OÜRANT. T 258. Maandag öinncnknïi. 1871. 30 October. De Arnhemsche courant meent dat het ten^-opsjfehtp der verschuldigde port geen verschil moet maken of men twee vellen eener courant verzendt als eerste en tweeda gedeelte, dan wel als een courant met bij voegsel. Wij zijn het met de Arnhemsche op dit punt volkomen eens: 'tis slechts een andere naam voor dezelfde zaak. De vraag die voor ons gold was echter niet hoe w ij daarover dachtenmaar welke de ziens wijze van de administratie der posterijen wezen zou. Wij handelden dan ook in geeuen deele willekeurig, gelijk de Arnhem sche meent dat het geval was, maar hadden ons vooraf aan het postkantoor alhier over tuigd dat men met het frankeeren a '/2 cent per exemplaar van de courant in twee ge deelten gelijk die Woensdag avond door ons verzonden iszou genoegen nemen. Onze handelwijze was dus volkomen recht matig en de ontvangen inlichting van het postkantoor alhier kon inmiddels mede bij dragen om het zonderlinge der door het departement van financiën aan de postwet gegeven interpretatie te doen uitkomen. Nu is-wel is waar de postadministratie weder óp haar gevoelen teruggekomen, en heeft zij, in strijd met eene vroegere ver klaring, de gisteren avond in twee gedeelten gesplitste courantenna gedane mededee- ling, voor hooger port getaxeerd, maar dit belet niet dat wij Woensdag avond volgens hare eigene verklaring volkomen in ons recht waren. Wij zullen nu echter zorgen dat onze geabonneerden voortaan in geen geval meer, door hoogere taxatie der couranten, van eene naar het ons voorkomt geheel onjuiste wets uitlegging den last zullen dragen. De couranten met bijvoegsels zullen dus, in afwachting van eene mogelijke wijziging in de zienswijze van het departement van financiënmet hooger port gefrankeerd worden. Men zal het overigens in de uitgevers der Middelburgsche courant te minder kun nen lakendat zij op dit punt zeer zuinig zijn, daar zij bij de invoering van het nieuwe porttarief het geheele frankeergeld aan de geabonneerden geschonken hebben. DE UITGEVERS. AAjVBESTEDIJVCJ. Op "Vrijdag 10 November 1871, des voorraiddags ten 10 ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den Com missaris des Konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de Gedepu teerde staten, en in bijzijn van den hoofdingenieur van den waterstaat in het li'1 district aan het gebouw van het provinciaal bestuur te Middelburg worden aanbesteed: liet uitvoeren van voorzieningen aan rlen onderzecsclien oever van den pol der Stavenisse, in den val van den 2S .Eiilij 1871, belioorendc tot de werken der Calamiteuse polders in de provin cie Zeeland, Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij ving, volgens 434 der algemeene voorschriften. Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het ministerie van binnenlandsche zaken, aan dat van het provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. Nuuorp, Raam straat n°. 49 te 's Graveuhage, en door zijne tusschen- komst in de voornaamste gemeenten des rijks. Den zesden en vierden dag vóór de besteding, wordt de noodigc aanwijzing op de plaats gedaan; voorts zijn nadere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur van den waterstaat te Middelburg en bij den arron- disaements-ingenieur te Zierikzee. 's Gravenhage, 11 October 1871. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal HUBREGHT. De Burgemeester van 's lirpj -Areniishci-'ie brengt tor kennis dat binnen deze gemeente zijn ge borgen de navolgende strandgoederen 2 Sloepen, de eene lang 7 m. de andere 4.15 m., 8 Gordingplaten, 1 Balk, 1 Kolder, 1 Dekplaat, 1 stuk Mast, 1 stuk Beschoeiing, 1 stuk van een Sloep, 80 bos Bladriet, 7 Schuierwagens en 12 Rechters en 65 Schuierdeelen. Waartoe rechthebbenden ter reclame worden opge roepen. 's Heer-Arendskerke, 26 Juli 1871. De Burgemeester voornoemd, C. VAN CITTERS. Middelburg 28 October. Volgens het voorloopig verslag over de begrooting voor de staatsspoorwegen, wenschte men in deafdee- lingen der tweede kamer eene opgave van hetgeen de spoorwegen tot hunne geheele voltooiing zullen kosten, alsmede een opgave van de concessiën die hangende zijn. Op aansluiting van Nijmegen aan 't spoorwegnet werd aangedrongen. De klacht werd herhaald over den gebrekkigen en ondoelmatigen bouw van verschil lende stations. Verder komt ten aanzien van de Zeeuwsche spoor wegen het volgende voor „"Nu de spoorweg VlissingenVenlo der voltooiing nabij is, wordt de ongelegenheid dubbel gevoeld, dat het spoorwegvak Roosendaal—Breda zich in handen eener particuliere maatschappij bevindt. Men meende echter daarover bij deze begrooting niet te moeten uitweiden daar het aanhangige wetsontwerp omtrent de onteige ning voor den spoorweg van Zevenbergen naar de Zwa- luwe de gelegenheid heeft geopend tot opzettelijke behandeling van dit punt. „Tengevolge der aidamming van het Sloe en de daar door veroorzaakte verhooging van den waterstand bezuiden den dam schijut verhooging der polderdijken aldaar noodzakelijk. Te wiens koste zal die verhooging plaats hebben Is het waar, dat de aanbesteding dezer werkeD te laat geschiedt, zoodat de belanghebbende polders gedurende den naderenden winter groot gevaar kunnen loopen „Uit noot 13 van den toelichtenden staat blijkt, dat niet slechts een straatweg over den Sloedam zal worden gemaakt, maar dat ook op rijkskosten wegen zullen worden aangelegd ter verbinding van den straatweg van Middelburg naar Goes met dien over den Sloedam. Er waren leden, die hiertegen opkwamen. Zulke verbindings wegen moesten ten koste der provincie of der belang hebbende Zeeuwsche gemeenten worden gelegd, die door den spoorweg en de daarmede in verband staande wer ken aanmerkelijk worden bevoordeeld. Hetzelfde begin sel behoorde hier te worden gevolgd, dat de staat omtrent de toegangwegen tot de stationsgebouwen nabij groote gemeenten handhaaft. „Naar 't gevoelen van andere leden zijn de spoorweg en kanaalwerkeu op Walcheren tot hiertoe niet zoo krachtig voortgezet als mogelijk ware geweest, en heeft bij de regeling van de opvolging dier werken niet altijd genoegzaam beleid geheerscht. Als voorbeeld beriep men zich op hetgeen ten aanzien der afdamming der Arne- muidsche haven plaats vindt; op zich zelf een werk van geen groot belang, maar van welks voltooiing het gereed komen en de opening der spourbaan tot Vlissingen afhankelijk is. De haven van Arnemuiden zal vervan gen worden door een zij kanaal naar het groot scheep vaartkanaal door Walcheren. Dat zijkanaal is nagenoeg gereed; om het in dienst te stellen moeten twee dijken en een berm weg worden doorgegraven. Geschiedt dit echter thans, dan zal Arnemuiden op een eiland liggen, afgesloten van de gemeenschap met het overige Walche - ren. Men heeft verzuimd bij tijds de brug te leggen, die deze gemeenschap in 't vervolg verzekeren moet, en wil eerst op 9 November a. die brug aanbesteden. Wordt daarentegen de bestaande Arnemuidsche haven afge damd voordat de nieuwe waterweg is geopend, dan zal descheepvaartnaar Arnemuiden zijn gestremd en onder anderen de aan voer van bout naar in de nabij beid gelegen zaagmolens te water onmogelijk zyn. Het bezwaar is niet onoverkomelijk, maar het gebrek aan voorzorg zal den staat op eene schadevergoeding van vele duizende guldeus te staan komen. „Een tweede voorbeeld van vertraging in een werk, welks spoedige geheele voltooiing zoo wenschelijk is, vindt men in het bestek n°. 492, waarbij voor de door graving van den zeedijk bij "Vlissingen, den 19tn Octo ber jl. aanbesteed, eene doorgraving, die met eenige krachtsinspanning gemakkelijk in een half jaar tijds te verrichten ware, als termijn van oplevering de Juli 1873 is aangenomen. De rechtstreeksche verbinding der spoorweg- en havenwerken te Vlissingen, welke slechts op gebrekkige wijze aan het voormalig marine-dok geschieden kan, wordt daardoor tot dat tijdstip ver schoven. „Intusschen meenden deze leden dat, nu eenmaal de bedoelde aanbesteding op de aangeduide wijze heeft plaats gehad en het wellicht moeite zal kosten daarop terug te komen, de geblevene tijdsruimte op hoogst nuttige wijze kan worden besteed om eene grove feil, bij den aanleg der buitenhaven te Vlissingen begaan, zooveel mogelijk te herstellen. Die feil, waarop in de meeste sectiën werd gewezen, bestaat daarin dat de buitenhaven wordt gegraven op eene diepte van 6.5 M. onder AP., zoodat die haven bij laag water slechts eene diepte van 4,7 M. zal bezitten. Deze rijst wel bij hoog water tot 8,3 M., maar bet gevolg zal toch zijn dat stoombooten van bijv. 65 palmen diepgang, zooals die der maatschappij Nederland, by laag water voor de haven komende, een uur of drie op de reede zullen moeten vertoeven, alvorens te kunnen binnenkomen of naar de binnenhaven te worden doorgeschut. Dit geeft te groo- ter misstand, omdat in de schutkolk en in de binnenha ven eene waterdiepte aanwezig zal zijn van 7,3 M. en zoo noodig zelfs van 8,1 M. Het mag bevreemding wek ken, dat de buitenhaven niet dadelijk tot een grootere diepte is uitgegraven, daar de bodem daaraan geen beletsel in den weg stelde. Ook thans kan de zaak nog gedeeltelijk worden verholpen, want het gedeelte der binnenhaven binnendijks ligt, zoolang de zeedijk niet is doorgestoken, droog. Men drong er dan ook op aan, dat alsnog van den voorhanden tijd gebruik zou worden gemaakt, om de buitenhaven 2 meter dieper uit te graven. Het eenige bezwaar daartegen is, dat de bazaltmuren langs de haven te hoog ziju gefundeerd, en bij dieper uitgraving allicht zouden verzakken. Maar dat bezwaar kon, naar het oordeel van deskundigen, thans, nu men nog in het drooge kan werken, worden overwonnen door het aanbrengen van een nieuwe fundeering van onderen te gen de muren en door die-van een zware steenstorting te voorzien. Wat de kosten betreft, mag men niet vergeten dat de buitenhaven de sleutel is van geheel het werk en dat van hare deugdelijkheid in groote mate de toekomst van Vlissingen kan afhangen. Liever zou men zien, dat de tweede binnenhaven, waaraan vooreerst niet zoo

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1