bij, dat die juiste opmerkingen ook in de Dnitsche kanselarij overwogen zullen worden. Het schijnt dat de tijd nog niet is aangebroken, waarin Spanje tot rust en welvaart komen zal. De populariteit, "waarin de vorst uit het huis Savoie zich van dag tot dag meer verheugen kan, gevoegd bij de ijverige plichts betrachting en verstandige bezuinigingsmaatregelen van het liberaal kabinet Zorilla, deden verwachten dat Spanje eindelijk op den weg der beterschap zou zijn en allengs kens het vertrouwen van het vorige Europa her winnen zou. Een ongelukkige partij-quaestie, of liever, wat nog erger is en voor Spanje reeds zoo dikwijls noodlottige gevolgen had, eene personen-quaestie is dit schoone vooruitzicht komen storen en heeft eene crisis in het leven geroepeudie aanleiding geven kan tot de treurigste verwikkelingen. Door de aanstelling van den heer Olozaga tot gezant te Parijs moesten de Cortes overgaan tot de benoeming van een president. De regee ring kwam weldra openlijk met den heer Rivero als baren candidaat te voorschijn tegenover wien vele leden der kamer, ofschoon niet allen tot de oppositie behoorende den heer Sagasta stelden. Welke overwegende redenen er voor bestonden dat beide paatijen zoo hardnekkig aan hunnen candidaat vasthielden, is moeilijk te bepalen, doch zooveel is zeker, dat nadat het voorstel van den heer Sagasta, om beide candidaturen in te trekken en een derden nieuwen candidaat te stellen, door den heer Rivero verworpen was, Dinsdag in de zitting der Cortes de heer Sagasta met 123 stemmen tegen 113, welke op den heer Rivero uitgebracht waren, de zege wegdroeg. De minister-president, de heer Zorilla, verklaarde daarop dat het ministerie zijn ontslag aan den koning zou aan. bieden, waarop de vergadering besloot hare zittingen te schorsen. Neemt de koning het ontslag aan, dan zullen zich weder dezelfde moeilijkheden vertoonendie zich vóór de optreding van het kabinet-Zorilla voordeden dat de samenstelling van een homogeen kabinet in Spanje bijna tot de onmogelijkheden behoort. Zonder twijfel zal de nieuwe dynastie er indirect het meest onder lijden. Ie reorganisatie van het Eransche leger. Rossel, de bekende kolonel der genie, die na den op stand van lb Maart tot de insurgenten overliep en ge durende eenigen tijd het opperbevel over de gefedereer- den binnen Parijs voerde, schijnt zijn tijd in de gevangenis nuttig te besteden. Zooals men weet beklaagden het velen, dat deze verdienstelijke officier tot de doodstraf veroordeeld was en, hoewel zijne handelwijze ten strengste gelaakt werd en de herinne ringen aan de gruwelen der commune nog levendig zijn, verheugde men er zich toch in het algemeen over, dat de raad van revisie het vonnis van den krijgsraad ver nietigde. Het eenige voordeel echter, dat Rossel hiervan hebben zal, bestaat hierin, dat, wanneer hij ten slotte geen gratie krijgt, iijn leven voor eenigen tijd gerekt is, want, als dienstdoend officier in het Fransche leger, kan zijn misdaad moeilijk anders dan als desertie gequa- lificeerd worden. Het uitstel, dat hij door de beslissing van den raad van revisie verkreeg, beeft misschien reeds dit goede gevolg gehad, dat hem de tijd gegeven werdom een werk,dat hij in zijne gevangenis onder handen gonomen had, ten einde te brengen. Dit geschrift, hetwelk tot titel voert: Reorganisation de V armée par Rossel" zal eerst daags bij den uitgever Lachaud te Parijs in het licht verschijnen. De voorrede van hot boek, waarin Rossel zijne beginselen omtrent de strategie bloot legt., wordt in le Gaulois van 3 October opgenomen. Het stuk is te groot, om het hier in zijn geheel over te nemen; ter wille van de belangstelling, welke de schrijver bijna algemeen inboezemt, deelen wij er echter het een en ander van mede. „Het verval van de krijgskunst zoo vangt hij zijn werk aan dagteekent van Napoleon I. Deze geniale doch tegelijk eerzuchtige persoon wilde geen mededin gers en vormde dus ook geen leerlingen. Toen de republikeinsche generaal keizer geworden was, eischte hij slechts gehoorzaamheid en wilde geene zelfstandig heid van handelen." Met een alleen gehoorzame en dap pere armee, zegt de schrijver, zou hij voor Mantua en bij Marengo geen lauweren geplukt hebben. Deze eerste fout sleepte de tweede natuurlijke fout na zich, dat bij gebrek aan leerlingen weldra gebrek ontstond aan geschikte officieren. De hulpmiddelen, die Napo leon aanwendde, baatten alleen wanneer hij persoon lijk het bevel voerde; zijne generaals echter werden geslagen. Hetjuk.dat de keizerlijke willekeur den militairen op- iegde.onderdrukte het grootse he karakter en maakte van boogere bevelhebbers slaafsche en onderling naijverige dienaren. „In den laatsten tijd van het keizerrijk geen mannelijk besluit, geen zelfstandig iniatief meerwel moeden heldhaftigheid, doch met een waas van slaafsch- heid.' De Fransche generaals vreesden niet voor den dood, doch vreesden den toorn des keizers!" Op.dezen grond slag bouwde men in Frankrijk voort, Waardoor allengs- kens in Frankrijk de krijgskunst meer en meer in verval kwam. De zoogenaamde verbeteringen in het wapen der artillerie, in de intendance en in de krijgskundige bouwkunst dragen volgens Rossel er de duidelijkste sporen van. „Wij hadden, zegt Rossel, de politiek des oorlogs, de wetenschap der administratie en van den generalen staf vergeten; weldra geraakte ook de strategie op den ach tergrond, de legers marcheerden zonder éclaireurs en verkenningen en stieten plotseling op elkaar, zooals bij Solferino. De taktiek bepaalde zich tot de persoonlijke handeling van den soldaat en hierdoor verdween met de taktiek ook de discipline. De oorlog is gewijzigd, zegt men, men moet de wetenschap dus ook veranderen. Dit is juist dezelfde illusie als wanneer een beschonken per soon beweert, dat de huizen en hoornen draaien en hij stil staat." Rossel bewijst daarna, dat de krijgskunst even zoo oud is als de beschaving, doch dat de Franschen die niet beoefend hebben. „De Pruisen hebben de krijgsweten schap niet veranderd, zij hebben die bestudeerd, dat is alles! Een genie kan misschien een belangrijke uitvin ding doen, maar de toepassing eener wetenschap vindt men niet uit, die moet men leeren." Het spreekwoord: „de vorst moet de oorlogskunst kennen" vindt nog steeds zijne toepassing. In den tegen- woordigen tijd echter is de vorst het souvereine volk. Daarom moeten militaire quaestiën geen geheim blijven, maar door de publieke opinie met verstand besproken worden. Daarom moet het volk in zijn geheel de krijgs kunst bestudeeren, waaraan zich nog het voordeel ver bindt, dat het in staat is zijn eigen bestaan en het vaderland te verdedigen. Dit behoort het niet aan anderen over te laten, die niet zoo goed als de natie zelve die taak volbrengen kunnen. „Dit zijn de denkbeelden, die mij er toe gebracht hebben', om mijne opmerkingen publiek te maken, zegt Rossel. Langen tijd heb ik de krijgskunst bestudeerd en toen ik mijne meeningen door de praktijk bewaarheid zag, zocht ik een vorm te geven aan de overtuiging, die zich bij mij gevestigd had." Rossel zegt verder, hoe hij alle krijgskundige boeken en beschrijvingen, Na poleon, Jomini, den aartshertog Karei, zelfs Alexander den Groote en Hannibal bestudeerd en nagegaan heeft en gelooft dat voor de vorming van specialiteiten de studie van Turenno, CondéGustaaf-AdolfEugenius van Savoie en vooral Frederik den Groote onontbeer lijk is. De beginselen zijn dezelfde gebleven, slechts is de vorm gewijzigd. „De oorlog bouwt spoorwegen maakt havens, verlegt de bedding der rivieren, in éen woord men vindt ia de toepassing der oude kunst slechts de werkzaamheden uit het dagelijksch leven van een ijverig, krachtig, verstandig en onversaagd voik terug.- Er behoort ook tot den oorlog veel prac- tisch verstand. Een goed generaal is slechts hij die zijn balans weet op te maken en het actief en passief van het gebruik maken van den tijd, het bloed en het geld, waarover hij beschikt, in zqn voordeel weet te doen overhellen." Rassel eindigt zijne voorrede, waarin naar het ons voorkomt veel waarheid ligt, met de volgende woorden: „Het doel, dat ik mij voorstelde, is eenvoudig om aan te toonen, dat de oorlogskunst geleerd kan wordea, en zelfs zeer gemakkei ijk geleerd wordt, maar datFrankrijk, die vergeten heeft; om de voornaamste regels, die be- hooren gevolgd te worden, om militaire gebeurtenissen te kunnen beoordeelen algemeen te verspreiden, en ein delijk om, indien mogelijk, den lust op te wekken voor eene studie, die aan het heil van het vaderland zoo nauw verbonden is." Het Engelsche koningschap. Hoe diep het koningschap in het gevoel en de behoef ten van het Engelsche volk doorgedrongen is, blijkt wel het duidelijkst uit do belangstelling, waarmede men zelfs de private aangelegenheden van het koningshuis gadeslaat en nagaat. In geen enkel land is het hoofd van den staat zoo het voorwerp van aller deelneming, en nergens uit zich die deelneming op zoo vrije en ongedwongen wijze. De vorsten zijn daar niet alleen de dragers van de kroonmaar buitendien nog ge wone stervelingen, wier handelingen evenzeer beoor deeld worden als die van ieder ander persoon. Een Duitsch correspondent uit Londen schrijft hieromtrent: „De openbare kritiek is hier zoo groot, dat wij met onze begrippen van het vasteland haar onbeschaamd en ongeoorloofd zouden noemen. Den ouden stelregel van de politieke beleefdheid van het vastelandom de heilige persoon des vorsten buiten discussie te laten kent men in Engeland niet. De stem der kritiek klinkt eerst daar duidelijk en luid, waar wij slechts in den kring van vertrouwde vrienden durven fluisteren." Zonder twijfel bestaat in dit opzicht tusschen Enge land en Duitschland een hemelsbreed verschil, dat in andere landen van het vasteland weder veel geringer is. In het kritiseeren der vorstelijke familie staat echter de Engelsche pers bovenaan. Voor eenige dagen wijdde the Saturday Review een artikel aan de positie der koningin tegenover de publieke opinie. Het blad gelooft, dat haar ziekelijke toestand de liefde van het volk, misschien uit mede lijden, opnieuw zal opwekken, waartoe de natuurlijke sympathie van het Engelsche volk veel zal kunnen bijdragen. Gaarne legt't het getuigenis over zijne vorstin af, dat wanneer men aan de woorden der ministers vertrouwen mag schenken, zij hare zware plichten met trouw en ijver vervuld heeft, en dat zij, behoudens eenige vergeefelijke en au fond misschien zeer lofwaar dige dwalingen harer jongere jaren, beter, dan een harer voorgangers en zelfs dan een der levende vorsten er in geslaagd isom de neutraliteit der kroon tusschen de verschillende partijen te handhaven. Ofschoon zij van partijdigheid voor de persoon van een of ander minister niet vrij te pleiten is, heeft zij toch hare raad gevers steeds met dezelfde belangstelling aangehoord en gevolgd. Bij het leven van haren gemaal waszij het hoofd der Engelsche maatschappij, zij ging met een goed voorbeeld vooraan en huldigde op waardige wijze de be kende gastvrijheid der Engelsche natie. Sedert den dood van prins Albert trok zij zich echter terug, en maakte haar geschokt zenuwgestel haar van alle openbare feesten afkeerig. Eerst droeg men dit geduldig, doch nadat aldus jaren voorbijgingen, zagen zelfs de beste vrienden der monarchie met leede oogen, dat de populariteit van de kroon begon te wankelen, net was een ongelukkig toeval, dat de aanvragen om de apanar/e harer kinderen juist in dit tijdperk vielen. Het gedeelte der Eogelsche natie, dat wist welke zware ongesteldheid haar de een zaamheid voorschreef, billijkte die reden, en schikte zich in het onvermijdelijke. „Het decoratief van het staatsgebouw aldus gaat the Saturday Review voort heeft een bijzondere be- teekenis op zich zelf, het gebouw kan ook zonder dat bestaan. Een regeerings-organisme moet van zelve in beweging blijven, zelfs wanneer het opperhoofd van den staat afwezig is of [zich daaraan onttrekt. Napoleon III kon evenwel noch als president noch als keizer zelfs maar ziek zijnzonder dat de staatsmachine stoornis ondervond. George III daarentegen verwekte door zijne krankzinnigheid slechts medelijden, maar veroorzaakte niet de meeste onrust of onregelmatigheid." In Engeland doet zich het merkwaardig geval voor, dat de republikeinsche cluhs in de grootj steden veel aanhangers van hunne stellingen vindenmet uitslui ting van de afschaffing van het koningschap die zij verkondigen. Het blad gelooft dat Lodewijk XVI zich op den troon had kunnen handhaven, wanneer hij handiger en begaafder geweest ware, „omdat afgunst en nijd de monarchale positie nog niet aangetast hadden." In Engeland is dit juist hetzelfde. Men is nog niet op het denkbeeld gekomen, om door de afzetting van Victoria een plaats in het parlement te veroveren. Wanneer de koningingenezen is, gelooft het blad, dat zff uit de open lijke en algemeene behandeling dezer quaestie nuttige lessen zal kunnen putten. „Hare geschriften, die geen aanspraak op litterarische waarde kunnen maken, bewijzen dat zij gevoel voor de sympathiën van haar volk heeft. Het volk is hare wen- schen in menig geval tegemoet "gekomen, doch daarvoor moet zij de opinie van de natie aannemen, dat vorsten geen gewone menschen zijn." Ten slotte geeft het blad nog een scherpe terechtwijzing aan den troonopvolger, wiens „talenten als geroutineerde lekkerbek" het alle recht wil laten wedervaren. „Wanneer hij zich voort durend amuseert, dan heeft het eene afdoende veront schuldiging dat hij weinig tijd voor iets anders heeft." De vergelijking met den Duitschen kroonprins acht het blad echter zeer onbillijk. Engeland voert in den tegenwoordigen t^d geen oorlog meer, en de traditie verbiedt, dat de troonopvolger een hooge militaire betrekking bekleedt. De prins van Wales geeft zich toch de moeite om de oefeningen te Aldershot steeds bij te wonen. Een koning van Engeland behoeft ook geen genie of held te zijn, dat zou zelfs niet wensche- lljk wezen; er bestaat voor hem gelegenheid genoeg om tact, verstand en belangstelling ten opzichte van het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 3