St at en-generaal.
TWïEDB KAMER.
Memorièn van beantwoording betrekkelijk de staatsbegrooting.
Hoofdstuk VI (Marine.) Tegenover de besprekingen
en detail door éen lid in de afdeelingen, omtrent het
stelsel van dezen minister, verklaart hij dat hij niet in alle
deelen instemt met de plannen van zijn voorganger en
daarom de verantwoordelij kheid niet op zich neemt van de
aangegeven bouw van ramschepen, monitors en stoora-
kanonneerbooten. Hij blijft van gevoelen dat tegen een
spoedigen aanbouw van bet ontbrekende materieelover-
wegende bezwaren bestaan. Het materieel in de maga
zijnen is, blijkens de overgelegde staten voldoende,
en eer toegenomen dan verminderd. Aan bezuiniging
op de begrooting door vermindering van het aantal vlag
en hoofdofficieren valt niet te denken. Verder betwijfelt
de minister of eene wettelijke organisatie van het per
soneel der zeemacht, die men schijnt te verlangen, wel,
wat de wenschel ij kheid en het nut betreft, op éene lijn
is te stellen met eene legerorganisatie. Omtrent de
te vervullen formaliteiten door een zeeofficier bij het
aangaan van een huwelijk zal beslist worden wanneer
over de ingediende wet betreffende de officieren van de
landmacht een besluit is genomen. Tot wettelijke rege
ling van de quarantaine is de minister nog niet gezind.
De minister is echter in beginsel niet tegen eene
wettelijke regeling van het materieel, mits in ruime
trekken aangegeven en daaronder niet begrepen worde
elk schip dat tot de zeemacht behoort. Doch ook in dien
zin betwijfelt hij zoowel het tot stand komen als het nut,
dat de regeling zal aanbrengen.
Dat de minister niet ongunstig denkt over 's rijks
werf te Amsterdam blijkt daaruit, dat hij daaraan den
bouw van een kostbaar ramschip heeft toevertrouwd.
De minister zal volkomen genegen worden bevonden
om het onderwijs der adelborsten wettelijk te regelen,
zoodra bij tot de overtuiging zal zijn gekomen, dat die
regeling in het belang is van het onderwijs en tot ver
betering strekt van de opleiding. Tengevolge van
eenige noodig gebleken wijzigingen van sommige posten
der begrooting is het eindcijfer van hoofdstuk VI ver
hoogd met f 83,364 en alzoo gebracht op f 9,087,491.52.
Hoofdstuk VIII (Oorlog.) Da begrooting wordt gewij
zigd ingediend, opdat de kamer onafhankelijk van de
plannen betreffende een legerorganisatie zal kunnen
oordeelen. Het eindcijfer is verminderd met f 191,212 en
alzoo gebracht op f 14,460,688.
Ten aanzien van de legerorganisatie-plannen verwijst
de minister naar het antwoord op de algemeene be- I
schouwingen. De voorgenomen regeling is: eerst de
vestingwet, daarna de wijziging van de militiewet en de I
reorganisatie der legers. Het zal later blijken dat bij de
ontworpen gewijzigde samenstelling van bet leger, het
beginsel is toegepast om zoo min mogelijk uit zijn ver- I
band te halen en dat de reorganisatie steunt op een stel- I
8eimatige uitzetting, gepaard aan een gedeeltelijke
inkrimping van het geheel, waarbij de tactische evenmin
als de oeconoraische en administratieve belangen uit het
oog zijn verloren
De minister ziet geen kans met minder geld in de be
hoeften te voorziep. Het wetsontwerp betreffende de
buitengewone sommen voor de defensie is bij den raad
van state aanhangig.
De rapporten van de commissie die naar Frankrijk is
geweest zullen, voor zoover zij daartoe geschikt zijn,
eerlang worden opgenomen in de gedrukte stukken be
treffende militaire onderwerpen.
Hoofdstuk IX (Koloniën).
Vertrouwen kan de minister niet opdringen. Hij moet
echter opkomen tegen misbruiken die men van zijn vroe
gere geschriften en gezegden maakt. Hij verlangt niet
een overijlden, maar een gulden middenweg in Indische
zaken te vo''gen.
Verder verdedigt de minister zijn houding tegenover
de kolonie Suriname; daar moet men meer het welbe
grepen eigenbelang leeren inzien.
Aan de eerste kamer zal verzocht worden om het wets
ontwerp tot afstand van de kust van Guinea weder in
behandeling te nemen.
öutrmianD.
Algemeen overzicht.
De Norddeutsche Allgemeine Zeitung tracht, na de
heftige beantwoording van haar artikel door de Belgi
sche pers, zich thans te verontschuldigen, door te bewe
ren dat zij niet geschreven heeft wat duidelijk in hare
kolommen te lezen staat Het officieuse Duitsche orgaan
heeft „de samenwerking van ultramontanen en commu
nisten niet als eeöe bedreiging tegen Duitschland, maar
als een voortdnrend. gevaar voor België voorgesteld."
Wanneer dit niet in flugranten strijd .ware met de uit
drukkelijke woorden van het blad en inderdaad dit en
niets anders gezegd ware, hoeveel reden tot dankbaar
heid zou dan België opnieuw hebben voor het groot
moedige Duitschlanddat niet alleeD sedert 1864 het
land op onbaatzuchtige wijze tegen buitenlandsche in
triges beschermde, doch thans zelfs de beleefdheid zóo ver
drijft, dat het op minzame wijze het kleine onmondige
land opmerkzaam maakt op de gevaren die het bedrei
gen Jammer slechts dat de kleine en vrije landen zoo
weinig op die hooge bescherming en voogdijgesteldzijn.
Inderdaad echter strijdt deze oplossing niet alleen
met den geheelen gedachtenloop van het artikel, maar
is zij bovendien moeilijk met het slot te rijmen. Nadat
het officieuse blad op de laagheden der socialisten en
ultramontanen gewezen heeft, herinnert het België aan
Duitschland's onschatbare diensten, wijst het op het
gevaar dezer riehtingen en zegt daarna 1 e tt er lij k het
volgende; „Het is een feit, dat men in Brussel niet
ernstig genoeg in het oog houden kan, dat België de
verzamelplaats van de zwarte en roode ultramontanen,
de onverzoenlijke tegenstanders van Duitschland is."
In den Duitschen rijksdag werd Donderdag een zeer
belangrijk voorstel in behandelingen in eersteen tweede
lezing aangenomen. De bekende afgevaardigde Lasker
en 60 zijner ambtgenooten hadden het voorstel ingediend,
om de competentie van het rijk uit te breideD, en daar
onder het geheele burgerlijk en strafrecht en de rechts
pleging te brengen. Van het standpunt van den Duitscher
beschouwd, is dit voorstel prijzenswaardig,omdat het in
een diep gevoelde behoefte voorziet.
Het burgerlijk recht in Duitschland verkeert nog in
denzelfden cbaos, dien de vorming van den ouden
bond noodzakelijk in het leven moest roepen. Niet alleen
heeft ieder staatje zijn burgerlijk recht, maar zelfs het
koninkrijk Pruisen heeft in bijna iedere provincie een
verschillend burgerlijk wetboek, ja zelfs in enkele kleine
vorstendommen, die reeds een halve eeuw en langer tot
Pruisen behooren, nog plaatselij ke verordeningen en ge
woonten.
Het strafwetboek van den Noord-Duitscben bond
wordt algemeen voor het beste gehouden van hetgeen
op dit gebied tot stand kwam, en de Pruisische rechts
vordering en rechtsbedeeling zijn bijzonder gunstig be
kend, zoodat het niet anders dan in het belang van het
Duitsche rijk kan zijn, dat op die goede grondslagen
ook eenheid van rechtsgebied in het nieuwe rijk tot
staud gebracht wordt.
De medalje heelt echter hare keerzijde. Het Duitsche
rijk bestaat uit een foederatieven bond van verschillende
souvereine staten, die elk enkele hunner in de constitutie
opgesomde rechten afstaan in het belang van het geheele
rijk, doch voor het overige hunne souvereiuiteit behou
den. Het voorstel Biising, dat direct die souvereiuiteit
schendt, door in te grijpen in de binnenlandsche toestan
den van Mecklenburg, en het voorstel-Lasker, tot uit
breiding van de bevoegdheden van bet rijk, hoe
prijzenswaardig zij ook mogen wezen uit een
vrijzinnig oogpunt, hebben beide deze belangrijke
fout, dat, in Btrijd met de constitutie, de vrijheid
der staten ten koste van het rijk verkort wordt en
feitelijk Duitschland opgaat in Pruisen. Meer en meer
dalen zoodoende de vorsten af tot den rang van vasallen
des keizers en de staten worden van bondgenooten wei
nig meer dan provinciën van bet eenige Pruisen.
Te Weenen is het feit beslist. Het officieele regee-
ringsblad van gisteren behelst een eigenhandigen brief
van den keizer aan von Beust, waarbij dezen op zijn
verzoek eervol ontslag verleend wordt wegens redenen
van gezondheid. De keizer drukt daarin tevens zijne
bijzondere dankbaarheid uit voor de diensten, door von
Beust aan den staat bewezen, en benoemt hem uit
erkentelijkheid daarvoor tot lid van het heerenhuis voor
zijn leven. Een keizerlijk decreet benoemt Andrassy tot
zijn opvolger, echter slechts in het ambt van minister van
buitenlandsche zaken, terwijl de f inctiën van rijks
kanselier voorloopigniet weder ver vu ld zullen worden. De
Hongaarsche minister speelt zijn rol meesterlijk. Alsof
«de aanbieding der nieuwe waardigheid hem verrastte,
is hij naar Pesth vertrokken, om zijne partij te raadplegen,
of hij die benoeming kan aannemen of die van de band
wijzen moet. Desniettegenstaande stemmen alle dag
bladen zonder onderscheid hierin overeen, dat de heer
Andrassy zondereenigen twijfel zich de benoeming zal
laten welgevallen.
Donderdag heeft de permanente commissie uit de
nationale vergadering te Versailles weder eene zitting
gewijd aan de behandeling der financieele crisis in
Frankrijk. De telegraat brengt slechts de mededeeling,
dat de heer Casimïr Périer verklaarde, dat de regeering
voortdnrend met de meeste zorg deze zaak ter harte nam
en daaraan een einde trachtte te raak en. De leden der
commissie schijnen nog niet gerust geweest te zijn op
het dwaze geruchtdoor de Bonapartistische pers om
trent een aanstaand plebiscit verspreid. De minister
zeide dat de regeering allerminst daaraan dacht.
Het Journal officiel bevat voortdurend besluiten van
den president tot vernietiging van onwettige beraad
slagingen van enkele generale raden. Het departement
der Seine heeft aan deze administratieve lichamen, die
het niet schijnen te kunnen nalaten, om op verboden
terrein te treden, een waardig voorbeeld gegeven. In
zijne zitting van gisteren heeft de generale raad uit
eerbied voor de wet, welke het uitspreken van wenschen
betrekkelijk binnenlandsche politiek verbiedt, met
grooto meerejerheid van steramen zijn votum geweigerd
over de voorgedragen wenschen tot het uitvaardigen
eener amnestie en de opheffing van den staat van beleg.
De generale raad van het departement du Dröme heeft
daarentegen gisteren het verlangen uitgesproken, dat
de vervolgingen tegen Napoleon en zijne medeplichtigen
plaats zouden hebbeu, zooals den 2cn December 1851
reeds door het hof van cassatie gedecreteerd is. Deze stem
ming zal natuurlijk vernietigd worden, en temeer reden
heeft men om dit te gelooven, nu men uit Versailles
bericht, dat het gouvernement van het voornemen afge
zien heeft, om een wet aan de nationale vergadering
voor te dragen, waarbij de verbanning der familie
Bonaparte uit Frankrijk uitgesproken wordt. De regee
ring schijnt meer en meer tot de overtuiging te komen,
dat onderdrukking van het Bonapartisme juist het
eenige middel is, om zijn verderfelijke woelingen onver
mij lelijk vruchten te doen dragen.
Be herziening der Zwitsersche
bondsconstitutie.
Den 6e« November zijn de afgevaardigden der eedge-
noodscbappelijke staten van Zwitserland te Bern bijeen
gekomen om de bondsconstitutie van 1848 te herzien.
Deze op zich zelve zoo gewichtige gebeurtenis heeft
in den laatsten tijd nog te meer van zich doen spreken,
omdat de Zwitsersche bond en zijne constitutie bet model
waren waarnaar het thans' gevallen ministerie-Hohen-
wart de twistzieke stammen van de Oostenrijksche mo
narchie onder éen bestunr wilde vereenigenmet dit
onderscheid, dat de republikeinsche vorm van Zwitser
land voor Oostenrijk in monarcbalen*vorm moest overge
goten worden. Over en weer twistte men over de uitvoe
ring van dergelijk plan, en niettegenstaande dezen
strijd zette von Hohenwart met kracht zijn voornemen
door, om tenminste de proef daarmede te nemen, toen
plotseling een onverwachte wending aan zijne werkzaam
heid een einde maakte.
Natuurlijk moest de Zwitsersche bond het als onschul
dige oorzaak bij de Oostenteurijksche centralisten mis
gelden. Men dreef den spot met den bondstaat van
nauwelijks 2\ roillioen zielen, bestaande uit 25 souve
reine staten met 25 souvereine regeeringen. Men sprak
van de „belachelijke republiek" en voorspelde dat zij
ten slotte door haar foederalismus zoo al niet te gronde
zou gaan, dan toch verlamden met gebonden banden
de spot zou worden harer naburen.
Deze vreeselijke voorstelling hadden de centralisten
noodig om afschrik in te boezemen voor den afgrond
waarin von Hohenwart Oostenrijk wilde storten, doch
voor ieder onpartijdig beoordeelaar staat het vast, dat
Zwitserland allerminst deze donkere toekomst van het
zoo gevreesde „foederalismo" rechtvaardigt. Het Zwit
sersche volk integendeel gaat steeds op dien weg voort
en haakt voortdurend naar verbetering, want, het draagt
cle innige overtuiging in zich, dat het tot voorbeeld strek
ken rhoet aan zijne monarchale naburen en het dus zijne
roeping is, om er voor zorg te dragen, dat het republi
keinsche beginsel als de staatsvorm der toekomst niet
door de Zwitsers zei ven gecompromitteerd worde.
Alvorens wij de verschillende redenen, welke tot de
grondswetsheriiening aanleiding gaven, nagaan, zijn
misschien eerst enkele kleine historische herinneringen
van eenig gewicht. Aan het einde der voorgaande eeuw
was de bond der eedgenooten door velerlei gebreken
innerlijk verzwakt, zoodat ook Zwitserland het lot van
andere staten deelde en voor de revolutie van I79S be
zweek. De zoogenaamde „Helvetische Verfassung" kwam
tot stand met bare ideale opvatting van staat en volk.
Na een ziekelijk voortbestaan van vier jaren stierf zij
haar natuurlijken dood.
De verschillende kantons bleken onmachtig om een
bondswet tot stand te brengen en het machtwoord van
Napoleon riep de zoogenaamde „Mediations-Verfassung