MIDDELBUBGSCHE COURANT i BIJVOEGSEL VAN DE j van Woensdag 5 Juli 1871. No. 158. j Gemeenteraad van Middelburg. Vervolg van het verslay in de courant.) De voorzitter deelt mede dat de dezer dagen overle- den keurmeester van het slachtvee, vleesch en spek, j J. Buijzerd, een vaste jaarwedde genoot van f 160 en daarenboven aan keurloonen f 460. Namens burgemees- ter en wethouders stelt hij voor en wordt besloten, om het bedrag der vaste jaarwedde voor die betrekking voortaan op f 100 te stellen, zoodat daaraan toch nog een bezoldiging van f 550 verbonden blijit. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling j des voorzitters, dat de rekening van den rijwegtusschen Middelburg en Vlissingen is goedgekeurd, sluitende met i een goed slot van f 1066.05, waarvan de helft voor deze i gemeente, ad 533.02.1, in de kas van den ontvanger is gestort. j De voorzitter legt voor de leden ter inzage, om in een volgende vergadering te behandelen een rapport en voorstel van burgemeester en wethouders en de finan- cieele commissie, tot conversie der oude gcmeenteschuld. In overleg met de commissie van fabricage stelt de j voorzitter namens burgemeester en wethouders voor, I om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot de vernieuwing j der kaaimuren bij den Molenberg, over eene lengte van 159 meter, en de uitvoering daarvan publiek aan te be- j steden. Op de vraag van den heer Snijders, waarom dit voor- stel niet voor de leden ter inzage heeft gelegen? ant- I woovdt de voorzitter dat de commissie eerst jl. Zaterdag j daarmede gereed was. Voorts onvangst de heer Snijders van den voorzitter j een bevestigend antwoord op zijne vraag, of decommis- sie en burgemeester en wethouders eenstemmig zijn in i hunne meening omtrent de urgentie van dit werk. Nadat de heer Snijders voor de ontvangen inlichting zijn dank heeft betuigd, wordt de beraadslaging geslo ten en het voorste) zonder hoofdelijke stemming goedge keurd. De secretaris doet vervolgens voorlezing van het door burgemeester en wethouders, in overleg met de finan- cieele commissie, schriftelijk uitgebracht rapport om trent den brief van gedeputeerde staten van Zeeland, waarin de vraag is gedaan of de raad van meening is dat Middelburg ook Dog na afloop van het jaar 1871 ver bruiksbelastingen moet blijven heffen? Do conclusie van dit rapport hetwelk wij in het vorig nommer in zijn geheel hebben medegedeeld strekt: om aan gedeputeerde staten te antwoorden dat dezerzijds niet verlangd wordt na 31 December 1871 eene belasting op bet gemaal te heffen. De beraadslaging geopend zijnde, voert in de eerste plaats de heer Snouck Hurgronje het woord. Hij 2egt dat reeds zóo dikwijls over deze zaak gesproken is, dat hij over de wenschelijkheid of niet wenschelijkheid van de afschaffing der gemaalbelasting geen woord meer spreken zal. Zijne vroegere overtuiging te dien aanzien is nog niet veranderd, en hij zou zich dus kunnen bepa len tot een bloot tegenstemmen tegen het voorstelware het niet dat hij eenige bedenkingen moet inbrengen tegen de nota van beschouwingen van den burgemeester, waarvan afschrift bij het rapport is gevoegd. Stilzwijgend zal hij voorbijgaan wat in die nota ge zegd wordt, dat namelijk de raad hier voor een voldon gen feit zou staandat voor Middelburg in 1872 en later geene verbruiksbelasting mag geheven worden, daar de tijd, bij de wet voor de mogelijkheid van uitzondering gesteld, dan verstreken zal zijn. Hiermede kan bij zich niet vereenigen. Maar voornamelijk wil hij opkomen tegen de becijfe ring in die nota. Men heeft gezegd: er zou wellicht eenige kans zijn op verdere uitzondering voor deze ge meente indien de volstrekte noodzakelijkheid daartoe bestund, doch dit is niet het geval. De becijfering die strekt om dit laatste aan te toonen kan spreker echter niet deelen. Eenige jaren geleden hebben burgemeester en wethouders reeds een staat van uit te voeren werken opgemaakt, globaal begroot; en nu gaat bet zijns inziens niet op, een deel dier werken te beschouwen alsof ze nooit besproken, niet behoeven uitgevoerd te worden en geen gelden daarvoor worden vereischt. In de nota van den voorzitter toch wordt de toegangbrug over de kade naar het station, op bedoelden staat begroot op 50,000, uitgetrokken voor memorie; de vernieuwing van de dokbrug met verwijding en verdieping van het sas, ge raamd op f 25,000, wordt teruggebracht tot f 13,000; de beschoeiing aan den Korendijk door een muur te ver vangen, waarvoor f 12,800 was gesteld, wóldt uitge trokken voor memorie, niettegenstaande de erkente nis van den voorzitter dat toch over 7 a 8 jaren die vervanging zal moeten plaats hebben; de kosten voor de werken aan de werven, waarvan nog niets bekend is, mede voor memorie; evenzoo de aanleg van een riool op den Kinderdijk, waarvoor op den staat 27000 is geraamd; ook de vernieuwing der Noord-buitenbrug geraamd op f 5000 is uitgetrokken voor memorie, evenals de verbouwing der school op de Wal, niette genstaande ieder sinds lang van de wenschelijkheid dier verbouwing overtuigd is; de bestrating langs de loskade, berekend op f 43000wordt teruggebracht op 26,500. En zoo komen, zegt spreker, nog enkele posten voor, met wier weglating of vermindering hij zich in geeneu deele kan vereenigen. Maar bovendien meent hij te moeten wijzen op de 20,000 die met 1875 gedurende 25 jaren jaarlijks aan bet rijk zullen moeten betaald worden. Er wordt wel daartegenover gesteld de mogelykheid dat meD dan meer inkomsten zal hebben of in de betaling vergemak kelijkt zal worden, en daarbij gevoegd dat na 1875 toch geen sprake van gemaalbelasting meer zal kunnen zijn, maar hij kan dit volstrekt niet inzien. Integendeelhij kan niet gelooven dat de regeering of de wetgevende macht zoo onbillijk zouden zijn, om ook dan, bij geble ken noodzakelijkheid, de vergunning tot beffing van gemaalbelasting te weigeren. Verder wordt in de nota gezegd, dat bij afschaffing der gemaalbelasting eene vermeerdering van opbrengst der directe belasting tot een bedrag van p.m. 19,000 zal moeten plaats hebben, welk bedrag vermoedelijk nog met enkele duizende guldens zal moeten verhoogd wor den wanneer de uitkeering van f 20,000 'sjaars aan het rijk moet geschieden. Spreker is overtuigd dat eeu hoofdelijke omslag tot zoodanig bedrag voor de ingeze tenen te drukkend is, en geen kans ziende ombij ver lies der gemaalbelasting, gelden te vinden voor de uitvoering van noodige werken, zal hij, hoezeer hij weet dat hem dit niet helpen zaltegen het gedane voorstel stemmen. Eerst dan als de toestand van Middelburg zoo gunstig mocht worden dat de gemaalbelasting gemist kan worden, is de tijd tot hare afschaffing gekomen. De heer Vcrbrugge verklaartdat hij met zeer veel genoegen het werkelijk talentvol stuk van den burge meester, bij bet voorstel gevoegd, gelezen heeft; maar aan den anderen kant moet hij evenzeer verklaren, niet overtuigd te zijn, dat wat in dat stuk wordt aange voerd geen illusies zijn en de te doene werkelijke uitga ven tot het opgegeven bedrag bestreden zullen kunnen worden. Hij gaat daarom mede met de beschouwingen van den heer Snouck Hurgronje. Hij geeft toe dat er thans geen sprake is van het al of niet weuschelijke van directe ot indirecte belasting, en evenzeer als de voor zitter plaatst hij zich op het standpunt der wet. En nu zegt die wet wel dat geen verbruiksbelas tingen meer zullen geheven worden, maar de wetgever heeft tevens begrepen dat niet. alle gemeenten die verbruiksbelastingen missen konden, en maakte daarom uitzonderingswetten. Hoezeer erkennende dat voor Mid delburg gunstige uitzichten bestaan, acht spreker het evenzeer mogelijk dat de gemeente in hare financiën achteruitgaat. Worden de aangeslagenen ia den hoof de- lijken omslag te zwaar gedrukt, dan is daarvan het ge volg dat óf velen de gemeente verlaten om zich aan dien druk te onttrekken, óf zij hunne uitgaven inkrimpen, ten nadeele van hunne mede-ingezetenen. Daarom acht hij de afschaffing der gemaalbelasting een gevaarlijke onderneming. Ook erkent hij het mogelijke dat de regee ring in 1875, als de gemeente zooveel gelden moet gaan betalen, haar bijzonder gunstig zal zijn en verlenging van de termijnen van betaling zal toestaan; maar dit is ook niets meer dan eene mogelijkheid, want immers nog onlangs heeft de regeering een verzoek afgewezenwelks inwilliging door den gemeenteraad was geweDsckt en noodig geoordeeld. Hij acht zich dus niet gerechtvaardigd om vaste inkomsten at te stemmen tegenover onzekere en speculatieve. Het is waar dat in 1875 geen sprake van gemaalbelasting meer zal kunnen zijnmaar niet minder waar ook dat de regeering zelve zoodanig over tuigd is van de klem der nieuwe wetgeving, dat zij zelve vraagt ot de gemeente nog behoefte heeft aan de beffing van verbruiksbelasting. Verder brengt spreker ook eenige bedenkingen in tegen het schema van uitgaven in de nota van den bur gemeester, onder anderen tegen het onzekere cijfer voor de bestrating der loskade, maar vooral tegen bet ter zijde stellen van den post voor vernieuwing vau de Dok- brug. Men wil, zegt hij, als toegangsweg naar de loskade de Belling,brug en de Nieuwe poort gebruiken en in de plaats der Dokbrug een wandelpaadje maken; maar als hetgeen daaromtrent gezegd wordt juist is, dan zou bij het veel wenschelijker achtenom het. geheele werk aan de Ilavenbarrière, van gemeentewege uit te voeren, maar te laten vervallen. Hij herhaalt dat het stuk van den burgemeester mees terlijk is gesteld, en mocht zekerheid kunnen gegeven worden dat alles wat daarin staat verwezenlijkt zal wor den, dan zou bij gaarne voor het gedane voorstel stem men. Maar daar die zekerheid niet bestaat, herbaalt hij wat hij reeds bij een vroegere gelegenheid zeide, name lijk dat meu de hand die ons wordt toegestoken niet moet afwijzen. Wat voorts betreft de meening van den voorzitter dat door het vragen van verlenging der uitzonderingswet een onherstelbare slag aan het krediet dezer gemeente zou worden toegebracht, spreker kan zich hiermede niet vereenigen. Het vertrouwen in bare soliditeit kan zijns inziens niet worden geschokt als men zegt, dat men tot handhaving van dat krediet behoefte heelt aan dat gene waaraan men volgens de regeering ztelve behoefte hebben kan. Daarom wil hij gebruik maken van het aan bod der regeering en is hij tegen bet voorstel tot afschaf fing der gemaalbelasting. De heer Lambrechtsen van Ritthem zegt, dat hij in de vergadering komende ook het voornemen had om tegen het voorstel tot afschaffing der gemaalbelasting te stem men, ofschoon hij zich, bij de bekende opinie van vele leden, niet vleide dat hem dit helpen zou. Hetgeen by gemeend had te moeten zeggen is echter zooeven reeds door de heeren Snouck Hurgronje en Verbrugge aange voerd, zoodat hij thans volstaan kan met de verklaring, dat hij zich geheel en al met bet gevoelen dier beide heeren vereenigt. Hij moet hier evenwel nog bijvoegen, dat bij de afschaffing der gemaalbelasting niet zal moeten voorzien worden, zooals in de nota wordt gezegd, in een te kort van f 17,000 a f 19,000, maar in een te kort van f 40,000. Om dit te dekken zal men de inkomstenbelas ting moeten opvoeren tot een cijfer waarvoor men vroe ger is teruggedeinsd, en het gevolg zal zijn dat vele ingezetenen naar elders vertrekken. De gemaalbelasting daarentegen is niet zoo drukkend. Hij betwijfelt ook of de toekomst wel zoo rozekleurig zal zijn als men die thans voorstelt en verwacht niets anders dan een bloote verplaatsing van lasten, waardoor de burgerij niet zal gebaat, maar wel de meer gegoeden bezwaard zullen worden. De beer Dobbelaer de Wind vereenigt zich volkomen met hetgeen de heer Snouck Hurgronje heeft gezegd. Ook hij heeft bezwaar tegen de memoriepostenin de nota des voorzitters voorkomende. Vooral ia dit bet geval met die werken, waarbij de gezondheidstoestand zoozeer betrokken is, zooals het dempen van de sloot in de Zandstraat, van de sloot op den Walesingel en van die bij de gasfabriek, waaromtrent in de nota gqzegd wordt dat, hoe wenschelijk die werken in het algemeen voor den gezondheidstoestand mogen zijn, zij thans, nu elders zoo groote offers geëischt wordenals minder noodzakelijk nog wel eenige jaren achterwege schijnen te kunnen blijven. Hiermede kan bij zich niet vereeni gen. Overigens stemt hij in met het gevoelen van den beer Snouck Hurgronje en zal tegen het voorstel tot afschaffing der gemaalbelasting stemmen. De heer Snijders zegt dat bij zich bij het lezen van de memorie van den voorzitter heeft verheugd, omdat daarin voor de eerste maal sinds hij lid dezer vergadering is een zijns inziens rationeele weg ter bewandeling wordt voorgesteld. Hij zegt een rationeele weg, waarmede hij be doelt de bestrijding van buitengewone werken uit buitengewo ne inkomsten. Hij hoopt dat men bet niet zal beschouwen als een blaam dien hij op het vorig bestuur wil werpen hoezeer hij erkent dat het den schijn daarvan heeft als bij wijst op het verschil tusschen deze memorie en den staat van uit te voeren werken, die zijns inziens door dat vorig bestuur den leden steeds als een schrikbeeld werd voorgehouden. Reeds vroeger heeft hij gezegd, dat hij zich vleide, indien die staat in behandeling kwam, te zullen kunnen aantoonendat een groot deel der daarop voorkomende uitgaven zoo al niet doelloos, dan toch zeker niet dringend noodzakelijk waren. In de nota van den burgemeester is thans dien aangaande alles gezegd wat ook naar zijne meening kon gezegd worden. Hij moet evenwel zijne verwondering te kennen geven, dat de heer Snouck Hurgronje het maken eener brug over de kade tot toegang naar het station zoo noodig schijnt te achten. Voor hetoogenblik zou hij, spieker, eene uitgaat van f 50,000 voor bet maken dier brug geldverspillen noemen, hoezeer hij vurig wensebt dat eenmaal, God geve spoedig, door drukker verkeer de behoefte daarvan dringender worde. Evenzeer heeft de heer Snouck Hurgronje ook de ver nieuwing van de Dokbrug en de werven besproken,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 5