MDDELRURGSCHE COURANT. N°- 162. Maandag 1871. 10 Juli. öinnrnlnnö. PERSONEELE BELAST0G, De Burgemeester van Ylissingcn, maakt bekend: dat op beden bij hem ontvangen eu aan den rijks ontvanger is gezonden, het executoir verklaarde kohier wegens de personecie belasting n°. 1, dienstjaar 1871/72; de daarop voorkomende belastingschuldigen worden uitgenoodigd om hunne aanslagen op den bepaalden tijd aan te zuiveren, ook ter voorkoming van vervolging; en herinnert: dat de bezwaarschriften binnen 3 maanden na beden behooren te worden ingediend, terwijl de aangiften ter bekoraing van ontheffing, in geval van verhuizing, op grond van art. 27, 2, der personcele wet, moeten worden gedaan bij den rijks-ontvanger, binnen' éene maand volgende op die, waarin het perceel is ontruimd. En is hiervan afkondiging geschied waar bet behoort, den 7Juli 1871. De Burgemeester voornoemd WINKELMAN. Middelburg 8 Juli. uet lidmaatschap der eerste kamer. Tot de belangrijke onderwerpen waarmede de pro vinciale staten van Zeeland zich Dinsdag moeten bezighouden behoort ook de verkiezing van een lid der eerste kamer. 't Schijnt dat ditmaal werkelijk bij een zeer groot deel der leden de overtuiging levendig is dat de heer van der Lek de Clcrcq niet langer deel van de wetge vende macht behoort uit te maken. Men gevoelt meer dan ooit dat het verschil van politieke rich ting tusschen leden der eerste en tweede kamer in sommige gevallen een groot gevaar voor onze natio nale belangen kan opleveren, en dat de steeds zoo duidelijk geprononceerde keuze der kiezers van leden voor de tweede kamer zoo min mogelijk moet ver lamd worden. De politieke gedragslijn van den heer Clercq bier na te gaan is to minder noodig, nu, gelijk algemeen ondersteld wordt, de leden der provinciale staten bepaald van het gevoelen doordrongen zijn dat bij niet meer de man hunner keuze wezen kan. Wie dan het meest geschikt wordt geacht om hem te vervangen? Het gerucht noemt als zoodanig rar. C. J. Pické, en steunt dit gerucht op goede gronden, waarvoor geen reden tot twijfel bestaat, dan zal de bevolking van Zeeland, in wier naam de keuze toch eigenlijk moet geacht worden te geschieden, zich over hare mandatarissen niet te beklagen hebben. De keuze van een lid der eerste kamer is eene zaak die met ernst moet ter harte genomen wordenniet alleen omdat de betrekking een zoo gewichtige is, maar ook omdat men zich voor zeer langen tijd verbinden moet. Het mandaat loopt negen jaren. Nu zijn zoo maar niet altijd dadelijk menschen te vinden, van wie men met volkomen zekerheid kan aannemen dat zij over negen jaren nog dezelfde poli tieke beginselen zullen huldigen, die zij heden belijden. Wat nog veel erger is, er zijn zoo veel menschen van wie men, ook al komen zij op de lijst der hoogstaan geslagenen in de belasting voor, zelfs niet geheel zeker is hoe zij over een paar jaar zullen gezind zijn, ja, zelfs niet eens wat op dit oogenblik de richtsnoer hunner handelingen is. Het is deze soort menschen op wie wij het, politiquement parlanthet allerminst begrepen hebben. Men kan ze als liet ware in twee categoriën verdeden: in ben die uit voorzichtig heid of uit gebrek aan overtuiging steeds te vergeefs laten raden welke politieke richting zij zijn toegedaan, en hen die in bijeenkomsten welke een niet al te openbaar karakter hebben, wel nu en dan eens hunne sympathie voor deze of gene richting doen hooren, maar toch zoo flauw, zoo koel, soms zelfs in zoo dub belzinnige bewoordingen, dat voor eene retraite die niet al te veel opzien baren zou, de weg niet wordt afgesneden. Tot zulke zwakke of geheimzinnige politieke per soonlijkheden behoort de heer Pické niet, evenmin als tot hen die, ofschoon bij voorkeur daartoe aange wezen, zich steeds terugtrekken wanneer tot bevor dering van het een of ander algemeen belang een beroep op hunne medewerking gedaan wordt. Zeer kort reeds nadat hij zich gevestigd had heeft de heer Pické zich een der vooral aan Zeeland dierbare be langen aangetrokken, door het voorzitterschap van de Zeeuwsche Maatschappij van laudbouw op zich te nemen. Wat hij in zijn betrekking van schoolopzie ner zoowel vroeger in het 3e schooldistrict als tegen woordig in het. le voor het lager onderwijs heeft kunnen doen, heeft hij niet alleen met belangstelling, maar, wat uieer zegt, met grooten ijver verricht. Toen eeuige zijner vrienden hem uitnoodigden om zich candidaat te laten stellen voor de tweede kamer heelt de heer Pické zich bereid verklaard aan hun verlangen gehoor te geven. Dat aanzoek geschiedde wel is waar zeer ter kwa der ure. De beer Pické bad ook niet moeten toelaten dat men bem candidaat stelde tegelijk met den heer de Kanter, en onzerzijds hebben wij dan ook tosn (in 1864) zijn candidatuur met nadruk bestreden. Thans mogen wij er ons evenwel op beroepen als een bewijs dat de heer Pické, al was het dan ook zeer te onpas en buitendien niet zód cordaat als wij zouden gewenscht hebben, zich aan de zijde der liberalen schaarde. Duidelijker heeft hij echter voor hunne richting zich verklaard, toe- hij niet aarzelde in 1866 in liet ministerievan de Putte zitling te nemen. Vraagt men nu of een en ander afdoen den waar borg geeft dat de heer Pické, in het geval dat hij tot lid van de eerste kamer gekozen werd, ge durende den ganschen tijd zij oer zitting niet aan het wankelen zou geraken Negen jaren is voor velen een lange tijd! Zoo menige politieke grootheid op wie men meende vast te kunnen bouwen, is in vrij wat korter tijdsverloop gebuiteld. Zéo sterk spieken zeker de politieke antecedenten van den heer Pické niet, dat men daaruit met zekerheid zou kunnen afleiden wat hij na verloop van eenigen tijd al dan niet wezen zal. Maar te wiens opzichte zou men zulk een bere kening wel durven maken? De heer Pické heeft in elk geval meer gedaan en zich duidelijker uitgespro ken dan velen zijner tijdgenooten van denzelfden aanleg en van even onafhankelijke maatschappelijke positie. Door te beweren dat zijn verleden afdoende waarborgen geeft voor de toekomst, zou men zeker schromelijk overdrijven, maar zij die waaiborgen ver langen voor de zelfstandigheid van den candidaat, voor zijn gehechtheid en trouw aan de beginselen der liberalen, zullen die wellicht, meer dan in zijne antecedentenzoeken in zijne geheele persoonlijkheid. Voor hen die niet onvoorwaardelijk ingenomen zijn met het aauhangen van bepaalde leuzen, maar meer hechten aan hetgeen Ernest Renan eens zoo terecht heeft genoemd als de grondslagen voor het ware liberalisme: le developpemenl de Vesprit, Ut noblesse du coeur et l intégriié du jugement, voor hen zal de heer Pické zeker een niet verwerpelijk candidaat zijn. Met even krachtige overtuiging als wij in 1864 de candidatuur van den heer Pické voor de tweede kamer hebben bestreden, zonden wij thans wenschen hem aan te bevelen voor Maar, laat ons niet afdwalen, laat ons de grenzen die wij ons gesteld hebben niet overschrijden. Niet met het doel om de leden der provinciale staten den weg te wijzen, alleen tot het resumeeren der thans loopeDde gerucblen, Damen wij de pen op. 't Gaat meer zoo, menigeen heeft het zeker wel eens on dervonden, men begint met het mededeelen van feiten', roet bet resumeeren van geruchten, en plot seling ontdekt men dat men zich beweegt op een ander terrein. De behandeling der tractaten is, in de zitting der tweede kamer van gisteren avond, ten einde gebracht. Hot wetsontwerp betreffende liet fractaat met Groot- Britannië wegens den afstand der Nederlandsche bezitting ter kust van Guinea is aangenomen met 34 tegen 30 stemmen; dat betreffende de toepassing van een tractaat van den l«n Februari 1858 tusschen het Nederluudsch gouvernement en den sultan van Siak Srie Indrapoera is verworpen met 36 tegen 28 stemmen. In de zitting van heden werd, op verzoek der regeering, besloten om liet wetsontwerp betrekkelijk de immigra tie in Suriname niet in behandeling te nemen. Het wetsontwerp tot uitbreiding van de cellulaire ge vangenisstraf is met 53 stemmen tegen 1, en eenige wetsontwerpen van ondergeschikt belang benevens con- clusiën van rapporten zijn met eenparige stemmen aan genomen De kamer is vervolgens op reces gescheiden. De Staats-courant van heden bevat de wet van den 19cn Juni jl.houden definitieve vaststelling van hoofd stuk VI der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1871. Aan Het Vaderland ontlecnen wij bet volgende: „Dinsdag avond had in het lokaal van de Korenbeurs op de Prinsengracht te 's Gravenhage de aangekondigde vergadering plaats, waarin de oprichting van eene nationale werklieden-vereeniging nader zou bespro ken worden, op de grondslagen die op de vergadering van gelijke strekking, den 7«*o Mei gehouden, waren ge legd. Een zeventigtal personen was aanwezig, meest werklieden, doch ook verschillende patroons en belang stellenden. De heer Lcgué leidde de vergadering wederom, en hield eene rede, waarin hij waarschuwde tegen de In ternationale en aandrong dat alleen een eendrachtig samen werken en goede verstandhouding met de patroons voor den werkman een middel was om zijn lot afdoende te verbeteren. Hij gaf daarom in ovétrweging dat de werk lieden die zich aanvanklijk bereid hadden verklaard tot de nieuwe Vereeniging toe te treden, zich mochten aan sluiten aan de opgerichte Vereeniging van patroons, die zich ook het verbeteren van het lot van den werkman ten doel stelde. De tien namen der patroons die deze laatste Vereeniging vormden, waren den president zulk een waarborg voor de goede behandeling der belangen van den werkman, en hij erkende er zój gul bij, dat hij de werklieden zelve niet voor geschikt achtte om eene dergelijke vereeniging langs goede wegen te leiden, dat hij begreep dat de werkman gerust zijn lot in handen dier patroons kon overgeveu. „Het denkbeeld van den president vond bijval en ook, wat waarlijk niet te verwonderen was, tegenspraak. Een der werklieden begreep niet waarom men eigenlijk ooit eene vereeniging van werklieden heeft getracht op te richten, wanneer de werklieden niet in staat zijn zulk een vereeniging te vormen en te leiden; zich te werpen in de armen der patroons, dat had men vroeger ook wel kunnen doen, en hij wees op het gevaar van in die armen doodgedrukt te zullen worden. Andere leden der nieuwe Vereeniging, die zich niet tot spreken geroepen gevoelden, handelden nog welsprekender door, toen het voorstel van den president van eenige kanten toegejuicht werd, de vergadering te verlaten. „De donateurs op de vergadering tegenwoordig, de beeren Zaalberg, Beth en anderen, wisten echter aan het debat eene andere richting te geven. In de eerste plaats werd door ben herinnerd dat de vergadering van patroons, waarvan de president gesproken had, geen vergadering van patroons was, daar ze, uit de chaos der bijeenkomst in de Molenstraat geboren, juist bet karakter had eener gemengde commissie van patroons en werklieden, en dat karakter, volgens door den heer

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1