Tliermometerstand. 10 Oct. 'sav. 11 u. 42 gr. 11 'smorg.7u.43gr.'smidd.lu. 54gr.'sav. 6 u.50gr. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Dinsdag 10 October. Behandeling van liet wets ontwerp betreffende stoomvaart VlissiugenNew-York. De heer Rutgers van Rozenburg meent dat de voor stellers deze zaak wel eenigszins hebben doen schuimen. Hij vraagt wat' de werkelijke bedoeling van de onder nemers kan zijn? Deze kan niet zijn de zucht om onze vlag weder als in de 17e eeuw aan gene zijde van den Oceaan te doen wapperen,- niemand zal hier meer bewe ren dat wij ons op dat oude standpunt zullen kunnen plaatsen; zoo het doel ware geweest (wat hij niet kan aannemen) om enkele plaatsen van ons land tereleveeren, dan ware het beter de lieden daar met een drietal mil- lioenen te alimenteeren. Het eenig gangbare doel kan zijn opheffing en bevordering van handelsverkeer; maar daartoe acht hij dit voorstel niet geschikt en meent hij ook dat nu, in de gegeven finaneieele omstandigheden, de staat niet door subsidie mag medewerken. Tegen over het beweren van sommigen, dat een brug over den Oceaan noodzakelijk is, stelt hij het gevoelen dat het geld door deze subsidie gegeven, zal zijn geld geworpen in den Oceaan. Hij is niet tegen het gebruik maken van bet recht vau initiatief door de kamer, maar in dit geval, nu er tekorten zijn op de rijksbegrooting, zou hij goed keuring van het voorstel beschouwen als een indiscreet gebruik maken van dat recht. De heer Yiruly komt op tegen den toon waarin de voordracht en de stukken van de voorstellers gesteld zijn. Bij zijn verzet tegen de voorgestelde subsidieering, die hij in den tegenwoordigen tijd onraadzaam acht, verklaart hij tevens het onbillijk te vinden dat men op die wijze eene reeds bestaande onderneming te Rotterdam doodt. Hij raadt de vergadering, ook om der gevolgen wil, aanverzint eer gij begint. De minister van financiën is niet tegen het voorstel, noch tegen de onderneming. Hij zelf heeft in Dordrecht medegewerkt tot de proef om een dergelijke stoomvaart tot stand te brengeD; maarRotterdamsche coalitiën heb ben die proef doen mislukken. In sommige gevallen acht hij rijks-subsidie zeer wenschelijk en heilzaan, maar in de positie waarin onze financiën zich thans bevinden, kan hij geen gunstig advies uitbrengen om het voorstel aan te nemen. Naar zijne meening moeten eerst de belastingen beter geregeld worden. Zonder bijzondere maatregelen is het geld niet voor het ver langde subsidie te vinden. Nu men te Rotterdam met eene proefneming begonnen is acht hij dan ook eenig uitstel geen nadeel voor de zaak. Mocht echter de kamer de voordracht aannemen, waartoe zij volkomen vrijheid heeft, dan zal de regeering naar middelen moeten omzien en de concessie aan de staten generaal onder werpen. Dat punt zou altijd in de voordracht moeten opgenomen worden evenals hij ten ernstigste in overwe- geeft. om het woord „Vlissingen" door het woord „Neder land" te vervangen. In ieder geval zou eene overlegging aan de kamer van de concessie even goed moeten geschieden als de goedkeuring op de concessie aan de exploitatie maat schappij van de staatsspoorwegen is gevraagd. De heer Tak beantwoordt de verschillende bestrijders. Jn de eerste plaats vermeent hij dat de voorstellers geen verkeerden toon hebben aangeslagen. De waarschuwing van den heer Viruly acht hij dus niet geschikt om den toon van het debat te verbeteren. Hij wijst op de ver wijten van cynisme, immoraliteitlaten schuimen van de zaak en het luiden van de klok om haar ruchtbaar te maken, die naar het hoofd van de voorstellers zijn ge worpen. In een historisch overzicht van den loop der zaak toont bij aan dat de zaak genoeg in den lande en bij de kamer bekend en gewaardeerd was. Van bevoor deeling eener bepaalde kaste, waarvan de heer Bergmann gewaagde, is geen sprake; is niet het bevorderen van den handel in een land als het onze gelijk met het bevorde ren van algemeen belang? Het verwijt van niet weten schappelijke gronden te hebben voorgedragen, acht hij niet veel beteekenend; wanneer zonder wetenschappe lijke theoriën 's lands belang kan bevorderd worden zal hij niet schroomen daartoe mede te werken. Hij zet verder uiteen de noodzakelijkheid om niet achter te blijven bij andere natiën en tracht het voor deel van bet uitgangspunt Vlissingen nader aan te toonen. Wat het geoorloofde en ook het wenschelijke van subsidieering betreft door den staat van dergelijke ondernemingenkan gewezen worden op het buitenland en ook op een recent voorbeeld in ons land: de stoom vaartmaatschappij Nederland. Die maatschappij geniet een indirecte subsidie, maar hij vraagt aan den heer Viruly of die maatschappij, hoewel volgens diens bewe ren zonder subsidie tot stand gekomenzonder latere protectie van den staat levensvatbaarheid zou gehad hebben. De heer Kops verdedigt zich tegen de beschuldiging dat hij inconsequent zou geweest zijnen de vroeger door hem aangewezen zuivere toepassing van de weten schappelijke theoriën zou hebben laten varen. Hij er kent dat hier bescherming wordt voorgestaanmaar eene bescherming die in de meeste landen steeds alsheil- zaara en noodzakelijk is aangemerkt. Die bescherming geldt een algemeen belang en niet een particuliere on derneming. Hij meent dat de bestrijding van sommige zijden veel gelijkt op sommige courantartikelen; de aan gevoerde argumenten laboreereo aan dezelfde kwaal als de schepen van de Rotterdamsche onderneming: zij hebben te weinig diepgang. Spreker vraagt of hethier zou moeten gaan als vroeger met de spoorwegen, dat de parti culieren de hoofdbaan aanleggen die het meeste voor deel afwerpt en dan later de staat de zijlijnen moet tot stand brengen, die geen voordeel geven? Hij meent dat wij hier onder de gunstigste voorwaarden verke.eren ,en nu niet moeten afwachten tot andere landen met de voordeelen zijn heengegaan. De heer Stieltjes zegt ditmaal van zijne gewoonte te moeten afwijken van kort te zijn en verzoekt verdaging der discussie tot den volgenden dag. Dienovereenkomstig wordt besloten. Volgens het voorloopig verslag over de Indische be grooting voor 1872, betuigde men algemeen tevreden heid over de tijdige indiening. Ofschoon men hulde deed aan de volledigheid en duidelijkheid der memorie van toelichting, kwam men in vier afdeeliugeu met nadruk op tegen den scherp afkeurenden toonwaarop daarin van de Indische administratie gesproken wordt. Het gouvernement moest door zijn gezag dergelijke te kortkomingen weten te verhoeden; anderen daarentegen prezen dit rondborstig uitkomen voor de zaken. Men vroeg inlichtingen omtrent de zending van amb tenaren tot regeling van het belastingwezen. Verscheidene leden klaagden over het gebrek aan gezag en aan eerbied van de bevolking. Men vroeg naar de toepassing van de agrarische en suikerwetten. Met eenigen aandrang werd opheldering verlangd omtrent het nog niet voorgekomen feit dat de koning een wetsvoorstel niet bekrachtigt, zooals nu geschied is met dat betreflende de Indische spoorwegmaatschappij, ook vroeg men resultaten van de invoering der hervor ming in de Preanger. De verhooging van den koffieprijs daar werd door sommigen afgekeurd. Voorts werden een aantal vragen gedaan om nadere inlichtingen en ophelderingen. öuitcnlanö. Algemeen overzicht. De strijd der Duitsch-Oostenrijkers tegen de eischen der verschillende nationaliteiten in het Cisleithaansche gedeelte der Hongaarsch-Oostenrijksehe monarchie vindt veelvuldig weêrklank bij bet Duitsche volk. Ware die sympathie voor de Duitsche broeders in Oostenrijk vóór 1866 zoo levendig geweest, men zou niet de minste reden gehad hebben, om zich daarover te verwonderen, doch nadat Duitschland met geweld die broeders uit zijn midden verstooteu heeft en daardoor zeer veel bijdroeg, om ben aan de macht der andere nationaliteiten over te leveren, klinkt het toch wat vreemd, dat van alle zijden de consequente gevolgen dier handeling door de daders zei ven zoo streng veroordeeld worden. Doch te Salzburg en Gastein schijnt de broederband opnieuw nauw toegehaald te zijn, en Oostenrijk heeft zijne nederlagen vergeten en Duitschland denkt er niet aaD, om zich-zelven de schuld voor den binnenlandschen strijd in Oostenrijk toe te schrijven. De onderlinge tweedracht heeft weder voor sympathie plaats gemaakt, en de Duitsche natie verleent haren zedelijken steun aan de Oostenrijksche broeders, die in den strijd het onderspit dreigen te delven. Wanneer men het verledene zoo spoedig vergeten en zich met het tegenwoordige zoo snel verzoenen kan dan is die sympathie voor de Oostenrijksche Duitschers van geen gering gewicht en van Duitschland's zijde, behoudens zijne inconsequen tie, een zeer natuurlijk verschijnsel. Jammer slechts, dat de wijze, waarop die sympathie zich uit, juist niet zeer geschikt is om de verschillende party en in Oosten rijk met elkander te verzoenen. De adressen van adhaesie, door verschillende vereeni- gingen en particulieren aan de Oostenrijksche constitu- tioneele partij gezonden en de dagbladartikelen, die der Duitsche natie den plicht opleggenom als goed Duit- scher ook sympathie te hebben voor zijne broeders in Oostenrijk, zijn zoovele uitingen van nationaliteitsge voel, die men begrijpen en billijken kan. Doch wanneer die sympathie ontaardt in een onverdragelijk chauvi nisme en zelfverheffing, dan vervult die op zich zelf goede eigenschap iedcren onpartijdigen beoordeelaar met walging. De Kölnische Zeitung schrijft omtrent deze quaestie b. v. het volgende„Er is sedert 1867 geen eigenlijk keizerrijk Oostenrijk meer, maar een Oosten rijksch-Hon- gaarsche monarchie. Doch de landen aan deze zijde der Leitha vormden nog steeds een gemeenschappelijk ge heel, waarin de Duitschers de dynastie, de hoofdstad en den overwegenden invloed bezaten. (Alsof dit niet juist de billijke grief der overige nationaliteiten ware!) Dit overwicht zal na de invoering van het Boheemsche staats recht, waarop spoedig een dergelijke wijziging ten op zichte van Galicië volgen zal, ten einde zijn. In Bohe- menzelfs zullen de Duitschers, die ten hoogste een derde der bevolking uitmaken, ten bate der Czechen meer en meer hunne rechten moeten inkrim pen." Hoe dit onbillijk kan zijn, is niet recht duidelijk, terwijl de Kölnische Zeitung zelf erkent dat nanwelijks een derde der bevolking een overwegenden invloed uit oefent. Het antwoord op deze vraag geeft het artikel echter iets later. „Het uithangbord zegt het blad is altijd volkomen gelijkheid van rechten voor alle nationaliteiten, maar als gelijken te behandelen wat niet gelijk staat, is eene onrechtvaardigheid. (Zijn dan Czechen, Rnthenen, Croaten, enz. niet allen burgers van hetzelfde rijk, en als zoodanig volkomen gelijk?) Wanneer men een Cze- chischen knaap in de school dwingt om Duitsch te leeren, dan is dit geen nadeel, want hij heeft deze Cultursprache noodig, ook wanneer hij Boliemen nooit verlaat; maar wanneer een Duitsche jongen gedwongen wordt om Czechisch te leeren, dan moet hij een groot gedeelte van zijn tijd aan eene taal wijden, waarvan hij in het leven belachelijk weinig gebruik maken kan." Het schijnt dus dat men als Duitscher in Bohemen voor ruim 7, der bevolking niet verstaanbaar behoeft te kunnen spreken Het is waarlijk onnoodig, om deze onbillijke en hoo- vaardige taal nog met eenige commentaar te verrijken. Gaat de Duitsche pers zoo voort, dan zal men weldra iu Duitschland niet lang meer naar de Cassagnacs en andere chauvinisten behoeven te zoeken. Sedert het vertrek van den heerPoüyer-Quertier naar Berlijn brengen de berichten uit Frankrijk weinig be langrijks. Blijkens telegram uit Parijs zijn 2000 der 4000 verkiezingen bekend. De overwinning werd in bet algemeen behaald door de conservatief-liberalen d. i. de gematigde monarchalen en republikeinen die de tegenwoordige regeering steunen. De radicalen behaalden slechts in de groote steden de zege. De Bonapartistiscbe candidaten zijn daarentegen bijnaover- al in de minderheid gebleven. Op Corsica b. v. zijn de imperialisten Gnvini en Galloni geslagen, terwijl Conti, de chef van het kabinet des ex keizers, in herstemming komen moet. In Versailles gelooft men dat */s der gekozene candidaten tot de regeeringspartij behooren. Naar men verneemt zou tengevolge van dezen goeden uitslag Thierslaet zekere voornemen hebben, om den heer Victor Lefranc tot minister van binnenlandsche zaken te benoemen. Men zegt dat hij uit vrees voor de rechterzijde der nationale vergadering vroeger niet tot die benoeming durfde besluiten. Engelsche toestanden. Een Franschman, die sedert geruimen tijd in Engeland woont, laat zich over de quaestie der werkstakingen op de volgende wijze uit: „De greve te Newcastle is geëin digd. De nadere bijzonderheden omtrent de schikking zijn mij nog onbekend, doch dit weet ik zeker dat die niet geheel en al dezelfde is als bet voorstel van den heer Mundella. Het werk zal bij het uur betaald worden en de werklieden verbinden zich om zoo noodig eenige uren over te werken. In hoofdzaak echter hebben zij de overwinning behaald, want het beginsel van negen werkuren is aangenomen en zal met den lcn Januari in praktijk gebracht worden. „Alen spreekt helaas! weder van een nieuwe werksta king in de lakenfabrieken bij Manchester te Drewsbury

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 2