer gevoerd worden. De baten uit
Indië kunnen alle tekorten dekken ;op die baten hebben
wij als souverein recht. Er behoort daarbij homogeui-
teit bij bet kabinet te bestaan, om krachtig te kunnen
handelen, doch het tegendeel is gebleken. Omtrent het
defensiewezen verkeeren wij in twijfel, men wil vast
stelling bij de wet, maar vergeet dat de zegepraal van het
Duitsche leger te danken was aan de geheimhouding der
plannen tegenover het Fransche leger dt.t geene gehei
men had. Maar volgens Gladstone's rede, op het banket
van den Lord-Mayor onlangs uitgesproken, is de vrede
thans in Europa verzekerd en moeten wij du3 niet
die oorlogzuchtige houding blijven aannemen, die wel
licht door een overmachtige nabuur als uittarting zou
kunnen beschouwd worden en aanleiding geven tot poli
tieke klappen, waarvan wij ons niet gemakkelijk zouden
releveeren.
De heer van Houten kan, omdat hij liberaal isook
niet ministerieel zijn. Twee ontwerpen, dat op de
inkomstenbelasting en dat op de coalitiën hebben liem
zeer veel genoegen gedaan, en zouden hem zeker ge
dwongen hebben dit kabinet." te steunen, ware het niet
dat de handelingen op militair gebied van deze regeering
hem dit onmogelijk maakten. Hij vraagt hoe hij over de
homogeniteit van dit kabinet moet denken na weifelende
dubbelzinnige verklaringen over de legerorganisatie bij
de wet? Hij verlangt ook te weten hoe ang het overwegen
van dezen minister van oorlog nog zal duren, eer de
strijd op dit punt met zijne ambtgenooten is opgeheven?
In antwoord op de rede van den heer Wintgens ver
klaart hij met dien redenaar te kunnen instemmen dat
eene jeugdige krachtige, nationale partij moet optredeo
maar dan moet ook alle beulen met kerkelijke paitijen
ter zijde gesteld worden.
De minister van financiën verklaart in strijd met het
gevoelen van den heer Wintgens den financieelen toe
stand vrij gunstig temogen noemen,
Maandelijks wijst de Staats-courant de steeds toe
nemende opbrengst van de middelen, aan. Hij toont
verder aan dat de groote uitgaven van openbare werken
gewettigd worden door de eischen van onzen toestand.
Verwarring in de financiën ontkent hij; verband tus-
schen gemeente en rijksgeldmiddeleu heeft altijd bestaan.
Eene inkomstenbelasting acht hij een middel tot de
gewenschte verbetering- van onze financiëndat in de
eerste plaats in aanmerking komt, maar hel raag niet
zijn wat de heer Wintgens verlangt: een uiterst red
middel. In den vicieusen toestand van ons belastingwe
zen moeten nog meer hervormingen plaats hebben. Met
den heer Bergmann kan hij het niet eens zijn dat wij
maar in eens al dö verschillende millioenen van Indië
zouden moeten aanwenden om de tekorten te dekken.
Dit zou opgaan wanneer wij dit jaar wilden zeggen
ajirès nous le délugede regeeriug moet ook verder zien
dan het jaar 1872.
De minister van koloniën verwijst, wat den min gun-
stigen toestand van Indië betreft, naar vroegere ver
keerde regeeringsdaden. De Indische baten mogen ook
voor Nederland vloeien maar in de eerste plaats moeten
zij voor Indische duidelyk gebleken beboetten aange
wend worden. Verschil van meening zai er omtrent
Indië blijven bestaan, maar wat ook van conservatieve
zijde gezegd wordt, de toeuemende welvaart, door het
laatst koloniaal verslag geconstateerd, zal niemand kun
nen ontkennen. Hij bestrijdt dat de agrarische- en sui-
kerwetten dubieuse maatregelen zouden geweest zijn.
De heer Engelvaart (minister van oorlog) zegt ter
gelegener tijd te zullen mededeelen hoe hij beslist heeft
omtrent eene legerorganisatie al dan niet bij de wet.
De heer Jonckbloet kan die verklaring niet aannemen.
De meerderheid van de regeering is voor organisatie bij
de wet; hoe moet dit gerijmd worden met het groote
beginsel van homogeniteit door den .heer Thorbecke
steeds gehuldigd.
De minister van binnenlandscbe zaken erkent in deze
verschil van gevoelen, maar er is nog hoop op toenade
ring van den minister van oorlog; men moet nu nog
niet den minister van oorlog dwingen dadelijk zijn
besluit te nemen.
De heeren Jonckbloet en Storm komen tegen die
meening ten sterkste op. Zij protesteeren tegen de wijze
waarop deze minister van oorlog als terloops de organi
satie van het leger bij de primitieve begrooting heeft
willen octroieeren.
Na repliek van den minister van binnenlandscbe zaken,
die van meening blijftdat dit verschil nog voor oplos
sing vatbaar is mits niet dadelijk de oplossing gevraagd
wordt, worden de verdere discussiëu verdaagd tot de
volgende zitting.
Volgens het eindverslag over het wetsontwerp tot
afkoopbaarstelling der tienden werden in enkele
afdeelingen opnieuw bij het herhaald onderzoek de
verschillende hierbij vroeger teberde gebrachte qnaestiën
besproken. De commissie van rapporteurs heelt echter
gemeend dat deze zaak thans rijp voor de discussie is
en zich bepaald tot het aanstippen van enkele jiunten.
De overeenkomst met het Duitscbe keizerrijk gesloten
omtrent deaansluitiDg van denspooryveg BoxtelKleef—
Wezel, strekt voornamelijk om de exploitatie van die lij a
te vergemakkelijken, ook door de aan de grenzen in acht
te nemen formaliteiten en den postdienst te verzekeren.
Staatsbegrooting voor 1872.
Door de commissie van rapporteurs over hoofdstuk VIII
(oorlog) is een tweede onderzoek in de sectiën noodig
geoordeeld naar aanleiding van het ingediend gewijzigd
wetsontwerp.
Bij het eindverslag over hoofdstuk V (bir.nenlandsche
zaken) wordt te kennen gegeven, dat, uithoofde deze
begrootiDg roet 646,674 is verhoogd, voornamelijk
wegens verbetering van het Hillegat, het wenschelijk
zou zijn wanneer de regeering het rapport van de
hoofdingenieurs omtrent dit werk overlegde.
De commissie van rapporteurs over hoofdstuk I vestigt
in haar eindverslag de aandacht der kamer (daarlatende
den toon der memorie van antwoord) op de strekking
der twee eerste paragrafen van die memorie, om de
schuld, dat dit jaar zoo weinig op wetgevend gebied is
uitgerichtjOpde vergaderingte werpen; eene voorstelling
naar de overtuigiug der commissie, in strijd met den.
werkelijken loop der zaken.
Algemeen overzicht.
Aan de Kölnische Zeitung wordt uit Berlijn gemeld,
dat de eerste lezing van het wetsontwerp op de gouden
rijksmunt nog niet afgeloopen is. Als reden voor deze
langdurige debatten wordt opgegeven, dat men het ont
werp niet aan het onderzoek eener commissie onderwerpen
wil en reeds bij de eerste beraadslagingen de voorstan
ders der verschillende richtingen aan het woord wil
laten komen. De berichtgever knoopt aan het slot zijner
mededeeling de volgende opmerking: „de heden gehou
den beraadslagingen versterken ons in onze meening,
dat het ontwerpzooals het door den bondsraad gewij
zigd is, in hoofdzaak de goedkeuring van den rijksdag
zal wegdragen." Waimeer deze voorspelling vervuld
wordt, dan zal deze wet opnieuw het bewijs leveren hoe
machteloos de publieke opinie in Duitschland tegenover
den wil der regeering is. De voornaamste dagbladen
bestreden dit ontwerp, omdat zij het in strijd achtten
met de Duitsche belangen en de beginselen der oecono-
raie; allerwege vernam men van den tegenstand, dien
bet voorstel niet alleen in den bondsraad maar ook in
den rijksdag en bij de Zuidelijke staten ondervinden
zou,' en toch zal ten slótte het ontwerp wet worden
zooals het door de regeering ingediend werd, behoudens
eenige onbeteekenende wijzigingen, die voornamelijk
ten doel hebben om aan de ijdeiheid der verschillende
kleine regeeringen te voldoen.
De liberale partij in den rijksdag heeft het voornemen,
om een voorstel in te dienen, waarbij in een toevoegsel
tot het Duitsche strafwetboek de bepaling opgenomen
zal worden, dat geestelijken, die qp kerkelijke plaatsen
of in de uitoefening van hun ambt de instellingen van
den staat aantasten, de overheid beleedigen, of de
politieke hartstochten opwekken, met gevangenisstraf
van hoogstens éen jaar gestraft zullen worden. Het
scbijut, dat de liberale partij van oordcel is, dat de
strijd met de clericalen door de regeering niet krachtig
genoeg aangegrepen wordt en exceptioneele bepalingen
tegen de geestelijkheid de verlangde werking zullen
hebben. De toekomst zou wel eens het legended kunnen
leeren. .Slechts volstrekte scheiding van kerk en staat
en beoordeeling der handelingen van geestelijken naar
dea maatstaf, waarnaar ieder staatsburger beoordeeld
wordt zullen de gevaren kunnen tekeer gaan, welke
de liberale pa» tij in Duitschland dooréene strafbepaling
schijnt te willen onderdrukken.
Uit Oostenrijk verneemt men heden behalve de tal-
looze gissingen naar de redenen der nieuwe crisis slechts
dit éene feit, dat de rijksminister van financiën Lonyay
benoemd is tot opvolger van Andrassy als minister-pre
sident in bet Hongaarsche kabinet. Zooals van verschil
lende zijden gemeld wordt, heeft de Deak-partij aan de
dringende aanbevelingen van Andrassy gehoor gegeven
en zich ten slotte met deze keuze verzoend. Aangaande
den persoon, die thans het beheerder rijksfinanciën
aanvaarden zal, is nog niets met zekerheid bekend.
Een Oosten rij ksch blad geeft uit „het rijk der onwaar
schijnlijkheden en raadselen" eene eigenaardigheid, die
men voor ironie zou houdenwanneer de geschiedenis
van Oostenrijk zulke dingen niet als mogelijk deed voor
komen. Door de omstandigheden gedwongenzegt het
blad, moest de keizer het kabinet-IIohenwart ontslaan.
De feudalen en ultramontanen moesten echter verzoend
worden en daarom werd von Beust ontslagen. Natuur
lijk zijn de Duitschers hierdoor ontstemd, en om deze
weder te bevredigen, moest Lonyay uit het rijks-minis
terie tredenopdat daarin niet twee doch slechts éen.