doch spreker wijst op hetgeen te dien aanzien in de vergadering der Commercie-compagnie is voorgevallen en waarmede de heer Snouck Hurgronje evenzeer be kend is. Niettegenstaande de bestrijding van het voor stel, zal hij met volle gerustheid zijne stem daaraan geven. De heer Snouck Hurgronje releveert, dat hij volstrekt niet heeft willen zeggen dat hij de door hem aangeduide werken dadelijk zou willen doen uitvoeren, maar hij heeft alleen willen doen uitkomen dat het niet voldoende is, als éon lid die werken niet noodig acht, de daarop betrekking hebbende posten voor memorie uit te trekken, zooals de voorzitter heeft gedaan. Wanneer het al of niet maken der brug tegenover het statioD thans behandeld moest worden zou hij zeker daartegen stemmenmaar aan den anderen kant weet hij dat er leden zijn die voorstanders zijn van het maken dier brug. De heer Verbrugge wil nog een enkel woord in het midden brengen naar aanleiding van die brug. Hij ge looft ook dat zij op dit oogenblik niet bepaald noodig is en helpt wenschen dat zij eenmaal noodig zal worden. Maar wanneer zal dat zijn? Als er meer reizigers komen. Doch al komen deze, dan brengen zij slechts voordeel voor enkelen aan, en niet voor de gemeentekas, omdat zij niet bijdragen in de lasten. Hij begrijpt dus niet hoe die reizigers de uitgaaf van 50,000, voor de brug ver- eischt, zullen kunnen helpen bestrijden. Iets anders ware het indien men dan nog indirecte belastingen had, omdat daarin door ieder wordt gedeeld en de gemeente kas dus ook voordeel geniet van vreemdelingen. En als nu de brug niet kan gemaakt worden wegens gebrek aan fondsen, dan weet hij niet, vanwaar later die 50,000 in eens zuilen moeten komen. Overigens wijst spreker er ook op dat het dempen der riolen op de ach tersingels, hetgeen thans achteraan is gezet, als werken van het grootste nut zijns inziens voorop had behooren gesteld te worden. De heer Luteyn verklaart dat hij de nota van den voor zitter met het grootste genoegen gelezen heeft, en een enkel woord wil aanvoeren tegen hen die haar hebben bestreden. Hij gelooft dat de bestrijders óf de cijfers te veel door elkander halen óf zich de zaak niet helder voorstellen. Zij beroepen zich op de grootte der cijfers van de werkendie door den burgemeester zeer voor zichtig voor memorie zijn uitgetrokken. Die bezwaren behoeven echter naar hij betoogt niet te wegen. Hij acht het onnoodig alle bedenkingen, tegen sommige cijfers gemaakt, na te gaan. Begrijpt hij de nota goeddan wordt daarin alleen een overzicht gegeven van hetgeen in de eerste drie jaren noodig zal zijn, en verder behoeft men zijns inziens ook niet te gaan. Naar zijne meening is er ook geen sprake van een tekort van 40,000, ja zelfs niet van 19,000. Hij ziet den toestand van Mid delburg zoo bezwarend niet in als zij die het voorstel bestreden hebben, vooral met het oog op de uitbreiding en aanvulling van de aanslagen in den hoofdelijken om slag. Met volle gerustheid zal hij daarom vóór het voor stel stemmen. De voorzitter wil ook een enkel woord tegen de ge maakte bezwaren aanvoeren. Is er iemand in het bestuur gekomen met weiuigkennis van den fiaancieelen toestand dezer gemeente, dan zeker hij. Hij deelde de algemeene opinie dat de afschaffing der gemaalbelasting zou leiden tot verhooging met bijna gelijk bedrag van den hoofde lijken omslag, terwijl buitendien nog eene som van 3 a 4 ton voor buitengewone werken werd vereischt. Consciëntieus is hij daarom aan het werk gegaan met het bepaalde plan, niet om zich-zelven eene onwaarheid op te dringen, maar om zoo zuiver mogelijk den toestand der inkomsten en uitgaven dezer gemeente te leeren kennen. En daarbij is hij langzamerhand overtuigd ge worden dat de financieele toestandniet alleen niet slecht, maar veeleer goed, ja zelfs, bij vergelijking met dien van vele andere gemeenten, zeer goed mag genoemd worden. Zooals hij zeide is hij aan 't werk gegaan en heeft hij de bij zijne nota gevoegde staten a en b, hou dende opgave van de inkomsten en uitgaven waarop de gemeente Middelburg in volgende jaren zal kunnen en moeten rekenen, gemaakt. Tot zijn genoegen zijn tegen die staten geen bedenkingen ingebracht. Volgens zijne berekening zal bij afschaffing der gemaalbelasting een jaarlijksch tekort ontstaan van /'G500, of, bij verhooging van het hoofdstuk voor onvoorziene uitgaven, met ƒ1500, van ƒ8000. Alleen de heer Lambrechtsen van Ritthem heeft gezegd dat de post voor vernieuwing onder hoofd stuk III der uitgaven, op 3000 gesteld, te laag zou zijn uitgetrokken. Spreker deelt deze meeniug niet, vooral niet als hij in aanmerking neemt dat de post voor onvoor ziene uitgaven in de laatste jaren altijd hooger is gesteld dan ooit gebruikt werd. Verder merkt de voorzitter opdat de heer Snouck Hurgronje verscheidene bezwaren tegen zijne nota heeft ingebracht, hierop neêrkomendedat de last die in 't vervolg op de ingezetenen gelegd zal worden te laag is gesteldvooreerst omdat spreker als het ware wille keurig verschillende werkeu zou hebben weggelaten", en ten anderen omdat hij den last die na 1875 op de ge meente zal drukken zou hebben willen ignoreeren. Geen van beiden is echter waar, zegt de voorzitter. Hij heeft die posten weggelaten omdat ze zijns inziens niet nood zakelijk zijn. Op den staat toch, die volgens de opmer king van den heer Snijders den leden van den raad steeds als een schrikbeeld werd voorgehoudeukomen vier soorten van werken voor: noodzakelijkenuttige, minder noodige en wenschelijke werken. Spreker heeft zich bij zijne berekening bepaald tot de noodzakelijke, zonder daarom te willen beweren dat de uitvoering van andere werken niet wenscbelijk zou zijn. Integendeel, verkeerde Middelburg in dezelfde omstandigheden als sommige andere groote gemeenten, waar gelden voor werken van luxe kunnen besteed worden, dan zou hij ook tot het volbrengen van zoodanige werken willen medewerken. Op dit oogenblik moet men echter alleen letten op de uitvoering van noodzakel^ke werken. Hij vleit zich dan ook, dat de raad het voorstel zal aannemen en geeft tevens de verzekering dat, mocht de raad latei- besluiten dat ook andere werken dan hij heeft genoemd moeten uitgevoerd worden, hij met vreugde daartoe zal medewerken indien de geldmiddelen liet toelaten. Den heer Dobbelaer de Wind geeft hij toe, dat het derapen der slooten voor den gezondheidstoestand een wenschelijke zaak zon zijn, maar zoodra het niet noodza kelijk is, mag men zijns inziens een toestand die meer dan honderd jaren heeft geduurd niet gaan veranderen alleen omdat die verandering wenschelijk is. Terugkomende op het straks reeds aangevoerde dat de financieele toestand van Middelburg gunstig is, merkt de voorzitter verder op dat niet mag voorbij gezien wor den dat in de laatste jaren gemiddeld 30,000 a 40,000 'sjaars buitengewone werken uit de gewone inkom sten zijn aangelegd, terwijl andere gemeenten de toe vlucht nemen tot geldleening, en niettegenstaande den regel datbnitengewone werken ook door buitenge wone inkomsten bestreden moeten worden. Dit bewijst, naar hij meent, voldoende dat de finaucieele toestand dezer gemeente niet ongunstig is. De heer Verbrugge wenscht te weten in hoever de opbrengst der gemaalbelasting van invloed kan geweest zijn op het dekken der kosten van buitengewone werken uit degewone inkomsten, want daarvan is de kracht der redeneering van den voorzitter afhankelijk. De voorzitter antwoordt dat de gemaalbelasting daarop natuurlijk grooten invloed heeft gehad, en het ook is aan te nemen dac na de afschaffing der belasting uit de gewone inkomsten geen buitengewoue werken zul- j len aangelegd kunnen worden, maar dan staat men zijns inziens juist op het rechte standpunt, daar de ingezete nen dientengevolge tot dusver te veel hebben betaald. Overigens merkt hij den heer Verbrugge nog op, dat de ingezetenen niet te klagen hebben als zij, ontlast wor dende van eene som van ƒ46,000, daarvoor 6000 a 8000 in den hoofdelijken ontslag moeten bijdragen. De beer Lambrechtsen van Ritthem geelt een nadere becijfering, ontleend aan de nota van den voorzitter, waardoor hij gekomen is tot het straks door hem ge noemde tekort van ƒ40,000. Hij geeft daarbij als zijne meening te kennen dat men niet alleen letten moet op de eerste drie of vier jaren, maar dat men verder moet zien, dat men de bijdrage van 20,000'sjaars, die te beginnen met 1875 zal moeten betaald worden, niet uit het oog mag verliezen en dat het niet opgaat ten aanzien dier bijdrage te steunen op de welwillendheid der regee ring. De voorzitter repliceert, dat wanneer de tijd tot uit- keering der bijdrage aan het rijk zal gekomen zijn, reeds vele posten zullen verminderd wezen; de bijdrage voor het havenkanaal is dan vervallen; een deel der pen sioenen en wachtgelden zal mede vervallen zijn, en de eigendommen zullen ongetwijfeld meer dan thans op brengen. Die uitkeering is echter eene zaak van het jaar 1875, en ofschoon men dien tijd niet uit het oog mag verliezenmeent hij toch dat men ontkennend moet antwoorden op de vraag, of het behoud der gemaalbe lasting noodzakelijk is, en dat als zeker moet worden aangenomen dat geen vergununing zal worden gegeven tot heffing dier belasting, tegen de wet, alLeen omdat de mogelijkheid bestaat dat men die belasting later zou kunnen noodig hebben. De heer Fokker zegt dat hij niet gedacht had dat eene verdediging van het voorstel nog noodig zou zijn ge weest. Er zijn echter bezwaren ingebracht die wel een weinig mogen ontzenuwd worden. De posten die voor memorie zijn uitgetrokken strekten alleen om bui ten- gewone werken te doen dekken door buitengewone inkomsten. Dit acht hij zeer wenschelijk en ziet daarin volstrekt geen reden om de gemaalbelasting te behouden. In die categorie van buitengewoue werken, door buitengewone middelen te bestrijden, komen ook voor de riolen, door den heer Dobbelaer de Wind ge noemd. Overigens ontkent ook hij dat de toestand van Middelburg zoo hulpbehoevend is, dat de gemaalbelas ting, tegen de wet, hier behouden zou moeten blijven. De heer Conrad geeft te kennen dat hij, ter vergade ring komende, de zekerheid niet had welke stem hij over dit voorstel zou uitbrengen. Uit den aard der zaak kon bij die niet hebben, daar hij eerst korten tijd lid van den raad is en nog niet lang in deze gemeente woont. Al wat hij in deze zitting over dit voorstel gehoord heeft strekt om de gemaalbelasting in verband te brengen met de uitvoering van gewone en bnitengewone werken. Daar hij dat verband niet inziet, enditook doorniemand is aangetoond, zal hij zich onthouden van eene bespre king der cijfers, maar zich bepalen tot de verklaring, dat al het gehoorde hem niet geschokt heeft in zijne overtuiging dat de afschaffing der gemaalbelasting eene hoogst wenschelijke zaak is. De beraadslaging gesloten zijnde, wordt het voorstel (om aan gedeputeerde staten te antwoorden dat na 31 December 1871 geen beffing van gemaalbelasting in deze gemeente wordt verlangd) aangenomen met 9 tegen 4 stemmen. Vóór stemden de heeren Conrad, de Jonge, Dronkers, Fokker, Sifflé, Snijders, van Eekelen, Luteijn en de voorzitter. Tegen stemden de heeren Verbrugge, Snouck Hur gronje, Lambrechtsen van Ritthem en Dobbelaar de Wind. De heer Snouck Hurgronje verzoekt aanteekening in de notulendat hij zich met het thans aangenomen voorstel niet heeft kunnen vereeuigen. Op voorstel van burgemeester en wethouders wordt besloten een tijdelijke wethouder en een ambtenaar van den burgerlijken stand te benoemen, ter vervanging van den heer de Jonge, die eenigen tijd buiten de ge meente zal verblijven. Tot tijdelijken wethouder is benoemd de heer Lam brechtsen van Ritthem met 7 stemmen, zijnde 5 stem men op den heer van Eekelen en 1 stem op den heer Snijders, uitgebracht. Evenzeer is de heer Lambrechtsen van Ritthem benoemd tot ambtenaar van den burgerlij ken stand, en wel met 9 stemmen, terw^l de heer van Eekelen 4 stemmen verkreeg. De heer Lambrechtsen van Ritthem verklaart zich bereid die benoemingen aan te nemen. Tot leden van het stembureau voor de op 18 dezer te houden verkiezing van leden voor den gemeenteraad zijn benoemd de heeren Snijders eu van Eekelen, en tot plaatsvervangers de heeren Conrad, Luteijn en Matbon. Niets meer aan de orde zijnde wordt de zitting ge sloten. Gemeenteraad van Zierikzee. In de gisteren gehouden zitting werden o. a. ter tafel gebracht a. de rekening van het burgerlijk arm bestuur over 1870 en de gewijzigde begrooting van het burgerweeshuis over 1870, welke worden gesteld in handen der heeren de Jonge, Goemans en Moens; b. verzoekschriften om remissie van hoofdelijken om slag over 1871 waarop gunstig wordt beschikt en wel aan C. Feremouw ad. 6.21, aan P. Koevoets ad. 12.421 en aan J. J. Voerman ad. 26.181. Tot leden van het stembureau voor de verkiezing van 4 raadsleden op 18 Juli a. worden benoemd de heeren Moolenburgh en Zuurdeeg. Door de commissie ad hoe wordt rapport uitgebracht op de rekeniug van het muziekgezelschap Kunst en eer, waarvan de conclusie strekt tot goedkeuring in ontvang op 372,681, in uitgaaf op 366.30 ingoed slot op 6.38-1; voorts op de rekening van de stads- Commerciewerf over 1870, waarvan de conclusie even zeer strekt tot goedkeuring in ontvang op 305.64, in uitgaaf op 291.07goed slot 14.57. Dienovereenkomstig worden die rekeningen goed gekeurd. De voorzitter deelt mede dat hij tot politieagent heeft benoemd J. A. Buket, die op 1 Juli jl. in dienst is getreden. Deze mudedeeling is voor kennisgeving aan genomen. Het voorstel van de heeren Moens, Labryn en Koole betreffende het verlengen van den provincialen straatweg bij het Zuidzelke-terrein, wordt na langdu rige discusie gesteld in handen der commissie van fabricage, om daarop advies uit te brengen. GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 6