■van de heeren: D. R. van Dagterente Amsterdam,
ƒ45,200: M. Geurts, te'sBosch, ƒ41,900; D. Volker,
te Dordt, en A. Vo'.ker Lz., te Sliedrecht, ƒ41,560:
A. Einders, te Breskens, 40,470; K. van Wijngaar
den Yz., te Sliedrecht, ƒ39,950; H. I. G. Polderman,
te Hansweert, ƒ39,400; J. Verkuijl Quakkelaar, te
Ylissingen, ƒ37,777; I. Galman en T. de Jong, te Am
sterdam, 37,470; G. J. Hert kenste Millingen
ƒ36,600; I. Hoosen en Zonen te Botterdam, ƒ35,800.
Yoor het tweede perceel zijn 6 biljetten ingeleverd,
van de heeren M. Geurts, te 's Bosch, 40,600; D. Vol
ker, te Dordt, en A. Volker, te Sliedrechtƒ38,820;
K. van Wijngaarden Yz., te Sliedrecht, 37,975; I. Hoos
en Zonen, te Botterdam, 36,800; I. Galman en T. de
Jong, te Amsterdam, 36,200; G. J. Hertkens, te
Millingen, 35,700.
Tkermometerstaml.
26 Oct. 'sav. 11 u. 37 gr.
27 'smorg.7u.34gr.'smidd.lu.38 gr.'sav. 6u.36 gr.
State ii-generaal.
EERSTE KAMER.
Zitting van Woensdag avond 25 October.
Mededeeling wordt gedaan van verschillende inge
komen regeeringsbescheiden en van de laatstelijk door
de tweede kamer aangenomen wetsontwerpen, welke
alle naar de afdeelingen worden verzonden.
De heer Cremers geeft zijne verwondering te kennen^
dat nu geen voorstel wordt gedaan om het aanhangig
gebleven wetsontwerp betreffende de kust van Guinea
naar de afdeelingen te verzenden.
De voorzitter antwoordt dat de redenen welke vroe
ger bestonden om het ontwerp niet te behandelen nog
niet zijn vervallen.
De heeren van Twist en van Swinderen wijzen den
heer Cremers op den bekenden stand van de zaak,
zoodat een onderzoek in de afdeelingen geheel doelloos
zou zijn.
De heer Cremers behoudt zich voor om de regeering
over deze zaak te ïnterpelleeren.
De vergadering gaat daarna over tot het trekken
van de afdeelingen.
Gemeenteraad ran Middelburg.
Zitting van Dinsdag 24 October.
Vervolg?)
Nadat de werkzaamheden zijn hervat, leest de voorzitter
voor een inmiddels ingekomen schriftelijk voorstel van
den heer van Visvliet, strekkende om het ten vorige
jare genomen raadsbesluit te handhaven, waarbij is
bepaald dat alleen bij volstrekte noodzakelijkheid, ter
beoordeeling van burgemeester en wethouders, personen
voor rekening van het armbestuur in het oude mannen-
en vrouwenhuis zullen worden opgenomen, alsmede om
te bepalen dat het getal dier verpleegden in geen geval
een hooger cijfer zal mogen bedragen dan bij de begroo
ting van het burgerlijk armbestuur is vastgesteld.
Tot de dadelijke behandeling van dit voorstel beslo
ten zijnde, wordt de beraadsling daarover geopend.
De heer de Jonge beschouwt het voorstel als onnut
en aanleiding gevende tot veel geschrijf zonder resul
taat. Het armbestuur verpleegt nooit zonder dat onver
mijdelijkheid daartoe bestaat, en burgemeester en wet
houders kunnen zijns inziens nooit anders doen dan
hunne toestemming tot opname geven wanneer het
armbestuur de onvermijdelijkheid der opneming in
het gesticht betoogt. Hij zal dus tegen het voorstel
stemmen.
De voorzitter geeft in overweging om het voorstel
van den heer van Visvliet te splitsen en afzonderlijk te
beslissen 1° over de al of niet handhaving van het raads
besluit van 1870, en 2° over het maximum van het getal
verpleegden.
De heer van Hoek geeft als zijne meening te kennen,
dat er strijd bestaat tusschen de twee denkbeelden die
in het voorstel van den heer van Visvliet zijn vervat.
Aan de eene zijde toch wil men alleen ter verpleging
opnemen bij gebleken volstrekte noodzakelijkheid, waar
tegen hij geen bezwaar heeft; maar aan den anderen
'kant verlangt men een maximum voor het aantal ver
pleegden aan te nemen, hetgeen hij niet wenscht.
De beer van Visvliet repliceert dat de bedoelde onver
mijdelijkheid alleen betrekking heeft op het individu,
maar niet in verband staat met het als maximum van
verpleging vast te stellen cijfer. Voorts antwoordt
hij op eene vraag van den heer Fokker, of de
opneming van meer menschen in het gesticht de uitga
ven niet zal doen toenemen, dat het cijfer volgens zijn
voorstel stationair blijft.
De heer Lambrechtsen van Eitthem meent, dat het
bezwaar van den heer van Hoek door den heer van
Visvliet nog niet juist wederlegd is.
De heer van Visvliet antwoordt, dat in de laatste
jaren altijd het maximum van het aantal voor rekening
van het armbestuur verpleegden door den raad is be
paald, maar de onvermijdelijkheid der opneming eene
op zich-zelve staande zaak is, die alleen van het individu
afhangt.
De heer van Hoek zet nader zijne meening uiteen en
noemt het hard een maximum van verpleegden te stellen,
als is aangenomen dat de verpleging alleen geschieden
kan als de volstrekte onvermijdelijkheid daartoe geble
ken is.
De heer van Visvliet herneemt, dat altijd in de be
hoefte aan verpleging in het gesticht voerzien kan
worden door indiening eener suppletoire begrooting van
de zijde van het burgerlyk armbestuur. Het nu bepaalde
cijfer staat in verband met de vastgestelde subsidie. Hij
heeft dan ook alleen zijn voorstel ingediend, omdat de
raad in vorige jaren steeds het getal verpleegden in de
gestichten bepaald heeft.
De voorzitter verwijst naar art. 21 der verordening
voor bet burgerlijk armbestuur, volgens welk artikel het
maximum van het cijfer der verpleegden jaarlijks door
den raad moet worden bepaald. De quaestie is op dit
oogenblik dus alleen, of het tegenwoordige getal dier
verpleegden (32) zal behouden blijven, dan wel een
cijfer zal worden bepaald gelijk aan dat van het vorige
jaar (36).
Het eerste gedeelte van het voorstel (opname alleen
bij volstrekte noodzakelijkheid, ter beoordeeling van
burgemeester en wethouders) wordt alsnu in stemming
gebracht en aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de heeren van Eekelende JongeSnij
ders en Fokker.
Alvorens het tweede gedeelte van het voorstel (om
het maximum der verpleegden op 32 te behouden) in
omvraag wordt gebracht, merkt de heer de Jonge op,
dat op dit oogenblik het getal verpleegden 36 bedraagt,
waarom hij voorstelt dit cijfer te behouden. De voor
zitter antwoordt, dat het voorstel van den heer van
Visvliet strekt, om het maximum te stellen op 32, zonder
dat natuurlijk daaraau het denkbeeld verbonden is om
verpleegden uit het gesticht te verwijderen als het in
Januari blijkt dat er 35 verpleegden zijn. Wordt het voor
stel van den heer van Visvliet verworpendan zal het
v >orstel van den heer dp Jonge aan een beslissing
onderworpen worden.
Het tweede gedeelte van het voorstel van den heer
van Visvliet wordt vervolgens in stemming gebracht en
mede aangenomen, met 10 tegen 5 stemmen. Tegen
stemden de heeren de Jonge, Mathon,'Sifflé, Fokker en
van Hoek.
Thans is aan de orde de behandeling der gemeente-
begrooting voor 187
Daar niemand algemeene beschouwingen wenscht
mede te deelenwordt overgegaan tot de artikelsge-
wijze behandeling, beginnende met de
Ui tga ven.
Hoofdstuk I. Jaarwedden enz., vo irgedragen op
68,209,221.
Af deeling'2 art. 3: jaarwedden van genees-en ver
loskundigen 2900, wordt op voorstel van burgemeester
en wethouders met 60 verhoogd voor vermeerdering
van de jaarwedden van twee vroedvrouwen, ieder ad ƒ30.
(De heer Dobbelaer de Wind komt ter vergadering.)
Bij art. 5 derzelfde afdeeling: jaarwedden opzichters
2162, deelt de voorzitter mede, dat burgemeester en
wethouders voornemens zijn om den opzichter over de
leidijken van het havenkanaal ook te gebruiken bij de
werken aan Maasbaai, waartoe het verlangen door de
commissie van fabricage, blijkens haar rapport, is te
kennen gegeven.
Ten aanzien van art. 9 dier afdeeling: jaarwedden
leeraars, onderwijzers enz. 30,247.98V, wenscht de heer
van Hoek eene inlichting te ontvangen. Daar hij uit den
aard der zaak met een aantal onderdeelen niet bekend
is, vertrouwt hij dat het vragen om inlichting hem niet
euvel zal worden geduid.
In de memorie van toelichting der begrooting leest
hij dat het totaal der jaarwedden van het onderwijzers
personeel op school F (voor kinderen van minvermogen
den) 4235 en op school G (voor kinderen van on ver
mogenden) f 2950 bedraagt. Dit is een aanmerkelijk
verschil. Indien hij goed is ingelicht, staat het getal
leerlingen op beide scholen gelijk, namelijk plus minus
540, waarvoor aan school F zijn geplaatst een hoofd
en zeven hulponderwijzers en aan school G een hoofd
en slechts zes hulponderwijzers Is hij verder goed
ingelicht, dan is er op school G eene aldeeling van 13
leerlingen onder leiding van slechts éen hulponderwijzer
Dit is niet alleen bezwarend voor dien hulponderwijzer,
maar werkt ook nadeelig voor de leerlingen, en volgens
sommigen is daarvan gedeeltelijk ook het zich voordoende
groote schoolverzuim toe te schrijven. Naar sprekers
meening is het onderwijzerspersoneel op beide scholen
te klein. Vooral op deze scholen acht hij goed toezicht
een dringende behoefte met het oog op de maatschappe
lijke positie der leerlingen, die aldaar hun eenige oplei
ding voor hun volgend leven ontvangen. De inlichting
welke hij wenscht te verkrijgen is daarom deze: of de
plaatselijkeschoolcommissie nooit op dit door hemaange-
voerd bezwaar gewezen heeft? Zoo dit niet het geval is,
heeft bij hem welücbt dat bezwaar te veel gewogen.
De voorzitter deelt mede, dat de jaarwedden en het
getal onderwijzers op de scholen F en G zijn vastgesteld
bij een in 1861 genomen raadsbesluit. Toen is de school
voor kinderen van onvermogenden op de Bree een
afzonderlijke administratie geworden en de heer de Man
als hoofdonderwijzer aldaar aangesteld. Die school was
toen minder bevolkt dan de school in den Langendelft. van
den hoofdonderwijzer Gouka, doch van lieverlede is,
na het. bijbouwen van lokalen aan de school op de Bree,
het cijfer gelijkmatiger geworden. Hij herinnert zich
dat. in 1861, tijdens hij secretaris der schoolcommissie
was, gezegd werd dat geen meer hulppersoneel gebruikt
kon worden wegens de beperkte lokaliteit. Evenwel
wil hij het wenschelijke niet ontkennen van een onder
zoek of de toen bestaande bezwaren thans niet verdwe
nen zijn. Twee jaren geleden is het hulponderwijzers-
personeel op de school van den heer de Man nog met éen
vermeerderd. En wat de jaarwedden betreft, geeft hij
in overweging om daaromtrent thans niet te discussieeren,
daar die zaak aanhangig is en in een volgende zitting zal
behandeld worden.
Nadat de heer van Hoek voor de ontvangen inlichting
zijn dank heeft betuigd, wordt het artikel goedgekeurd.
Het totaal van hoofdstuk I bedraagt thans 68,269.22^.
Hoofdstuk II blijft onveranderd ƒ3,880.50.
Hoofdstuk III: kosten van aanleg, onderhoud of ver
nieuwing, voorgedragen op 25,986.
Bij art. 2 van de 2c afdeelingnaambordjes voor de
kaaien, straten, grachten enz. 400, merkt de voorzitter
namens burgemeester en wethouders op, dat die naam
bordjes voor het uitgetrokken bedrag in éen jaar kunnen
aangebracht worden, in plaats van in driejaren, zooals
aanvankelijk was begroot.
De heer Snouck Hurgronje verklaart, dat hij ook na
de ontvangen inlichting tegen dezen post gezind is. Hij
gelooft wel dat de voorgestelde maatregel in het vervolg
zijn nut kan hebben, maar acht dien thans niet noodig.
Men heeft daarmede het oog op de hier te verwachten
vreemdelingen, maar naar hij gelooft zal het bezoek van
vreemdelingen vooreerst nog wel niet zoo groot zijn-
Lettende op de financiën der gemeente moet zijns
inziens alles vermeden worde n wat naar luxe zweemt.
De heer van Visvliet verlangt ook, dat dit artikel aan
eene stemming zal onderworpen worden.
Aan dit verlangen wordt door den voorzitter voldaan
De uitslag der stemming is, dat het artikel wordt aange
nomen met 10 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de hee
ren van Éekelen, Snouck Hurgronje, Sifflé, Luteijn. van
Visvliet en Rekker. {Zie verder het tweede blad.)
Öuifcenlimö.
Algemeen overzicht.
Het schijnt dat de uitspraak van den generalen raad
der Internationale te Londen waarheid worden zal, dat
Duitschland, Nederland en België, tenminste wat het
eerste land betreft, in het vervolg het terrein zullen
zijn, waarop de gevreesde vereeniging haren invloed
het meest zal doen gelden. Sedert het sluiten van den
vrede zijn in ontelbare groote en kleine steden van
Duitschland werkstakingen op bijna ieder gebied der
industrie voorgekomen, en hetzelfde bericht, hetwelk
de tijding brengt dat het werk weder hervat is, brengt
bijna tegelijkertijd weder het ontstaan eener grève op
een andere plaats.
Thans is Keulen aan de beurt. De werklieden aan
den Hessischen spoorweg te Mainz hebben den arbeid
nauwelijks hervat of hunne ambtgenooten aan de Rhei-
nische Bahn volgen hun voorbeeld. Woensdagmorgen
weigerden ongeveer 1000 personen te Keulen het werk
op de bestaande voorwaarden voort te zetten.
Aan dezen toestand schijnt de regeering een einde te
willen maken. Een correspondent van l'Indépendance
beige meldt, dat de sociale quaestie een belangrijk punt