OÜRANT. Woensdag 1871. 9 Augustus. N°- 188. Middelburg 8 Augustus. De heer I. J. Paardekooper heeft de benoeming tot lid van den gemeenteraad te Goes niet aangenomen. De nieuwe vrije verkiezing zal plaats hebben den 18endezer. De heer mr. J. G. de Bruyn heeft zijn herbenoeming tot lid van den Rotterdamscben gemeenteraad niet aan genomen. Door den NederJandschen consul te Buenos-Ayres is de heer W. Paats aangesteld tot zijn vice-consul aldaar Voor de op 27 en 28 Juli jl. te Heerenveen gehouden algemeene vergadering van het Nederlandsch onderwij zersgenootschap was onder anderen het volgende vraag punt ter behandeling opgegeven „Mag raen bij bet onderwijs in de geschiedenis des vaderlands de beldendaden der voorvaderen niet doen uitkomen uit vrees van daardoor oorlogszucht aan te kweeken bij het opkomend geslacht?" Het te Utrecht bestaande comité tot opwekking van de belangstelling in 'slands verdediging heeft, toen het programma der bovengenoemde onderwijzersvergadering bekend was geworden aan die vergadering eene missive gericht, waarin ook eenige opmerkingen voorkomen om trent het evengeraelde vraagpunt, die in het Utrechtsch dagblad zijn opgenomen. Het comité merkt, onder meer, op dat er twee bepaald onderscheiden soorten van oorlog zijn: de aanval len d e oorlog en de verdedigende oorlog. Helden daden in den eersten bewezen strekken tot bevordering of bereiking van een zeer zeker verkeerd doel: doch men moet ook hier onderscheiden: de oorlog wordt niet ge voerd door de autoriteit die hem verklaart; de vorst of regeering die een aanvallenden, een veroveringsoorlog verklaart, verdient de diepste afkeuring en op het hoofd van hem die den oorlog roekeloos uitlokt of noodzakelijk maakt, komen de offers van menschenlevensen schatten neder die zoodanige oorlog zoowel van de zijde des aan vallers als van die des verdedigers vordert. Het ware, zegt het comité, te wenschen dat onder ieder volk de leer ingang kon vinden, dat het volk, waar he.t gewa pend is, zijne wapens niet behoeft te gebruiken, ja verplicht is dat niet te doen, voor een aanvallenden oorlog: de verdedigende oorlog zou onmogelijk worden. Maar er zijn helaas nog aanvallars, dus moeten er nog verdedigers zijn. Een land dat aangevallen wordt mag, ja moet zich verdedigen. Niet éen onderwijzer zal toch de flauwhartige leer willen prediken: als iemand ons hebben wil, Iaat hij ons maar nemen; wie'tland heeft, heeft mij er bij. Neen het land, door onze vaderen aan de zee ontwoekerd, is ons toevertrouwd als een heilig pand, dat wij niet mogen laten vervreemden. Nederland zou Nederland niet meer zijn indien het wingewest werd van een vreemden staat. Of wij ons verdedigen kunnen, is eene vraag die het comité hier niet behandelt. Zoolang deskundigen van naam op goede gronden de meening voorstaan dat wij ons kunnen verdedigen, wachten mannen niet met zich te verdedigen tot hun de mogelijkheid van verdediging met mathematische zekerheid betoigd is, maar eindigen de verdediging eerst wanneer de onmogelijkheid door de feiten bewezen is. Willen de onderwijzers dit eebter met de jeugd behandelen, dan levert de geschiedeniseen rijken schat van voorbeelden, dat zwakheid en recht dik wijls na volhardend pogen zegevieren over macht en on recht. Wat de oorlogsdaden betreft, moet volgens het comité, niet vergeten worden dat zij die den verafschuw den aanvallenden oorlog voeren een plicht vervullen, betzij een beroepsplicht of een plicht hun door de wet opgelegd. Zou rui de leer ingang kunnen viuden dat men onder zekere omstandigheden zijn plicht niet zou behoe ven te doen, dat de soldaat niet zou behoeven te vechten omdat het doel van den oorlog hem niet edel voorkomt? Bet comité durft hier niet beslissen, maar zou zulk een stelsel niet gaarne verdedigen, al ware het alleen maar om het praktisch bezwaar: hoe zal men uitmaken of de oorlog, naar dien maatstaf, al of niet geoorloofd is? terwijl toch ook al weer de vraag zou ontstaanmoet de minderheid zich aan de meerderheid onderwerpenof zou ieder vrij zijn ten dfiza_yoor zich zelf te beslissen? Wel zou het zich kunnen vereenigen met hen die weigeren den oor log mogelijk te maken die krachtig tegen het aanvan gen van zulk een oorlog hun stem verheffen. Ten aanzien van den verdedigingsoorlog is, zegt het comité, wel geen verschil van gevoelen mogelijk. Is de oorlog rechtmatig, dan moet ieder die hem voert naar vermogen medewerken om hem tot een goed resultaat te bi^ngen, en evenals op ieder ander gebied, moet ook op dit;;iAe onderwijzer de eene groote les plichtsbetrach ting, prediken. Hier volbrengt men zijn plicht ter be reiking van e^n edel doel, waarbij niemand mag achter blijven; hier is iedere groote daad een dienst aan een schoone zaak bewezen hier worden recht enmenschelijk- heid gediend door iedere mannelijke daad en verdient de held den dank des vaderlands. De vier punten waarin het comité zijne beschouwingen samentrekt zijn een aanvallende oorlog is onverdedigbaar; een verdedigende oorlog is niet alleen rechtmatig en geoorloofd, maar dringende plicht; heldendaden, in een aanvallenden oorlog verricht, zijn op zich zelf schoonmaar het moet in 't licht gesteld worden dat zij strekken ter bereiking van een slecht doel heldendaden, in een verdedigenden oorlog verricht zijn op zich zelf schoon en verdienen allen lof, ook om het doel dat zij helpen bereiken. Uit deze stellingen volgt, dat '..et comité op het hier boven genoemde vraagpunt het volgende antwoord meent te mogen geven „Bij het onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis mag de onderwijzer de heldendaden onzer vaderen doen uitkomen a's schoone voorbeelden voor het nageslacht. Die voorbeelden mogen en moeten door het nageslacht gevolgd worden, maar kiijgen eerst hunne wave wij ding als zij, zooals in ous land steeds het geval zal zijn, strekken ter bereiking van het schoone doelverdedi ging van onzen geboortegrond. Schoone daden, ineen verdedigenden oorlog verricht, verdienen den dank des vaderlands; schoone daden desvredes, op nijverheids-, wetenschappelijk, zedelijk gebied verdienen den dank der menschheid." Benoemingen en besluiten. ridderorden. Op verzoek vergunning verleend aan den gepensioneerden kapitein L. Smits, te Maastricht tot het aannemen en dragen der versierselen van kom- mandeur der orde van de kroon van Italië, bem door Z. M. den koning van Italië geschonken. burgemeesters. Herbenoemd tot burgemeester van Oosterland A. van der Have. rechterlijke macht. Benoemd tot rechter in de arron- dissements rechtbank te Zwolle mr. S. J. van Roijen advocaat aldaar. Kerknieuws. •Bedankt voor het beroep tot predikant bij de Neder- duitsche hervormde gemeente te Serooskerke (Walche ren) door den heer F. Hage, predikant te Wolfaartsdijk. Bedankt voor het beroep tot predikant bij dechriste- lijk gereformeerde gemeente te Bodegraven door den beer A. Brink, predikant bij die gemeente te Neuzen. Marine en leger. Bij koninklijk besluit van den l^n Juli <1. is een wijzi ging in de samenstelling van het wapen der marechaus- sée gebracht, waarbij is gevoegd een staat, die samen stelling omschrijvende en welke thans met dat besluit in bet „recenil militaire" is opgenomen. Daaruit blijkt dat de divisie van Noord-Braband en Zeeland bestaat uit majoor te paard 1; kapiteins, lf luitenants en 2e luite nants te paard 5; opperwachtmeester te voet 1; wacht meesters te paard 9, te voet 7brigadiers te paard 12, te voet 19; schrijvers te voet 2; trompetters te paard 2 marechaussées te paard 80, te voet 103; totaal 6 officie ren en 235 onderofficieren en manschappen, terwijl de divisie in Limburg is samengesteld als volgt: majoor te paard 1; kapiteins, le luitenants en 2e luitenants te paard 3; opperwachtmeester te voet 1; wachtmeesters te paard 7, te voet 2; brigadiers te paard 10, te voet 6; schrijver te voet 1; trompetters te paard 2; marechaussées te paard 60, te voet 38; totaal 4 officieren en 127 onder officieren en manschappen. De traktementen zijn hierbij vastgesteld als volgt: majoor /"2600, kapitein 1800, le luitenant f 1400, 2elui tenant f 1200, opperwachtmeester (tevens dienstdoende als kwartiermeester) 750 en de soldijen per dag respectievelijk voor de onderofficieren te paard en te voet als volgt: wachtmeester f 1.25 en 1.06; brigadier ƒ1.38 en f 0.92; schrijvers f 1; trompetters ƒ1.08 en marechaussées 1.08 en f 0.83. Aan de kommandeerende officieren der korpsen infanterie, cavalerie en artillerie heeft de minister van oorlog het wenschelijke doen uitkomen, dat de examens ter verkrijging van den rang van 2en luitenant, door do onderofficieren hunner korpsen af te leggenvoortaan in het voorjaar, na afloop van de winteroefeningen, ia plaats van tegen den winter plaats hebben en dienten gevolge bepaald dat bedoeld examen voortaan zooveel mogelijk in de eerste heltt der maand Maart zal aanvangen. In verband hiermede zullen ook alle andere examens van den cursus op vaste tijdstippen plaats hebben die hierbij tevens door genoemden minister zijn geregeld en vastgesteld. De minister van oorlog brengt in de Staats-courant van heden het volgende ter kennis „Reeds in 1869 werd in verband met den verkoop en de plannen tot slooping der zuidelijke citadel van Ant werpen, door zijne majesteit bepaald dat het stoffelijk overschot der Nederlandsche officieren en verdere mili tairen, die bij de verdediging dier citadel in December 1832 aldaar gesneuveld en begraven waren, door een Nederlandsch oorlogsvaartuig te Antwerpen zouden worden afgehaald en hier te lande op plechtige wijze ter aarde besteld. „Met welwillende medewerking van het Belgische gouvernement is daarop een begin gemaakt met het opgraven en kisten der overblijfselen van de gesneu velde officieren. „Die overblijfselen zijn vervolgens, onder inachtne ming van de meest mogelijke voorzorgen tegen schen ding enz., in een der casematten van de genoemde sterkte geplaatst, in afwachting dat later (vermoedelijk in 'tvoorjaar van 1873) tot de opgraving van het ge beente der militairen van minderen rang zoude kunnen worden overgegaan. „Van het oorspronkelijke voornemen echter om de gedachte overblijfselen alsdan gezamelijk herwaarts. over te brengen, beeft men gemeend te moeten afwijken. „Nadat toch door het hoofdbestuur van de vereeni- ging Het metalen kruis de wenacb was te kennen gege ven, dat de bijzetting van het thans reeds opgegraven gebeente der bedoelde citadel-verdedigers gelyktijdig en ter zelfder plaatse geschieden mocht met de eerlang te houden vijfjarige reünie van de leden der geroemde vereeniging, is het doelmatig voorgekomenovereen komstig dien wensch te bandelen, omdat alsdan de hulde van een tal der oud-stryders uit de jaren 18301832 zich zoude kunnen paren aan de eer, die de regeering wenseht te brengen bij de teraardebestelling hier te lande aan de overblijfselen van hen die op de citadel voor koning en vaderland gevallen zijn. „Naar aanleiding van dien werd door zijne majesteit bepaald, dat het afhalen en de plechtige bijzetting van het gebeente der hier bedoelde gesneuvelde officieren,, nadat daartoe, voor zooveel noodig, de officieele toe stemming van het Belgische gouvernement zou zijn verkregen, op den 21<n en den 22" dezer zal plaats hebben, in voege als bij het hierachter vermeld pro gramma bepaald wordt.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1