Êhtttmlanïr.
Algemeen overzicht.
De tijding, onder de laatste berichten in ons vorig
nommer opgenomen, is gelukkig wat de woorden be
treft volkomen onwaar, doch schildert wat den zin
betreft, helaas! den waren toestand te Versailles. Op
pervlakkig schijnt de vrede hersteld, doch feitelijk
woelen de harstochten der partijen voort en, ofschoon
de zittingen der nationale vergadering Vrijdag en Za
terdag bijzonder rustig waren, weet een ieder dat onder
die rust de grootste onrust verborgen ligt en dat de
toestand na den laatsten storm zóo gespannen isdat
daaraan noodzakelijk op de een of andere wijze een
einde moet komen.
De reden van dit verschijnel is misschien gemak
kelijk te bevroeden. Het vergelijk toch, dat tus-
schen do rechterzijde en Thiers door het amendement-
Ducrot tot stand gekomen zou zijn, bestaat, wanneer
men de redevoering van Thiers nauwkeurig leest, meer
in schijn dan in waarheid. Het hoofd van het uitvoerend
bewind heeft namelijk in vele en wel is waar welspre
kende woordenofschoon hij ouder gewoonte begon met
te verklaren dat hij slechts weinig te zeggen had te
kennen gegeven, dat hij de afschaffing der nationale
garde en bloc bij een overhaaste wet niet wensehte en
aan de regeering het oordeel overgelaten wilde zien, of
een. gedeelte der nationale garde als gevaarlijk voor de
openbare rust of om andere redenen ontbonden behoorde
te worden. Dit beginsel is blijkbaar met het amende-
ment-Ducrot in flagranten strijd, omdat het principe der
voorgedragen wet tot ontbinding der nationale gardeal
is het dan ook niet terstond en allen door éen besluit,
behouden bleef.
Het streven der rechterzijde daargelaten moet men
echter erkennen, dat zij volkomen gelijk heeft in haar
beweren, dat feitelijk de parlementaire meerderheid
ondergeschikt is aan den wil van Thiersdie tot dus
verre door schoone redevoeringen en goedberekende
coups de theatre in hoofdzaak zijne meeningen wist door te
zetten. In zijne redevoering van Donderdag deed hij
herhaaldelijk uitkomen, dat hij boven de partijen staat,
alhoewel hij door de plotselinge woede, waarmede hij
de tribune en de zaal verliet, juist het tegendeel bewees.
Voor zoover het zittingverslag het incident mededeelt,
moet ieder onpartijdig beoordeelaar verklaren, dat de
interrupties der leden niet zoo belangrijk waren om
zijne houding te rechtvaardigen, wanneer men de vree-
sclijke opschudding in aanmerking neemt, waaronder
alle andere leden bijna voortdurend hunne redevoeringen
uitspreken. Was die plotselinge woede waarlijk ernst,
dan schijnt het, dat hij zich in zijne ijdelheid gekreukt
voelde; waarschijnlijk echter is het, dat de geheele sehie
gepremediteerd was, omdat hij inzag, dathij slechts dooi
de ernstige bedreiging om zijn ontslag te zullen nemen,
zou kunnen verkrijgen wat hij wensehte.
Het amendement-Ducrot was eene toenadering der
rechterzijde, de adbaesie der regeering daaraan klaar
blijkelijk eene concessie der regeering, die zij dan ook
niet dan in het laatste oogenblik deed. Ofschoon Thiers
zijn plaats in de vergadering weder ingenomen had,
werd die verklaring echter namens de regeering dooi
den minister van justitie afgelegd. Het is overigens zeer
verklaarbaar, dat de regeering die concessie niet dan
noode deed.
De organen der verschillende richtingen komen er
thans openlijk voor uit, dat die toestand onhoudbaar is.
De uiterste rechterzijde, de tegenstemmers van het
amendement-Ducrot, verklaart dat zij thans voor goed
met Thiers gebroken heeft. Een band houdt haar echter
nog aan hem verbonden, namelijk dat hij de eenige per
soon in Frankrijk is, die voor izijne plaats berekend is.
Mac«Mahon en Grévy wijzen het presidentschap der repu
bliek op loj^ale wijze van de band,Chanzy is niet genoeg
partijman, dan dat de rechterzijde op blinde gehoorzaam
heid zou kunnen rekenen, de hertog van Aumale wil
zijn eens aan Thiers gegeven woord niet brekendat bij
zijn naam niet tot een partijleus leenen zou, zoolang de
voorloopige toestand duurt, en de eenige, die misschien
het aanbod aannemen zon, generaal Changarnier, is oud
en versleten, en mist bijna alle gezag en prestige in
Frankrijk.
Toch wil de rechterzijde Thiers tot zijn ontslag dwin
gen. Zij heeft namelijk het voorstel gedaan, hetwelk
ook door de commissie is aangenomen, om het voorstel-
Dahirel, tot definitieve vestiging der ministeriën te Ver
sailles, vóór het voorstel-Rivet in behandeling te nemen.
Thiers is tegen dit voorstel, dat hij misschien als presi
dent der republiek zou kunnen écarteeren, doch wan
neer het thans aangenomen wordt, vleit de rechterzijde
zich, dat zij het voorstel-Rivet daardoor overbodig zal
maken. Het is waarlijk treurig om aan te zien, dat de
partijen in Frankijk nog zoo weinig door het ongeluk
leerden, dat zij het behoud en welzijn van den staat
ondergeschikt maken aan kleingeestige partijzucht.
In de zitting der nationale vergadering van Vrijdag,
waarin evenals die van Zaterdag de behandeling der wet
op de indirecte staatsinkomsten voortgezet is, heeft de
minister van financiën, de heer Pouyer-Quertier, de
volgende verklaring afgelegd, die door levendige toe
juichingen der leden beantwoord werd: „Sedert ik u de
cijfers onzer stortingen mededeelde hebben wij opnieuw
belangrijke sommen betaald. Ik houd er niet van om die
zaken vooraf mede te deelen. Ik spreek slechts van
betalingen welke direct door de Duitsche schatkist
aangenomen zijn. En dan koester ik de hoop, dat ik u,
vóórdat gij uit elkander gaat, zal kunnen meaedeelen,
dat het derde halve milliard in de handen der Duitsche
regeering gestort zal zijn." Het schijnt dat de minister
deze verklaring afgelegd heeft ter beantwoording van
de mededeelingen van the Times, dat de Duitsche regee
ring zich tegen de wijze van betaling in wissels op lang
zicht en voorspruitende uit overeenkomsten door de
regeering met de Fransche bank gesloten, verzet had.
De Weener correspondent van PIndépendance beige
bericht, dat de tweede samenkomst der Duitsche en
Oostenrij ksche keizers den 5cn of 6en September te Salzburg
zal plaats hebben. Hij verzekert deze tijding uit goede
bron vernomen te hebben en acht het gelukkig, dat
daardoor een einde gemaakt is aan de vele geruchten,
die omtrent eene verkoeling tusscheu de beide hoven in
omloop waren. Dit gerucht werd toegeschreven aan den
invloed van von Hohenwart, wien het gelukt zou zijn
om den val van von Bcust voor te bereiden. Deze samen
komst integendeel, zegt de correspondent, is een bewijs,
dat de politiek, door von Beust te Gastein gevolgd, de
geheele goedkeuring van den keizer van Oostenrijk
wegdraagt. De Duitsch-Oostenrijksche bladen zullen dit
voornemen zeker op hunne gewone uitbundige wijze
toejuichen en daaruit nieuwe krachten voor hunne
partijen beginselen putten.
Eégère aan Thiers.
De aangeklaagde communalist Eégère heeft een
brief aan Thiers gezonden, die aandacht verdient om
de stoute taal van den schrijver. Hij herinnert Thiers
aan de verwenschingen en hatelijkheden waaraan deze
blootstond toen hij oppositie tegen het keizerrijk voerde.
Toen had men Thiersevenals thans de leden der
commune uitgescholden voor verrader, voor huurling van
von Bismarck. „Wie weet, zoo schrijft Eégère, of, als de
omstandigheden veranderen en gij, mijnheer Thiers,
laat ons niet doodschieten, ons lot bij de eerste omwen
teling niet heel anders zal zijn? Ik wil onze on schul
dige commwio verdedigen tegenover u, als geschied
schrijver, doch ik wend mij niet tot den koning zonder
kroon en zonder grondwet, die in weerwil van zijn eigene
grondbeginselen in Versailles heerscht en regeert.
„Mijne handelingen als niairemijn vrij onschuldige
positie in de commune geven mij het recht om haar te
verdedigen. Bovendien heb ik nog een bijzonder recht
dat gij niet zult ontkennen. Ik ben de vriend van Jules
Simon, die n op den 4en September het denkbeeld aan
gaf om met de mannen van het stadhuis te onderhande
len en daardoor aan de geïmproviseerde regeering zekere
wettelijke erkenning te verleenen. De geniale mannen
die de macht veroverd hadden, wilden echter naar mijn
raad niet luisteren, doch het is daardoor reeds voldoende
bewezen, dat ik geen secteman en evenmin een gek ben.
Ik ben 55 jaren oud en op denzelfden dag onder het
zelfde sterrebeeld geboren als gij. Evenals gij een ban
neling door den coup d'etat, vond ik in de commune even
min gehoor als gij in bet wetgevend lichaam. Thans
wil ik u over de misdaden der commune en de oorzaken
van haar ontstaan spreken."
De schrijver verhaalt voorts hoe de commune tot stand
kwam door de vrees, dat de nationale vergaderiug de
republiek in gevaar bracht.
„Verkeerden wij in dwaling?" zoo gaat hij voort. „Het
is mogelijk, dat gij door - uw eerlijke bemoeiingen de
instelling die gij republiek noemt, met uw leven wilt
verdedigen, maar zal het die democratische, uit het al
gemeen stemrecht voortgesproten republiek zijn, waar
van wij gedroomd hebben en wier tijd gekomen is? Ge
wis niet. Gij wilt de wenschen van allen in derepubliek
bevredigen en een soort van Venetiaanscbe republiek,
doch zonder hare grootheid stichten. Als gij uw werk
volbracht hebt zult gij door een slimmen prins op zijde
worden gezet en met den vloek van het vredesverdrag
met Duitsehland en van het bombardement van Parijs
worden beladen. Neem den raad van een tegenstander
aan. Herinner u boe weinig populair ge in 1870 waart en.
laat u waarschuwen tegen een naderende omwenteling.
„Men beschuldigt ons dat wij navolgers van 1793
waren. Helaas! sommigen van ons waren naapers van.
het convent, maar zij gingen niet verder dan 1792. Zij
zouden waarschijnlijk den koning hebben veroordeeld,
maar niet hebben terechtgesteld. Zij hebben het schavot
verbrand en in twee maanden geen enkel doodvonnis
geveld. Hoewel zij steeds geldgebrek hadden roerden
zij de 250 miüioen van eene leening, dieaandeParijsche
commune behoorde, niet aan en in 65 dagen hebben deze
plunderaars niet meer dan 15 millioen uit de bank gelicht
dat is juist zooveel als noodig was omdesoldij dernatio-
nale garde te betalen. Welke regeeringzou zuiniger zijn
geweest? Misschien die van het keizerrijk of de uwe?
„Ik ken tegenwoordig, waarde en beroemde geschied
schrijver, slechts éen vertegenwoordiger van 1793, en
die zijt gij, de republikein van 1S25, de tijdgenoot
van de mannen dier dagen en de eenige erfgenaam van
hun geestkracht. Wie heeft behalve gij het denkbeeld
gehad, om de strijdkrachten van Frankrijk te concen-
treeren, om een stad van 2 millioen zielen, de hoofdstad
van het land, te beschieten en te verbranden? Hendrik IV
waagde het niet, hoewel hij er volkomen recht toe
had; hij, de koning, onderhandelde. Gij zonder eene
opeisching tot ons te richten, hebt ons vernietigd en de
stad in vlammen gezet. Als gij van de wreedheden der
laatste dagen spreekt zal men u antwoordendat zij
niet aan de commune ten laste kunnen worden gelegd
die op den 23e« en 24<-n Mei niet meer bestond, want op
den 19e" of 20*a Mei presideerde ik de laatste zitting.
De commune is dus onschuldig aan de gruwelen der laatste
dagen, die hare zaak schandvlekken, evenzeer als aan de
gebeurtenissen van den 18e" Maart, toen zij nog niet
bestond en waarin veroorloof mij het te zeggen
de raaunen van den 4C° September volstrekt geen held
haftige houding hebben aangenomen.
„Gij zult misschien denken, dat ik zeer bout gesproken
heb. Uw hart zal u zeggen, dat deze vrije taal het ge
ringste is, wat hem geoorloofd is die, na langen tijd een
bewonderaar van u te zijn geweest, thans als overwon
nen tegenstander tegenover u staat."
Belgische brieven.
Brussel 27 Augustus.
Het is u zeker bekend, hoe de quaestie der begraaf
plaatsen de hartstochten in het land opgewekt heeft en
welke hevige discussiën daarover in de beide kamers
gevoerd zijn.
De quaestie raakte de overtuiging der geloovigen zoo
innig, dat het vorige liberale kabinet, ofschoon over
tuigd dat het volkomen rechtmatig was, om de politie over
de begraafplaatsen in handen van het burgerlijk bestuur
en niet van de geestelijkheid te geven, dat dit ministe
rie, zeide ik, het niet waagde om door een duidelijke
wet de quaestie op te lossen en eens voor al de beteeke-
nis van het oorspronkelijke Fransche decreet betreffende
de begraafplaatsen vast te stellen.
De heer Alplionse Yandenpeerenboom maakte er zich
door een groot woord van af. Hij verklaarde dat bij het
aan de burgemeesters der gemeenten overlietom het
decreet in toepassiug te brengen op de wijze zooals zij
meenden dat de juiste was.
Van het gouvernement was dit een onverdedigbare
zwakheid, om geen erger woord te gebruiken.
Het katholieke kabinet heeft datzelfde verwijt willen
ontgaan. Het had er dan ook goede reden voor. De mi
nister zal in de volgende zitting der kamers een wetsont
werp op de begraafplaatsen voorstellen, hetwelk bewerkt
is door een gemengde commissie, en waarvan het eerste
artikel u de geheele richting der wet zal doen kennen.
Het artikel luidt als volgt
„Iedere gemeente moet éen of meer begraafplaatsen
onderhouden.
„Iedere gemeente zal een afzonderlijke plaats moeten
reserveeren om de begrafenis van elke der bestaande
gezindten te doen plaats hebben.
„Ieder dezer speciale begraafplaatsen moet omheind
zijn ter hoogte van minstens twee meters en zal een
afzonderlijken ingang moeten hebben.
„De uitgestrektheid van iedere begraafplaats is even
redig aan de vermoedelijke behoeften der gemeente of
der betrokkene gezindte.
„Eene begraafplaats zal voor gezamenlijk gebruik be
stemd kunnen worden voor twee of drie kerspelen.
„De wijze van uitvoering der bepalingen van dit arti
kel zal aan de goedkeuring der parmanente commissie
onderworpen zijn, behoudens hooger beroep op den
koning, hetzij van den kant der gemeente, hetzij van
dien der ministers van eerediensten."