MIDDELBURGSCHE COURANT. N°' 158. Woensdag 1871. 5 Juli. ©innmlcmïr. Bij deze courant Behoort een bijvoegsel. De Burgemeester en Wetliouder3 van Vlissingen maken bekend: dat op Zaterdag den 15 Juli aanstaande, des namid dags to 2 uren, ten raadhuize der gemeente zal worden overgegaan tot de openbare verpachting en verhuring voor den tijd van 7 jaren, van de volgende aau de gemeente Vüssingen in eigendom toebehoorende eu in die gemeente gelegen vaste goederen, als: a. een stuk weiland, groot 1 helctare 12 aren en GO centiaren, kadistraal bekend in sectie A n°. 123. b. Een stuk weilandgroot 1 hektaro 37 aren en 70 centiaren, bij het kadaster bekend in sectie A n°. 127. c. De werf aan de Schardijnkaai, met daarvoor ge legen platte helling of keibank, bekend in sectie E no. 514. d. Een Erf met zich daarop bevindende loods in de Lange Noordstraat, zijnde de voormalige visch- markt, gelegen in sectio E n». 1086. De voorwaarden liggen ter lezing ter gemeente-secre tarie. Vlissingen, 1 Juli 1871. De Burgemeester en Wethouders voornd., WINKELMAN. De Secretaris, P. FORBES WELS. aanbesteding, De Burgemeester en Wethouders van IVJeiiw- en Sint-Joosland, zullen op Maandag den 10 Juli 1871, des middags 12 uren, onder nadere goedkeuring, bij enkele inschrijving, in de gewone vergaderkamer van den raad trachten aan te besteden Het vergrooten van een schoollokaal. De biljetten moeten ten raadhuize dier gemeente inge leverd worden op den dag der besteding, van des voor middags 10 urenzullende de opening plaats hebben dien dag des middags te 12 uren. Het bestek en de voorwaarden van aanbesteding lig gen van heden ter inzage in de gemeentekamer, terwijl nadere inlichtingen kunnen verkregen worden bij den heer DIRK JE RAS. Nieuw- en Sint-Joosland, 26 Juni 1871. De Burgemeester en Wethouders voornd., C. J. J. A. VAN TEIJLINGEN. De Secretaris, D. J. VAN DER HORS T SERLÉ. Middelburg J Juli. Onder dagteekening van 12 December jl. heeft de ge meenteraad van Neuzen zich tot de provinciale staten van Zeeland gewend met een adres, houdende verzoek om het maken van eene aanlegplaats voor stoombooten bij Hoedekenskerke te willen bevorderen. De raad houdt zich overtuigd dat zoodanige aanlegplaats het vervoer met den provincialen stoombootdienst van personen, goederen en vee, vooral tusscben Neuzen en Hoedekens kerke v. vveel zal doen toenemen. Onder anderen weet hij zeker dat vele personendie alsdan van den dienst gebruik zouden maken, thans hunne reizen over België nemen, waardoor alleen eene winstderving voor dezen dienst ontstaat, die vermoedelijk reeds overtreft de renten van bet voor eene aanlegplaats gevorderde kapi taal, terwijl voorts de indirecte voordeden, die aldus in menig opzicht, inzonderheid voor de provincie, verloren gaan, nog beduidend grooter zijn. Ook schijnt het staats belang te eischen dat liet rechtstreeksche verkeer tus- schen dat geïsoleerd gedeelte van Nederland en den ovenval zooveel mogelijk bevorderd en de stroom van het verkeer over België afgeleid worde. In eene aan de provinciale staten te doene en bereids gedrukt aan de leden toegezonden mededeeling betref fende bovenbedoelde zaak, zeggen gedeputeerde staten dat zij reeds, naar aanleiding van een in het Sluisch weekblad van den 4«n September 1868 geplaatst artikel, in October van dat jaar het dijksbestuur van den polder Hoekekeoskerke om inlichting hebben verzocht omtrent de in dat artikel geuite klacht over de moeilijkheden waarmede het in- en ontschepen der veerschuit te Hoe dekenskerke gepaard ging. Dat bestuur antwoordde dat, hoewel bedoeld artikel niet was vrij te pleiten van te ge zwollen stijl, de gegrondheid der klacht niet te ontken nen was en de in- en uitscheping, alsmede het wacht huis, eigendom des polders, veel tewenschen overlieten, hetgeen het bestuur aanleiding gaf nader den 16cn Ja nuari 1S67 met het gemeentebestuur van Hoedekens kerke hieromtrent in overleg te treden. Den SO1-'1» October 1868 werden burgemeester en wethouders vau Hoedekenskerke door gedeputeerde staten uitgenoodigd, om ben in kennis te stellen met het gevolg (lat zij aan het schrijven van voornoemd polder bestuur gegeven haddeu, en na herhaaldelijk aan de beantwoording dezer uitnoodiging herinnerd te zijn, deelde het gemeentebestuur bij brief van 27 Mei 1870 aan gedeputeerde staten mede, dat de gemeenteraad weder besloten had: „om den stoot tot den aanleg van een steiger aldaar niet van de gemeente te doen uitgaan." Wel achtte hij het maken van een steiger wenschelijk, doch, daar in den stoombootdienst op de Wester-Schelde geheel en al door de provincie wordt voorzien, be schouwde hij het als redelijker „dat de stoot tot en ook de aanleg van den hierbecjoelden steiger van de provin cie uitging," Burgemeester en wethouders meenden echter te raosren vertrouwen dat de raad tot eene bijdrage in de kosten van onderhond des steigers wel zou genegen zijn en dat enkele nabijgelegene gemeenten zich daarvan waarschijnlijk mede niet zouden onttrekken. Vervolgens ontvingen gedeputeerde staten het hier voren genoemd adres van den gemeenteraad van Neu zen. Zij noodigden daarop het polderbestuur van Hoede kenskerke uit tot de inzending van een afschrift der gemaakte begrooting van kosten, vergezeld van het ontwerp van den te maken steiger. Aan dit verzoek vol daan zijnde, werd de hoofdingenieur van den waterstaat omtrent die stukken gehoord en diens gevoelen door gedeputeerde staten medegedeeld aan den dijkgraaf van meergenoemden polder, met uitnoodiging om die stuk ken dienovereenkomstig te wijzigen en vooitsom met den burgemeester van Hoedekenskerke en ambaebtsge- rechtigden in overleg te treden, de zaak voor te berei den en te bevorderen dat de betrokken gemeente- eu polderbesturen een gedeelte der uitgaven voor hunne rekening zouden nemen. Mocht eene bijdrage op billijke wijze door de onmiddellijk belanghebbenden worden toe gezegd, dan zouden gedeputeerde staten bereid zijn, in overweging te nemen om aan de provinciale staten een voorstel te doen tot de uitvoering van bedoeld werk. Het polderbestuur verklaarde zich tot de gevraagde medewerking bereid en heeft, na den hoofdingenieur van den waterstaat te hebben geraadpleegdthans aan gedeputeerde staten het volgende medegedeeld: dat, hoewel het bestuur zijne bevreemding niet kan, verzwij gen, dat gedeputeerde staten eene zaak van algemeen belang, als aanlegplaatsen voor stoombootenverlangt te zien uitgaan van de locale besturen, in stede van daartoe zelf bet initiatief te nemen, als staande in bet nauwste verband met den provincialen stoombootdienst op de Wester-Schelde, en met de communicatie in het algemeen, het de zaak echter bij bet gemeentebestuur van Hoedekenskerke heeft aanbevolen, met verzoek zich daaromtrent met am bach tsheeren te verstaan; dat, op zijn voorstel, door ingelanden des polders, in hunne gewone vergadering van 27 April jlis besloten 1°. toe stemming te verlcenen: a. tot het maken van een opril tegen den inlaagdijk, b. tot begrinding van den Schen- keldijk loopende van den inlaagdijk naar den zeedijk, c. tot het maken van de aanlegplaats tegen de zeewer- ken; 2°. om op de begrooting der watering voor 1872 eene som van f 1000 uit te trekken als bijdrage in de kosten van aanleg, mits geene dringende uitgaven aan dijk- en oeververdediging vorderen, dat meer dan f 16 per hektare voor dijkgeschot zou moeten worden gehe ven; dat er gegrond uitzicht bestaat, dat die heffing niet meer dan f 16 zal behoeven te bedragen; dat het vermeent door een en ander het bewijs te hebben gele verd van belangstelling in de onderwerpelijke zaak, en zich alsnu vleit dat door gedeputeerde staten alles zal worden aangewend om den steiger in 1872 te doen ver vaardigen aangezien men de zekerheid niet heeft, dat door ingelanden eventueel later eene zoo belangrijke bijdrage zal worden verleend. Vermits gedeputeerde staten nog niet is gebleken in hoever de overige belanghebbenden tot medewerking gezind zijn kunnen zij omtrent deze zaak en het adres van den gemeenteraad van Neuzen nog geen voorstel aan de provinciale staten doen. Te Goes schijnt men het over de quaestie van het al ot niet houden der kermis mog maar niet te kunnen eens worden. In zijne vergadering van 9 Juni jl. had de gemeen teraad op voorstel van burgemeester en wethouders be sloten dat de kermis niet zou worden gehouden, maar dat in de plaats daarvan gedurende twee dagen volks-" feesten zouden plaats hebben. De voorzitter, de hecren Pompe van Meerdervoort eu Fransen van de Putte ver dedigden het voorstel krachtig met het oog op de vrees, dat door de kermis de besmetting der pokziekte zou kunnen worden verbreid. In de zitting van 28 Juni jl. werd echter door den raad besloten dat de kermis wel zou plaats hebben, en wel op voorstel van den voorzitter, die door ten advies van den inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht in Zeeland tot andere gedachten was gekomen. De inspecteur toch was van oordeel dat men bij behoorlijke voorzorgsmaatregelen wel kermis kon bouden, en daar te Middelburg, Vlissingen en Zierikzee kermis zal worden gehoudeB, zag de voorzitter niet in waarom men te Goes een andere meening zou zijn toegedaan. De heer Pompe van Meerdervoort was het ook nu met den voor zitter eens, doch niet de heer Fransen van de Putte, die van oordeel was, dat de adviezen van den iuspecteur en van de gezondheids-commissie groote bezorgdheid ver raden en dat hunne praemissen in strijd zijn met de con clusie van hunne adviezen. Het besluit werd genomen om de kermis te doen door gaan, doch voor het begin der kermis wil men een locaal ter opname van poklijders op voorstel der gezon- beidscommissie in gereedheid doen brengen, en zal men later daaromtrent eene beslissing nemen. Doch nu circuleert volgens de Goesche courant reeds weder een adres aan den gemeenteraad ter teeke- ning, om op het besluit iu de laatste vergadering geno men terug te komen en de kermis niet te houden, ter wijl van anti-revolutionaire zijde een adres met hetzelfde doel schijnt te worden ontworpen. De gemeenteraad zal dus nogmaals in de gelegenheid worden gesteld om zich te bedenken, doch daar de vorige adressenvolgens zijne verklaring, geen invloed op den voorzitter van den raad hebben uitgeoefend, is er voor de nieuwe adressanten niet veel heil te wachten. Een ingezonden stuk in de Arnhemsche courant bevat eenige bijzonderheden omtrent de 22e algemeene verga dering van de Maatschappij tot bevordering van de ge neeskunst, die den 21cn en 22e» Juni te Winschoten werd gehouden, cn waarin een voorstel van de atdeelingen 's Hertogenboscb, Breda en Zeeland, luidende: „De Maatschappij wende zich tot de regeering met het ver zoek om eene wet voor verplichte vaccinatie tot stand te brengenmet meerderheid van stemmen werd ver worpen. De afdeeling Zeeland had het voorstel schriftelijk toe gelicht en gewezen op het onvoldoende der plaatselijke verördeningen zoolang deze niet algemeen worden toe-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1