slechts een uitzicht geopend. Gedurende den oorlog onder de laatste drie regeeringen heelt de Fransche bank successievelijk een voorschot gedaan van 1330 mil lioen, aan welks aflossing en rentebetaling natuurlijk ook gedacht behoort te worden. De regeering wenscht echter de ontruiming van het Fransche grondgebied te bespoedigen en stelt daarom voor om den minister te machtigen het voorschot der bank tot zekeren grens uit te breidenwelk voorschot door de opbrengst der leening weder bij iedere storting teruggegeven zal worden. Het bestaande voorschot, dat de minister gemachtigd is tot 1530 millioen op te voeren zal van den 1" Januari 1872 jaarlijks met minstens 200 millioen afgelost worden. In deze verplichte aflossing, in het krediet van Frankrijk en in zijne geschiedenis tot het jaar 1848 liggen bij deze leeniDg de waarborgen voor den uitleener, dat na eenige jaren een aanvang gemaakt zal worden met de aflossing dezer schuld. Zoo is ia korte trekken het belangrijke wetsontwerp, dat niettegenstaande het verschil van gevoelen over den vorm van de leening, door de vergadering met algemeene stemmen is aangenomen. De vergadering heeft aan haar votum de beteekenis gegevendat zij zich ook weder aan deze noodzakelijkheid onderwierp en dat, niettegenstaande haar verschil van opvatting, hare va derlandsliefde dit offer eischte. Tot betere appreciatie der wet nog eenige korte opmerkingen. Uit artikel 2 der wet blijktdat derregee- ring in de uitvoering der wet alle vrijheid gelaten is; aan haar wordt dus de onderhandeling met de voornaam ste bankiers, en de definitieve bepaling van den prijs en. de overige voorwaarden van uitgifte overgelaten. Wat de regeering in dit opzicht beslist heeft is tot dus verre nog niet bekend slechts verneemt men van de voornaamste Enropeesche geldmarktendat de eerste bankiershuizen zich vereenigen, om ieder voor gedeel telijke plaatsing der groote som zorg te dragen. Een tweede opmerking geldt het laatste artikelde verplichte jaarlijksche aflossing aan de bank van min stens 200 millioen. Dit punt is, gelijk de gekeele quaes- tie der aflossing, zeer zwak. Al mag Frankrijk zich ook nog in krediet verheugen, en al heeft het nog zoo rijke hulpbronnen, het meerendeel der uitleeners bezit toch gaarne eenige zekerheid, en waar een land leent zonder aflossing te bepalen, daar gaat van die zekerheid zeer veel verloren. Die verplichte aflossing aan de bank, die buitendien nog tot waarborg van Frankrijk's goede bedoelingen omtrent de aflossing der nieuwe leening dienen moet, berust op de meerdere opbrengst der accijnsen en inkomende rechten, volgens de door den minister onlangs ingediende wet, waardoor Frankrijk's inkomsten 650 millioen meer zullen bedragen, terwijl ïnet inbegrip der 200 millioen voor aflossing, de nieuwe uitgaven op het jaarlijksch budget slechts op 556 millioen geraamd zijn. Deze uitkomst schijnt zeer schoon, doch men mag/niet vergeten, dat ten eerste deze berekening berust op een wet, die nog door de commissie onder zocht en door de vergadering aangenomen moet worden, en dat ten anderen wel eens zou kunnen blijkeu, dat het protectie-stelsel in het nieuwe ontwerp zoo hoog opge voerd is, dat de uitkomst wel eens geheel anders zou kunnen zijn, dan de minister zich voorstelde, namelijk dat de invoer aanmerkelijk afnemen en in enkele arti kelen zelfs ophouden zou, in stede dat de inkomsten ver meerderen zouden. Een dercle omstandigheid heeft men bij de betrekkelijk gunstige voorstelling der Fransche financiën ook nog eenigszins over het hoofd gezien, namelijk de noodzakelijkheid voor Frankrijk om vóór Maart 1874 nog ongeveer 3 milliarden te moeten leenen, waarvan de rentebetaling weder nieuwe dekking eischt en het jaarlijksch budget aanmerkelijk zal bezwaren. Doch op het oogenblik kan het slechts de vraag zijn, of Frankrijk 2 milliarden zal vinden. De Fransche bladen twijfelen geenszins daaraan en hoewel dit zeer wel mogelijk is, beweegt men zich echter bij de beant woording dezer vraag op het gebied der gissiugen, om dat nog nooit de proef met zulke groote leening genomen i§. Le Temps beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat Frankrijk steeds een budget heeft, waarin het zuiverste evenwicht gevonden wordt; komt nu gelijk thans een gebeurtenis, die alles omverwerpt, dan wordt dit evenwicht een oogenblik verbrokendoch spoedig hersteld door nieuwe hulpbronnen. In dergelijke om standigheden geniet zulk land altijd het gewenschte krediet, omdat deze schoone kansen voor den uitleener openen. De debiteur moet namelijk schoonere voorwaarden aanbieden,dan waaraan bij onder andere omstandigheden zelfs niet gedacht zou hebben. Ook, wanneer de leening niet den grens der beschikbare kapitalen overschrijdt, dan kan men steeds onder zulke omstandigheden op geheele plaatsing rekenen. Het is echter juist de vraag of de som van 2 milliarden op een gegeven oogenblik niet juist den grens der relatief beschikbare kapitalen zou kunnen overschrijden? Inderdaad is de stand der geldmarkt thans vrij gun stig. In Londen zijn groote kapitalen disponibel, op de beurzen te Weenen, -Berlijn en Frankfort heeft men zich terstond bereid verklaard aan de leening deel te nemen, en slechts over de voorwaarden van uitgifte en niet over de plaatsing zelve bestaat verschil van meening. Een tweede vereischte voor het welslagen der leening is de zekerheiddat Frankrijk zijne middelen opdrijven kan tot de hoogte zijDer lasten. Bij de vaststelling der vredespreliminairen hebben verschillende en vooral En- gelsehe financiers gemeend de onmogelijkheid hiervan aan te toonen, en het bewijs trachten te leveren, dat de eischen van Duitschland verre Frankrijk's krachten overtreffen. Op deze meening is men thans vrij alge meen teruggekomen, en weinige personen worden er nog gevonden, die meenen, dat Frankrijk niet met de uiterste krachtsinspanning en opoffering in staat zou zijn, om de noodzakelijke lasten, door den oorlog en zijne gevolgen in het leven geroepen, te dragen en de inkomsten daarmede in evenwicht te houden. Het is echter een andere vraag, op welke wijze die inkomsten vermeerderd behooren te worden en hiervan alleen hangt het behoud der Fransche financiën af. En dan zijn er zeer velen, die beweren en naar onze meening niet ten onrechte dat Thiers en Pouyer-Quertier de mannen niet zijn, om het evenwicht in de Fransche financiën te behouden en langs den besten weg tot de noodzakelijke vermeerdering der inkomsten te geraken. Een staaltje daarvan leverde reeds de zitting van Dins dag op, waarin door den afgevaardigde Germain aan eene belasting op het inkomen, evenals in Engeland door Robert Peel in toepassing gebracht was, verre de voor keur gegeven werd boven de verhoogiug van accijnsen, vooral op artikelen van dagelpkscke behoefte. Thiers verwierp deze meening op heftige wijze en scheen deze belasting den eersten stap op den weg naar het communisme en socialisme te achten. Onder anderen zeide hij naar aanleiding daarvan: „ik verklaar dat ik nimmer derge lijke belasting zou kunnen bewilligen, en dat ik liever de republiek zou opgeven dan in deze belasting toestem men. Ik zon mij aan lafhartigheid schuldig maken, indien ik niet openlijk verklaarde, dat ik mijn naam nooit aan een inkomstenbelasting verbinden zal." Uit deze woor den blijkt duidelijk welke financieele beginselen Thiers voorstaat, en zijn vijandschap tegen de nieuwere begrip pen moet al zeer groot zijn, wanneer men in aanmerking neemt, dat zijne vaderlandsliefde reeds menig offer van hem eischte, dat hij vrijwillig bracht, en het offer zijner protectionistische denkbeelden hem te zwaar schijnt te zijn om aan het vaderland te brengen. Moge de regeering zich later niet in hare verwachtingen bedvogen zien en tot de treurige ondervinding komen, dat de inkomsten verre beneden de lasten blijven Yon Moltke en yon Bismarck te Versailles. In een Franschen brief komt het volgende voor: „Yon Moltke heeft slechts twee dagen te Parijs door gebracht, wel te verstaan incognitowant de ovaties die hem waarschijnlijk gebracht zouden zijn indien hij ber kend wai;e geworden, zouden niet zeer vleiend voor hem zijn geweest. Ik heb hem gedurende het beleg dik wijls te Versailles gezien. Hoewel zijne kleeding zeer eenvoudig was, evenals die van alle Pruisische officie ren, was hij toch gemakkelijk te herkennen en men wist spoedig dat die oude soldaat de chef van den grooten staf, von Moltke, was. Een kenmerkend teeken in zijn uiterlijk zijn zijn groote oogen diebijna uit hunne kassen springen. Hij heeft een scherpen en uitvorschenden blik. „Sedert het begin van Januari, toen een aanslag op zijnleven gepleegd was,ginghij weiniguit. DeBeierschen hebben, zooals bekend is, nimmer groote liefde voor de Pruisen gekoesterd. Tusschen de eigenlijke Pruisen en de Duitsche soldaten uit geannexeerde provinciën be stond een naijver die slechts door een krachtige krijgs tucht in toom kon worden gehouden. Von Moltke en von Bismarck werden door de Beierschen enSaksers verwenscht, en meermalen hoorde ik dat zij verlangden capout de Mollk et capout Bismarck „Toen ik op den 2Kn Januari de Avenue de Paris, op de hoogte van de Rue Saint Pierre overging hoorde ik een schot, waardoor eenige beweging ontstond. Een soldaatvan de Beiersche garde had a bout porlant op generaal von Moltke geschoten. De kogel trof wel de borst van den generaal, doch stuitte ergens op, en ver oorzaakte geen wond. De koning, von Moltke en von I Bismarck gingen niet meer uit zonder een geleide van kurassiers. De soldaat werd gefusilleerd. „Dit herinhert mij eene gebeurtenis die een dag of drie vroeger plaats had en het bewijs levert hoe weinig het Duitsche leger met dezen oorlog was ingenomen. Een Beiersche officier werd vergiftigd in zijne kamer gevon den. De Pruisische autoriteiten waren doordrongen van de overtuiging dat de bewoners van het huis de schul digen zouden zijn. Deze werden terstond gearresteerd en met bedreigingen trachtte men hen tot bekentenis te brengen. „Von Moltke bewoonde een hotel in de Rue neuve. Op hem rustte de geheele verantwoordelijkheid van het leger. Het is dwaas dat velen zich verbeelden dat von Bismarck het hoofd van den veldtocht was. Von Bis marck is wel een uitstekend diplomaat, maar verstaat niets van het oorlogvoeren. Von Moltke daarentegen is een officier met buitengewone scherpzinnigheid be,gaafd. In een hoek van het slagveld ontving hij de rapporten der generaals, zond bevelen naar al de bezette landstre ken en ontwierp plannen. Hij was de gevaarlijkste tegenstander van Frankrpk. „Von Bismarck, die een burgerwoning in de Rue de Provence bewoonde, is zeer eenvoudig en gemakkelijk te genaken, en spreekt goed Fransch en Engelseh. Ik heb hem gemakkelijk te spreken kunnen krijgen over een pas, en vond hem zeer beleefd. Men beweert dat de Pruisische minister een groote voorliefde voor cognac heeft en dat hij er somtijds te veel van drinkt. Dit zijn echter geruchten waarvan de waarheid niet is bewezen. „Zoo veitelde men eveneens dat koning Wilhelm, de tegenwoordige keizer, zich dagelijks aan Champagne te buiten ging cn in de zaal vaa de nieuwe prefectuur in de Avenue de Paris een dollemansdans uitvoerde. Ik betwijfel of de keizer op zijn 74jarigen leeftijd nog zoo bewegelijk zou zijn. Hij bemoeide zich nergens mede dan om bij plechtige gelegenheden voor le gaan en conferen ce's te houden. De zorgen voor de staatszaken liet hij aan zijne ministers over. „Ik moet hier nog eene gebeurtenis mededeelenvoor de waarheid waarvan ik kan instaan. Een voorname dame had een hoofdofficier in kwartier gekiegendie op de voorposten zwaar gewond werd. Met de grootste opoffering en inspanning werd hij door haar verpleegd ën hij herstelde. Daar hij tot bet hoofdkwartier behoorde verhaalde hij den koning hoe hij was behandeld. Deze wilde de dame gaarne zien. Hij bedankte baar voor de zorgen die zij aan een van zijn officieren had besteed en bood haar uit erkèntelijkheid aan, haar alles te zullen toestaan wat zij zou wenschen. „Welnu, sire zoo sprak ze noem mij dan een streek van Frankrijk waar heen gij niet zult gaanopdat ik daarheen kan vluchten en er geen enkelen Pruis zal zien."„Mevrouw, her nam de koning, gij kunt naar Bretagne vertrekken, daar zullen wij niet heengaan."" £jcmöflst)Éricï)tm. Graanmarkten enz. Geut 23 Juni. Roode en witte tarwe fr. 30.50 afslag fr. 0.75, middelmatige aanvoer; rogge fr. geen han del; gerst fr. 16.50; haver fr. 18.50; boekweit fr. 22.50; paardenboonen fr. 22.50; koolzaad fr. lijnzaad fr. 41.koolzaadkoeken fr. 29.—; lijnkoeken fr.*21. boter per kilogram fr. 2.90; eieren fr. 1.S5 per 26 stuks. Vlissingeu,23 Juni. Boter f 1.15 a f 1.08 per kilo gram. Prijzen van effecten. Amsterdam 23 Juni 1871. Nederland. ♦Certific. Werkelijke schuld 21 pet. 53^ ♦dito dito dito 3 62£ ♦dito dito dito 4 84 ♦Aand. Handelmaatschappij 4^- dito exploitatie Ned. stautssp. 106 België. ♦Certificaten bij Rothschild 2^ Rusland. *Obligatiën 179S/18165 96i ♦Certific. adm. Hamburg 5 67f *dito Hope C°. 1855, 6? serie 5 79 ♦Cert. f 1000 1864" 5 „94^ ♦dito f 1000 1866 5 93^ *Loten 1866 5 234 *Oblig. Hope Co. Leening 1360 4.^ 85£ *Certific. dito4 *Inscript.Stieglitz&Co.2':a4cL. 4 67^ ♦Obligatiën 1867 4 68 ij ♦Obl. 1869 4 „68} ♦Certificaten 6 43 j *Aand. spoorweg Gr. Maatsch. 5 220 ♦Oblig. dito 4 ♦dito dito 41 Obl. spoorweg Poti-Tiflis 5 88| dito dito Jelez Orel 5 87^ dito dito Charkow Azow. 5 84^ Polen. ♦Schatkistobligatiën5 671 Pruisen. ♦Obligaties 4

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 3