heer M. S. de Zeeuw, uitgever der Nieuwe Middelburg- sche couranteen adres is ingekomenhoudende be zwaren tegen het voorstel tot wijziging van het met hem gesloten contract betreffende de plaatsing van stukken van het gemeentebestuur uitgaande. Bedoeld adres wordt voorgelezen. Zullen, vraagt adressant, indien aan een andere alhier verschijnende courant, die stukken ter plaatsing worden toegezonden, door die courant ook alle bestuursadver- tentiën gratis geplaatst worden zooals hij nu krachtens contract doet, terwijl hem slechts advertentiün die op derden verhaalbaar zijn worden betaald? Groote onbil lijkheid zou het zijns inziens zijn indien eene andere courant van die verplichting ontheven werd en hij daar mede belast bleef. Werd daarentegen voor alle adver- tentiën van welken aard ook betaald wat verschuldigd is, dan zou dit voor de gemeentekas zeer bezwarend worden. Wanneer aan de Nieuwe Middelburgsche cou rant de bestuursadvertentiën ter plaatsing om niet worden toegezonden, terwijl zij ook de op derden verhaalbare advertentiën ter plaatsing tegen betaling ontvaogt, doch deze laatstenalléén aan een andere hier verschijnende courant ter plaatsing voor geld toegezon den worden, dan wordt dit voor die courant een tegen over den ondergeteekende zeer onbillijke bevoordeeling, daar die courant dan geen enkelen last zal dragen en alleen voordeel trekken, terwijl adressant tegenover een gering voordeel een zwaren last dragen moet. Hij betoogt verder dat het niet in hetfinancieele belang der gemeente kan zijn in een andere courant met welke volgens adressant niet anders dan de bij De gebroeders Abra hams verschijnende Middelburgsche courant kan bedoeld zijn de bestuurs-advertentiën tegen geldelijke remu- neratie te plaatsen en dat de door die firma met de gemeente Ylissingen aangegane overeenkomst hier wel niet ter navolging zal mogen strekken. Wanneer in dien geest besloten werd en op die wijze het contract te niet gedaan, zon genoemdeconrant, volgens adressant, weldra de eenige zijn waarin de bestuurs-advertentiën èn van Middelburg èn van Vlissingen zouden geplaatst worden, waardoor haar een monopolie zou worden geschonken ten koste van de financiën der gemeente. De te beantwoorden vraag is zijns inziens eenvoudig vordert het gemeentebelang dat men voor de plaatsing van de bestuurs-advertentiën in een andere hier ver schijnende courant betaalt, terwijl men ze in de Nieuwe Middelburgsche courant om Diet kan geplaatst krijgen? Het antwoord op die vraag zal ontkennend moeten zijn daar een beroep op mindere verbreiding der Nieuwe Middelburgsche courant in vergelijking met de Middel burgsche niet kan afdoen. Hij beroeptzich op voorbeelden ten bewijze dat door de lezing der advertentiën in de Nieuwe Middelburgsche courant de ingezetenen wakker zijn geworden om voor hunne belangen te waken. Het getal der Middelburgsche ingezetenen die zijne courant lezen meent hij gerust op een duizendtal te kunnen stellen, op te maken uit het aantal abonné's en de exemplaren welke bovendien ter lezing afgeleverd worden. Dat de Nieuwe Middelburgsche courant slechts tweemalen per week verschijnt acht hij voor de gemeente eer voor-dan nadeelig, daar nu hare aankondigingen gratis gedurende drie dagen in sociëteiten, koffiehuizen enz. ter lezing liggen, terwijl indien zij in de Middel burgsche courant geplaatst werden hare herhaalde plaatsing noodig zou wezen omdat van laatstgenoemde courant om de 24 uren een nieuw nommer verschijnt. Overigens wijst adressant op opofferingen zijnerzijds gedurende het bestaan der overeenkomst tusschen de gemeente en hem gedaan en op de trouwe naleving van het contract, terwijl zondereenig protest van zijne zijde in de Middelburgsche courant bijv. de verkoop van den stoora- moddermolen vanwege het gemeentebestuur-is geadver teerd, iets waartegen hij met recht krachtens het con tract had kannen opkomen. Met het meeste vertrouwen meent hij te mogen verwachten dat het voorstel der heeren Snijders en Dronkers niet zal aangenomen worden. Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders zal deze zaak in de volgende zitting behan deld worden. Thans is aan de orde de behandeling der door de heeren Snijders, Fokker en Matthon voorgedragen concept-verordening betreffende de heffing der plaatse lijke directe belasting op de inkomsten. De voorzitter geeft in overweging, om achtereenvol gens deze drie vragen te beslissen: a. Zal er in de beffing al of niet progressie worden aangenomen? I. Zal verplichte aangifte, onder bedreiging van straf, worden verordend? c. Zal een verminderde aanslag plaats hebben naarmate de grootte van het huisgezin Hij merkt op, dat do voorstellers, in hunne memorie van beantwoording van het rapport van burgemeester en wethouders "en de finan- cieele commissie, wel gezegd hebbendat de vraag is of eene belasting zal geheven worden berekend naar het inkomen en het getal leden van een gezin, doch spreker komt het meest rationeel voor om de ordo van behan deling te volgen zooals hij zoo even heeft veorgesteld. De heer Snijders herinnert dat hij, toen hij geruimen tijd geleden het denkbeeld opperde of het niet wen* schelijk was, om met het oog op de aanstaande afschaffing der gemaalbelasting de verordeningen op de plaatse lijke directe belasting op de inkomsten te herzien, met de heeren Fokker en Matlion in commissie werd benoemd, om een onderzoek in te stellen en zoo noodig aan den raad eene concept-verordening aan to bieden. Reeds de eerste samenspreking heeft de leden dezer commissie overtuigd, dat de algemeene klacht over ongelijkmatigen druk wel de hoofdreden is van de impopulariteit van den hoofdelij ken omslag. De gevoerde besprekingen leidden er toe, oin te beproeven of het niet mogelijk ware eene belasting te heffen, waarop het getal leden van een gezin invloed uitoefent. Het valt toch niet te ontkennen, dat voor iemaud meteen inkomen vau /1G00 alléén hetzelfde bedragt der belasting minder bezwa rend is, dan voor iemand, die vijf, zes of meer kinderen heeft. Docommissie stelde daarom eene belasting op de huisgezinnen voor, die, zooals zij later vernomen heeft, ook te Dordrecht met gunstig gevolg wordt toegepast. Wel duchtten sommigen van vele zijden tegenstand, doch desniettegenstaande meende de commissie met een voorstel in dien geest voor den dag te kunnen komen. Het gevolg was, dat burgemeester en wethouders in vereeniging met de financieele commissie, over dat voorstel een veroordeelend vonnis uitspraken. De com missie nam de zaak opnieuw ter hand en persisteerde bij haar gevoelen, dat eene belasting wenschelijlc was, waarbij de talrijkheid van een gezin in aanmerking werd genomen. In een uitvoerige memorie, die tot dusver nooit in den raad behandeld werd, onderwierp zij dat principe aan eene beslissing. Welke houding zou het, vraagt spreker, hebben tegenover de commissie, die zich vrij veel moeite heeft getroost, indien haar hoofddenk beeld werd voorbijgezien en eerst een principe werd uitgemaakt, dat, op zich-zelf beschouwd, zelfs bij de leden der commissie tegenkanting zou ontmoeten. Hy verzoekt daarom den voorzitter dringend, om niet eerst te laten beslissen over de vraag of de heffing der belas ting al dan niet progressief zal zijn, maar eerst te laten uitmaken of de talrijkheid vanhetgezin al of niet invloed zal uitoefenen op die heffing. De voorzitter antwoordt, dat hij gaarne aan het ver langen van den heer Snijders zou voldoen indien hij niet vreesde dat daardoor de discussiën in de war zouden loopen. Zijns inziens is het overheerschende beginsel bij ■elke directe belasting: is zy progressiet of niet? Dit is ook hier de verste strekking en daarom acht hij het rationeel die vraag eerst te behandelen. Is de raad echter van een ander gevoelen, dan zal hij zich daaraan onderwerpen, waartoe hij zijn voorstel in stemming brengt. De uitslag is dat dit voorstel met 12 tegen 4 stemmen (van de heeren Snijders, Mathon, Fokker en van Hoek) wordt aangenomen, zoodat eerst zal wordsn behandeld de viaag: zal er bij de te heffen plaatselijke directe belasting progressie plaat3 hebben of niet? Het voorstel van den voorzitter strekt, om geen pro gressie aan te nemen. De heer Fokker verklaart dat hij vóór dit voorstel stemmen zal, ofschoon hij daardoor als lid der commissie den schijn van inconsequentie op zich laadt. Hij is vóór progressie indien het rapport der commissie gevolgd werd, maar nu niet. De voorzitter merktop, dat, indien zijn voorstel mocht worden aangenomen, dan ook geen heffing lean plaats hebben op den voet als door de commissie is voorgesteld. Hij meent hierop de aandacht te moeten vestigen. De heer Snijders verklaart, dat ook hij vóór het voor stel van den voorzitter stemmen zal, omdat hij in beginsel tegen progressie is. Wordt dat voorstel aange nomen, dan beschouwt bij den arbeid der commissie als niet gedaan. De voorzitter antwoordt dat hij niet gaarne zien zou, dat het belangrijke voorstel van de heeren Snijders, Fokker en Mathon, die zich zoo ontzettend veel moeite hebben getroost, als het ware weggesmokkeld werd. Hij wil alleen doen uitmaken, dat de raad noch in principe, noch in gevolg, progressie verlangt, waardoor danookde grond van het rapport der commissie vervalt. De heer Snijders herneemt, dat hij eene progressieve belasting, zooals bij het voorstel van den voorzitter wordt bedoeld, als onrechtvaardig beschouwt, en de com missie slechts een kleine progressie heeft voorgesteld, om een grootcre onrechtvaardigheid te ontgaan. Hij zal daarom voor het voorstel van den voorzitter stemmen. De heer van Hoek vraagt, of niet aan het bezwaar zou kunnen tegemoet gekomen worden door aan het voorstel van den voorzitter, om geen progressie aan te nemen, toe te voegen de woorden: „ook niet op de wijze zooals in het rapport is voorgesteld." Dan kun nen de leden der commissie tegen bet voorstel stemmen. De voorzitter vreest, dat dit tot grootere bezwaren leiden zou, en pesristeert daarom bij zijn voorstel. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel des voorzitters, om geen progressieve belasting te heffen, aangenomen met 14 tegen 2 stemmen. Tegen stem den de heeren Mathon en van Visvliet. Vervolgens wordt beraadslaagd over het tweede ter beslissing gestelde punt: of eigen aangifte al of niet ver plichtend zal worden gesteld onder bedreiging van straf? De heer Sifflé acht zoodanige bepaling alleszins goed ter voorkoming van alle willekeur, en hij ziet daarin het eenige middel om de belasting op een goede manier te doen werken. De voorzitter verklaart daarentegen, dat hij zich mef het principe niet kan vereenigen. Vooreerst acht bij eene strafbepaling ongeoorloofd. De bepalingen van art. 271 en volgende der gemeentewet zijn naar zijne meening alleen gesteld met bet oog op a cc ij n sen, en niet voor directe belastingen. Maar ten anderen beschouwt hij zoodanigen maatregel ook als onuitvoerbaar; Art. 271 der gemeentewot stelt als strafbepaling voor ontduiking of overtreding ter zake van plaatselijke belastingen, de poging of medeplichtigheid daaraan, strafbaar met geldboete, verbeurdverklaring van hetgeen het voorwerp der ontduiking of overtreding, of poging daartoe is geweest, en verbeurdverklaring van hetgeen waarin dat voorwerp was vervat. Bij eene strikte toe passing van dit artikel zou dus bij overtreding of ont duiking ter zake van eene inkomstenbelasting niet alleen het geheele vermogen van den schuldige ver beurdverklaard moeten worden, maar zelfs het huis waarin zich dat vermogen bevond. Hij acht de toepassing van dit artikel, hij hethaalt het, voor directe belastingen ongeoorloofd, en in allen gevalle onuitvoerbaar, terwijl men toch altijd in het duister zal blijven rondtasten. De heer Sifflé antwoordt, dat hij zich volstrekt niet grondt op art. 271 der gemeentewet; hij zou alleen een maatregel willen nemen tegen verzuim van aangifte, maar het bedrag der aangifte buiten aanmerking laten. De voorzitter merkt op, dat men in sommige gemeen ten beproefd heeft Legen het verzuimen van aangifte speciale strafbepalingen te maken, maar de daartoe strekkende verordeningen vernietigd zijn, hetgeen ook hier het geval zou wezen. Hij stelt daarom voor, te besluiten dat eigen aangifte niet verplichtend zal zijn. Dit voorstel wordt mede aangenomen, met 12 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Snijders, Mathon, Sifflé en Fokker. De derde vraag luidt: Zal een verminderde aanslag plaats hebben naarmate de grootte van het huisgezin? De voorzitter stelt voor, om die vraag ontkennend te beantwoorden. Ook dit voorstel wordt aangenomen, met 9 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heeren vau Eekelen, Snijders, Mathon, Conrad, Sifflé, Fokker en van Hoek. Tbans opent de voorzitter de beraadslaging over de concept-verordening zelve en vraagt of iemand daarom trent algemeene beschouwingen wenscht te voeren. De heer Sifflé zegt, dat het moeilijk is op die vraag een antwoord te geven, nn alle hoofdbeginselen van het voorstel der commissie zijn afgestemd, zelfs het voorstel om de talrijkheid van het gezin als maatstaf tot heffing der belasting te nemen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten en de artikelsgewijze behandeling aan de orde gesteld. De heer Fokker acht het echter wenschelijk om niet noodeloos tijd te verspillen en maar liever door stem ming een oordeel te doen uitspreken over het geheele concept, hetwelk toch reeds veroordeeld is. Daar dit verlangen door den raad wordt gedeeld, wordt het geheele concept in stemming gebracht en verworpen met 13 tegen 3 stemmen. Vóór stemden de heeren Snijders, Mathon en Fokker. De voorzitter legt alsnu namens burgemeester en wethouders eene nieuwe concept-verordening tot heffing en tot invordering eener plaatselijke directe belasting op de inkomsten over, vergezeld van eene memorie van toelichting, welke voor de leden ter inzage gelegd en in handen der financieele commissie gesteld wordt. Vervolgens wordt aangenomen het straks door den voorzitter gedane voorstel, om te bepalen dat de te maken nieuwe brug over de kaai zal gelegd worden tegenover den toegangweg naar het station. Ten slotte wordt bepaald, dat van 27 October tot 31 December a. de gelegenheid zal geopend zijn tot conversie der oude gemeenteschuld, waarna de zitting wordt gesloten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 6