OÜRANT.
Maandag
1871.
2 October.
s°- 234.
Middelburg 30 September.
Nadat in de gisteren avond alhier gehouden vergade
ring van de afdeeling Middelburg der Yereeniging ter
bevordering van fabriek- en handwerksni)verheid in
Nederland door den afgevaardigde ter jongste alge-
meene vergadering, den heer J. W. de Raad, een uit
voerig verslag was uitgebracht, werd voorlezing gedaan
van het rapport der heeren dr. F. Seelheim en P. M. de
Ligny, die op tot hun gericht verzoek een onderzoek
hebben ingesteld naar de deugdzaamheid van het door
de concessionarissen der gasfabriek hier ter verlichting
geleverd wordende gas.
Uit dit rapport blijkt, dat genoemde heeren om de
matuur van het gas te leeren kennen, een chemische
analyse hebben gemaakt, welke o. a. heeft doen zien
dat 100 volumen bevattenbrandbare gassen: met
lichtgevende vlam brandbare gassen, zwaar koolwater
stofgas 7.8 volumen; met niet lichtende vlam brandbare
gassen, licht koolwaterstofgas (moerasgas) 42.9 voiumeD,
waterstofgas 42.9 volumen, kooloxyde gas 2.1 volumen;
niet brandbare gassen: stikstofgas 3.7 en zuurstof
gas 0.6 volumen; verontreinigende gassen: zwavel
waterstof, koolzuur, ammonia, cyaan, zwavelig zuur,
chloorwaterstof 0.0 volumen. Het blijkt dus dat in
het gas bevat ziju: zwaar kool waterstofgas 7.8
percent. Dit gas maakt de eigenlijk lichtgevende kracht
uit, omdat de verbranding van zijne beide chemische
bestanddeelen koolstof en waterstof niet gelijktijdig
plaats heeft, want terwijl de waterstof verbrandt scheidt
zich de koolstof in den vorm van fijn verdeelde kool
in de vlam af, en in de vlam gloeiende doet zij het lich
ten van de vlam ont3t:)an. Dit afscheiden van fijn ver
deelde koolstof of zwartsel gedurende de verbranding
is dus de oorzaak van het lichten van het gas en eene
voor elk lichtgas onafscheidelijke eigenschap. Dit zwart
sel moet echter in een goed lichtgas weder volkomen
verbranden, zoodat de vlam van zelf geen zwartsel
afgeeft.
Het afzetten van zwartsel of de onvolkomene verbran
ding van de koolstof kan door verschillende omstandig
heden veroorzaakt worden. Vooreerst wanneer men in
de lichtende vlam een vast voorwerp houdt, hetwelk
van lagere temperatuur is dan de vlam en zoodoende
de verbranding van de kool door afkoeling belemmert.
Wanneer men bijvoorbeeld het gas voor het koken of
de verwarming van een ketel enz. wil bezigen en zich
daartoe van zulk een lichtende vlam bedient, dan moet
noodzakelijk altijd zwartsel afgescheiden worden. Voor
het koken moet dus steeds een brander met luchtstroo-
ming gebruikt worden, zooals bijvoorbeeld de brander
vau Bunsen, welke door vermenging van lucht met het
gas in de pijp van den brander de gelijktijdige verbran
ding van de kool met de waterstof doet plaats hebben
en dus geen roet afzet.
In de tweede plaats zon eene onvolkomene verbranding
of roeting van de vlam kunnen voorkomen worden wanneer
dc hoeveelheid zwaar kool waterstofgas in het lichtgas
betiekkelijk te groot is. Dit is evenwel in het onder
zochte gas niet het geval, daar het steenkolengas ge
woonlijk 6 a 9 percent van dit gas bevat, de gevonden
lioeveelheid dus tusschen deze grenzen gelegen is en
als normaal moet beschouwd worden. Het blijkt ook dat
het onderzochte lichtgas, uit een brander met spleetvor-
mige opening uitstrooraende, een schoone niet roetende
vlam levert; terwijl alleen bij slechte branders, waarin
deopeniDg te wijd is, een onvolkomene verbranding
zou kunnen plaats hebben.
De niet lichtende gassen hebben een tweeledig
doelnamelijk het lichtende gas te verdunnen daar
het in onverdunden toestand onder afscheiding van
roet brandt en de temperatuur van de vlam te ver-
boogen en zoodoende de lichtintensiteit indirect te
vermeerderenhoewel zij als niet lichtende gassen
hiertoe niet direct bijdragen.
De groote hoeveelheid waterstof en moerasgas tegen
over de kleine hoeveelheid kooloxyde moet als een gun
stige samenstelling, wat de werking op het lichteffect
betreft, beschouwd worden, omdat juist de eerstge
noemde twee gassen de hoogste verbrandingstem-
peratuur hebben en de lichtsterkte van de vlam
dientengevolge vermeerderen. Deze samenstelling is
ook in een ander opzicht wenschelijker, dan wanneer
het gehalte van kooloxyde grooterdat van waterstof
geringer was, want het gas in den toestand waarin het
onderzocht is levert als eenige producten van de ver
branding voor een kubieke meter lichtgas: 0.6 kubieke
meter koolzuurgas en 1.8 kubieke meter waterdamp.
Daar dit de verbrandigsproducten van elke lichtstof
zooals olie, vetten enz., zijn, is hunne vorming niet te
voorkomen; het is echter wenschelijk dat de hoeveelheid
koolzuur betrekkelijk klein tegenover de hoeveelheid
waterdamp zijzooals dit ook hier het geval is, daar
veel koolzuur de lucht voor de inademing ongeschikt
zou maken, terwijl waterdamp nooit nadeelig kan
werken, maar alleen de lucht vochtig maakt.
Wat het roesten van ijzeren voorwerpen aangaat,
dit zal in eene ruimte die vochtige lacht bevat niet
geheel te voorkomen zijneten moet dus in vertrekken
waar veel vlammen branden zich dit bezwaar getroosten,
maar men dient in aanmerking te nemen dat ook het
roesten door grooter koolzimrgehalte sterk vermeerderd
wordt en het hier onderzochte lichtgas ook in dit
opzieht camelijk gunstig is samengesteld.
Wat eindelijk het gehalte van niet brandbare
gassen betreft, dit is een weinig dampkringslucbt,
die men altijd, somtijds tot lOpercent, in lichtgas aan
treft en die niet hinderlijk is.
Van verontreinigende gassen is alleen gevon
den eene kleine hoeveelheid ammonia, bij het gebruik
onschadelijk.
De slotsom van het onderzoek is dus, dat gebleken
is dat op het gas geene aanmerkingen te maken zijn.
De vraag: 'waaraan het is toe te schrijven dat bij het
branden van een onveranderd getal vlammen
het gebruik van gas door langeren tijd toeneemt?
staat met de samenstelling en hoedanigheid van het gas
in geen verband, maar hangt alleen af van de hoeveel
heid gas die uit den brander uitstroomt. Veronderstelt
men dat de gasmeter in goeden toestand is en dat in
de fabriek de drukking constant is, dan is de hoeveelheid
gas die uitstroomt alleen afhankelijk van de grootte der
opening van den brander en hierin ligt de oorzaak van
het mettertijd toenemend verbruik van gas. Uitproeven
is namelijk gebleken dat de meeste branders, vooral
dezulke die van ijzer of speksteen vervaardigd zijn,
door het gebruik grooter van opening worden en zoo
doende een grootere hoeveelheid gas in gelijke tijden
laten uitstroomen. Een ijzeren brander roest, en waa
neer hij van roest gezuiverd wordt is de opening groo
ter geworden. Een speksteenen brander krimpt
door de hooge temperatuur yan de vlam een weinig in
en wordt daardoor grooter van opening.
Het is in het algemeen moeilijk de hoeveelheid gas
welke uit den brander uitstroomt altijd constant te hou
den, daar de opening van den brander mettertijd veran
dert en ook omdat de drukking van het gas niet altijd
geheel constantis. Men heeft dit bezwaar ook elders
ondervonden en getracht een middel te vinden om dit
bezwaar te verhelpen. Zulk een middel is de regulator
welke onder den brander geplaatst wordt en waarvan
een exemplaar bij het rapport overgelegd en in de ver
gadering ter bezichtiging gesteld werd. Deze regulator
is tegenwoordig bijna algemeen in steden ingevoerd,
onder anderen in al de straatlantarens te Amsterdam.
Hij laat in gelijke tijden gelijke hoeveelheden gas door,
bij voorbeeld 6 kubieke voeten in het uur.
Van den uitslag der expertise zal aan de concessiona
rissen der gasfabriek namens de afdeeling kennis worden
gegeven en daarbij tevens nogmaals worden aange
drongen op prijsvermindering van het hier geleverd
wordende gas.
Door het bestuur is rapport uitgebracht omtrent zijne
bemoeiingen aangaande de oprichting eener ambachts
school alhier. Dit rapport luidt ongunstig. De directie
der teeken-academie verklaarde zich bij missive van
12 September 1870 bereid om twee harer beneden loka
len af te staan. Daar de school met niet minder dan drie
lokalen kan geopend worden, werd het polderbestuur
van Walcheren vergunning gevraagd om een deel van
zijn magazijn voor schoollokaal te mogen inrichten,
hetwelk welwillend werd toegestaan voor den huur
prijs van ƒ1 'sjaars. Dat lokaal heeft een uitgang op
de binnenplaats der teeken-academie, welke van de
zijde der teeken-academie door de pleistergallerij be
zocht wordt. Nu stelde het bestuur aan deze admi
nistratie voor, om baren concierge toe te staan door
deze gallery te gaan wanneer hij zich naar het lokaal
van Walcheren moe3t begeven tot het aanmaken van
vuur, het ontsteken van licht enz. De leeraars en leer
lingen zouden alleen toegaug verkrijgen door de Abdij,
Dit verzoek stuitte af op onoverkomelijke naar de
meening van het bestuur overdreven bezwaren van
de zijde der teeken academie. Men was bevreesd, dat hij
die voor de zindelijkheid en het onderhoud der beelden
in de pleister gallerij zorgen moet, die zou kunnen ver
ontreinigen door daarlangs te gaan met vuur enz. Een
anderen toegang tot het lokaal van Walcheren temaken
was, zoo die al voor geld te verkrijgen was, ver boven de
financieele. krachten: men had dan twee stukken grond
moeten aankoopen, waarvan ecu bebouwd is.
Het bestuur was alsnu wel verplicht om alle verdere
pogingen tot bereiking van liet doel op te geven, over
tuigd dat het huren van geschikte lokalen in een ander
deel der stad, met het noodige geheel voor rekening
der school komende toezicht, zulke groote kosten zou
na zich sleepen, dat het verkrijgen der hiervoor ver-
eischte gelden moet geacht worden tot de onmogelijk
heden te behooren.
Naar aanleiding van dit rapport is besloten de zaak
der ambachtsschool alhier voorloopig te laten rusten.
Bij beschikking van den minister van justitie is de
rijks-veldwachter J. C. Kornmann alhier ontslagen, en
in zijne plaats als zoodanig benoemd J. Bergshoeff, thans
tijdelijk te Veere.
Genoemde Kornmann heeft in het begin van Septem
ber heimelijk Middelburg verlaten, zonder dat men op
het spoor is kunnen komen waar hij zich ophoudt.
De minister van financiën acht het niet ondienstig,
voornamelijk met het oog op de praktijken, die er blij
kens de ervaring plaats vinden ten aanzien van ge
bruik maken van postzegels, welke reeds eenmaal
gediend hebben, te herinneren aan de strafbepalingen
van art. 9 der wet van 12 April 1850, 5 Juli 1855
(Staatsblad nos 15—61), luidende als volgt:
„Art. 9. De enz.
„Het namaken of vervalschen van die postzegels, of
het gebruik maken van zoodanige postzegels, wetende
dat zij nagemaakt of vervalscht zijn, wordt gestraft
met dezelfde straffen als omtrent het namaken, ver
valschen of gebruik maken van nagemaakte of ver-
valschte zegels van het rijk is bepaald.
„Met gevangenis van drie maanden tot vijf jaren en
eene geldboete van 2D tot ƒ500, te zamen of afzon
derlijk, wordt gestraft hij, die den afdruk van den
stempel, waarmede de reeds gebruikte postzegels op
do postkantoren worden gemerkt, vernietigt of veran
dert, alsmede hij, die, van de vernietiging of verande.
ring bewust, zich van het reeds gebruikte postzegel
bedient.
„De, enz.''
Krachtens die bepalingen is dus, behalve het nama
ken of vervalschen van postzegels, of het des bewust
gebruik maken van nagemaakte of vervalschte post
zegels, mede het meer dan éénmaal gebruik maken van
een postzegel, waarvan de stempelafdruk is vernietigd
of veranderd, uitdrukkelijk strafbaar gesteld.
Het bijeenvoegen van de gedeelten van twee ot
meer gebruikte postzegels, en het bezigen van zoodanig
aldus weder tot een geheel gebracht postzegel, is alzoo