24c perceel: een hnis en erf op het dorp Nieuw- en
Sint Joosland gemerkt A n°. 81. Verkocht voor f 1015.
25° perceel: 4 woningen met schuurtjes, bakhoven en
tuin, op het dorp Nieuw- en Sint Joosland, gemerkt A
n®. 66 en 67. Verkocht voor f 2600.
Tliermonieterstaud.
24 Oct. 'sav. 11 h. 47 gr.
25 'smorg.7u.46gr.'smidd. lu.54 gr.'sav. 6u.45gr.
Gemeenteraad van Middelburg.
Zitting van Dinsdag 24 October. Mededeeling uitslag geld-
leening; idem aanleg pontveer missive bestuur Nederland-
sche handelmaatschappijvoorwaarden tolverpachting
ingekomen rekeningen enz.; geschenk oudheidskamer;
overeenkomst onderhoud en verlichting voetbrug Segeers-
wegproces-verbaal kasopneminguitgifte grond in erfpacht
rapporten betreffende geineentehegrooting voor 1872rap-
port commissie onderzoek armwezenvaststelling begrooting
schutterijbepaling subsidie en goedkeuring begrooting
burgerlijk armbestuur; behandeling voorstel armen-vcrple-
giflfif Je sluit rooien hoornenvoorstel betreffende opneming
verpleegden in oude mannen-en vrouwenhuisbehande-
lÏNg'.gemeehtebegrooting 1872; voorstel ter bepaling
plaats nieuwe brug; adres uitgever Nieuwe Middelburgsche
courant; behandeling concept-verordening boofdelijken om
slag; nieuwe concept-verordening idem; bepaling plaats
nieuwe brug; tijdsbepaling conversie gemeenteschuld.
Voorzitter de heer Schorer.
Afwezig de heer van Diggelenvolgens ingezonden
bericht tengevolge van ambtsbezigheden. Later
komen de heeren Rekker en Dobbelaer de Wind.
Na goedkeuring der notulen van het verhandelde in
de zitting van 27 September, wordt voor kennisgeving
aangenomen eene missive van gedeputeerde staten dezer
provincie, houdende goedkeuring van het besluit van
den raad tot het sluiten eener geldleening van hoogstens
f200,000.
De voorzitter deelt mede datzooals reeds bekend is,
die geldleening meer dan volteekend is. Terwijl 200,000
is gevraagd, is voor f 385,800 ingeschreven. De inschrij
vingen waren in 123 posten verdeeld, waaronder onder
scheidene gecombineerde inschrijvingen van makelaars.
Gevraagd werden 337 aandeelen van 1000, 83 van
500 en 73 van 100. Na de gehouden loting ter ver
mindering van het ingeschreven bedrag is het aantal
aandeelen 175 van f 100043 van 500 en 35 van
f 100, terwijl van 19 inschrijvers niets is aangenomen.
Boven de f 20,000 is ingeschreven door een persoon, van
f 10,000—/" 20,000 door 10, van f 5000- f 10,000 door
18, van 10005000 door 73 en beneden f 1000 door
21 personen.
Opmerkelijk is het, zegt de voorzitter, dat de inschrij
vers allen tegenwoordige of voormalige ingezetenen
dezer gemeente zijn. Verblijdend noemt hij de uitkomst
dezer uitgeschreven leening, eene uitkomst zooals nim
mer bier en hoogst zelden elders is voorgekomen, tenzij
door aanwending van kunstmatige middelen. Hij zie t
hierin een bewijs van het vertrouwen der ingezetenen
in de toekomst dezer gemeente en brengt dank aan allen
die tot het welslagen der leening hebben bijgedragen.
De heer Mathon beantwoordt het gesprokene. Hij
merkt op dat de voorzitter de belangen der gemeente
onlangs krachtig heeft aanbevolen en zijn welsprekend
woord door een welsprekende daad van de ingezetenen
is bekroond. Het vertrouwen in den voorzitter acht hij
zeer natuurlijk en zijns inziens moeten de ingezetenen
jegens dien voorzitter erkentelijk zijn voor zijn initiatief.
Met jeugdige kracht en ijver heeft hij zjjne taak aan
vaard en reeds het bewijs geleverd dat zijn streven is te
breken met een verleden, waarin de leus dikwijls stil
stand was, begrijpende dat stilstand meestal achteruit
gang is. Spreker vertrouwt daarom in den geest zijner
medeleden en ook in den geest der ingezetenen te
handelen, als hij den voorzitter aanspoort om op den
door hem ingeslagen weg voort te gaan, onder verzeke
ring dat het aller streven zijn zal om den voorzitter op
dien weg te vergezellen en te volgen.
Aan de orde is alsnu de benoeming van twee leden uit
den raad, om met den burgemeester en den secretaris Go
stukken der geldleening te teekenen. Daar de raad die
benoeming niet zelf verlangt te doen, wijst de voorzitter
aan de heeren Luteijn en Fokker, die zich deze benoe
ming laten welgevallen.
De voorzitter deelt mede, dat de minister van staat
en van binnenlandsche zaken het voornemen heeft te
kennen gegeven tot het aanleggen van een pontveer
over het kanaal buiten de voormalige Havenbarriöre en
aan de overzijde. Deze mededeeling is voor kennisgeving
aangenomen, terwijl later zal beslist worden of de raad
dat pontveer zal willen exploiteeren.
Is ingekomen eene missive van het bestuur der
Nederlandsche handelmaatschappij, welke, blijkens ge
dane voorlezing de kennisgeving behelst dat den 8en No
vember a. te Amsterdam eene algemeene vergadering
van stemgerechtigde deelhebbers zal worden gehouden
waarin het voorstel zal worden gedaan tot verlenging
van den duur der Maatschappij met 25 jaren, aanvan
gende 1 Januari 1875.
De voorzitter deelt mededat burgemeester en wet
houders het wenschelijk achten om de gemeente in die
algemeene vergadering te doen vertegenwoordigen en
zij daarom voorstellen, den burgemeester of eender
andere leden van het dagelijksch bestuur daartoe af te
vaardigen. Aldus wordt besloten.
De voorwaarden voor de verpachting der tollen op den
Middelburg-Ylissingschen rijweg voor 1872, zijnde gelijk
aan die voor het loopende jaar en reeds door het ge
meentebestuur van Vli8singen goedgekeurd, worden
zonder bedenking vastgesteld.
De heer Rekker komt ter vergadering.
{Zie verder het tweede Had.)
SuiienlanD.
Algemeen overzicht.
Voor eenige dagen vergeleek de Kölnische Zeitung in
een hoofdartikel den toestand van Oostenrijk met dien
van een zwaren zieke, omtrent wien men dagelijks een
bulletin verwacht teneinde met belangstelling en nauw
keurig de kansen op herstel en de vrees voor afsterven
te kunnen nagaan. Dagelijks vatte zij ingevolge dit
voornemen in éen artikel de laatste berichten omtrent
het zieke Oostenrijk samen, totdat zij plotseling Maandag
met het uitgeven van dit bulletin ophield.
Het zou onrechtvaardig zijn, om dit vorschijnsel aan
gebrek aan belangstelling toe te schrijven want daar
over kunnen vooral de Duitsch-Oostenrijkers zich
waarlijk niet beklagen, doch zeer begrijpelijk is het,
dat de Kölnische Zeitung er mede ophield om dagelijks
het laatste nieuws omtrent den toestand in Oostenrijk
mede te deelen wegens de eenvoudige reden, dat er van
dien kant niets nieuws te vermelden valt. Reeds
14 dagen verkeeren de partijen in spanning over de
besluiten', welke de groote ministerraad behalve uit
het Cisleithaansche ministerie, bestaande uit de rijks
ministers von Beust, Lonyay en Kühn en den Hongaar-
8chen minister-president Andrassy omtrent deeischen
van den Boheemschen landdag nemen zal, en nog zegt
het laatste bericht uit Weenen, dat „de constitutioneele
en miuisterieele crisis nog steeds hangende is, de
geruchten omtrent schikkingen valsch zijn en nog niets
in den eenen of anderen zin beslist is."
Volgens de Neue freie Presse staan de beide partijen
in de vergadering der ministers dan ook zóo lijnrecht
tegenover elkander, dat aan eene schikking waarlijk
niet te denken valtte meer daar strikt genomen, beide
op constitutioneel standpunt staan. Von Hohenwart wil
de beslissing omtrent het al of niet toegeven aan de
eischen der Czcchen aan den rijksraad overlaten, welke
die wijzigingen in de constitutie ingevolge de bepa
lingen dier zelfde constitutie onderzoeken moet en niet
dan met eene meerderheid van der stemmen goed
keuren kan. De rijksministers en Andrassy begrijpen
echter zeer goed, dat wanneer alle nationaliteiten in
den rijksraad vertegenwoordigd zijn, de regeerings-
partij, tengevolge van de vroegere ontbinding van enkele
landdagenover de vereischte meerderheid beschikken
kan. Zij plaatsen zich daarom op het eveneens grond
wettige standpunt door te beweren, dat de Boheemsche
landdag door zijne laatste handelingen zijne constitutio
neele bevoegdheden te buiten ging, en de rijksdag niet
tot het onderzoek geroepen is van de ongrondwettige
eischen, welke de landdagen misschien achtereenvolgens
goed zouden kunnen vinden om aan de regeering te
stellen. Tusschen deze gevoelens moet de keizer kiezen,
en waarlijk is zijne positie verre van gemakkelijk ten
opzichte van dit dilemma, dat voor geen onderlinge
schikking vatbaar schijnt.
Het Journal Officiel van Maandag maakt eene nota
van de regeering openbaar, waarin zij zich verdedigt
tegen de kleingeestige en ongepaste beschuldigingen
welke de Bonapartistische bladen haar ten laste leggen.
Zij schijnt geoordeeld te hebbendat de maat thans vol
gemeten was, nu die bladen niet alleen beweren dat
Thiers een millioen francs trektofschoon op het budget
voor zijn inkomen sleehls 600,000 francs uitgetrokken
zijn, maar ook dat hij zich in goud betalen laat om van
het agio te profiteeren.
„Ofschoon zich het gevoel laat verklaren dat tot
dit démenti geleid heeft zegt le Temps terecht moet
men toch vragen of in dit geval de regcering niet beter
gedaan zou hebben die lasterlijke aantijgingen met een
verachtelijk stilzwijgen te beantwoorden? Zij zou veel
te doen hebben, wanneer zij alle aantijgingen refuteeren
wilde, en bovendien zijn er, zooals de nota zelve zegt,
die te verachtelijk zijn, om ze anders dan stilzwijgend
voorbij te gaan." Door officieel daartegen op te treden
vermeerdert buitendien de regeering haar prestige niet,
want zij dreigt zich belachelijk te maken en de Bona
partistische organen aan den anderen kant zullen zich
door zoodanige nota's volstrekt niet laten intimideeren.
Men herinnert zich waarschijnlijk het adres van den
heer de Belcastel en 45 andere afgevaardigden aan den
paus, waarin nevens een protest tegen de gewelddadige
bezetting van Rome de onderteekenaars hunne adhaesie
aan het dogma der onfeilbaarheid en de leerstellingen
van den Syllabus uitspraken. L'Univers maakt thans
het antwoord van den paus aan deze heeren openbaar,
waarvan niets anders te zeggen valt dan dat het zóo is,
als men het niet anders van het Vaticaan verwachten
kon. Maar wat de zaak eigenlijk nog het belangrijkst
maakt is het feit, dat de heer de Belcastel zich zoo in
zijne goede verwachtingen teleurgesteld ziet. De namen
der overige 45 onderteekenaars waren geheim gehou
den, om anderen van wien de heer de Belcastel wist, dat
zij wanneer zij niet afwezig waren terstond tot het
adres zouden toetredende gelegenheid niet te benemen
om hunne namen later daaraan toe te voegen. Het ant
woord des pausen is reeds ingekomen en thans blijkt dat
het aantal onderteekenaars vermeerderd is in het geheel
mettwee namen! Die der oorspronkelijke 45
blij ven echter nog steeds een diep geheim.
Met een epkel woord komen wij ter tig op de zitting van
den Duitschen rijksdag op Maandag. De Kölnische Zeitung
geeft in een zeer beknopt bericht de volgende argu
menten op, welke de heer Camphausen voor de formatie
van den lijksschat deed gelden: Is dat Pruisen in 1870
zoo spoedig gereed was heeft men aan den staatsschat
te danken2° de regeering wenscht dadelijk het rijks-
financiewezen definitief te regelen3° het was een
wanverhouding tot de andere staten, dat Pruisen alleen
een staatsschat bad; en 4° Pruisen heft dien in ieder
geval op, zoodat er toch middelen voor nuttige uitgaven
aangewend worden.
Het is nauwelijks noodig om deze gezochte redenen
te weerleggen, wier ongegrondheid ieder onpartijdig
beoordeelaar terstond in het oog moet springen. In het
vorige jaar had Pruisen ook zonder staatsschat even
spoedig gereed kunnen zijn. Wanneer aan eene natie
2Ö0 onverwacht de oorlog opgedrongen wordt, en
het aan den tijd ontbreekt, om vóór de mobilisatie van het
leger de volksvertegenwoordiging ter bewilliging der
noodige gelden bijeen te roepen, dan zal geen enkele
regeering behoeven te aarzelen, om voorloopig de
schatkist ran te spreken tot dat de vertegenwoordiging
het noodige krediet toegestaan heeft, dat zij nooit in
dergelijk geval zou weigeren. In het vorige jaar
namen België en Nederland reeds maatregelen tot
mobilisatie vóórdat de vertegenwoordiging bijeen kon
zijn, om de regeering daartoe te maohtigen. Het is
duidelijk, dat een rijksschat voor eventueel en oorlog
slechts raison d'etre heeft, wanneer eene regeering tegen
den wil der natie oorlog maakt. En toch verklaart de
keizer plechtig bij iedere gelegenheid, dat Duitschland
een rijk des vredes is! Het tweede, derde en vierde
argument bewijzen niets, wanneer men het eerste ver
werpt, en raken het beginsel volstrekt niet.
Blijkens hetzelfde beknopte bericht heeft de heer
Delbrück bij gelegenheid van de eerste beraadslaging
over het wetsontwerp tot teruggave van het voorschot
ad 30 millioenten vorigen jare ten behoeve van den
oorlog door Pruisen aan den bond gedaan, verklaard dat
„hij zich over ontwerpen op het besteden dezer gelden
(Fransche oorlogsvergoeding) op het oogenblik niet kon
uitlaten." Waarschijnlijk is de bedoeling, dat de regee
ring zelve de bestemming dezer gelden nog niet volko
men vastgesteld heeft.
Een verstandige maatregel ten behoeve
van den werkman.
De correspondent van le Temps heeft reeds den vol
genden dag (Zondag) uit Londen opnieuw een brief aan
het Fransche dagblad geschreven, dien wij met het oog
op de belangrijke arbeidersbewegingen, die zich in ieder
land openbaren, belangrijk genoeg achten om onzen
lezers niet te onthouden. „De brief van den heer
P. Jarry schrijft hij waarvan ik u gisteren sprak,
wordt door den raad der werklieden niet erkend. Wij
blijven dus staan voor de démentie der lords. Moet men
dan aan een eenvoudige mystificatie denken? Ik ge
loof het niet en het gouvernement schijnt het evenmin
te gelooven, te oordeel en naar het telegrafisch resume van
de redevoering, welke lord Granville te Manchester uit-