MIDDELBURGSCHE COURANT. Zaterdag 1871. 20 Mei. öfinnmlcmtr. r 120. SCHUTTERIJ. De Burgemeester en Wethouders van Tlisslngen Gezien de wet op de Schutterijen van den llen April 1827, en speciaal gelet op de artikelen die in betrekking staan tot de jaarlijksche inschrijving, zoo tot de registers van vroegere jaren, als tot de inschrijving die gedurende de laatste helft dezer loopende maand moet geschieden; MakenTJBfeend Dat de registers tot inschrijving voor de Schutterij, van de geborenen in de jaren 1837 tot 1846 ingeslotenzullen worden geopend tot de inschrijving van alle mannelijke ingezetenendie tot laatsgemeld jaar behoorenalsmede van hen, die, in de vorige jaren geboren zijnde, sedert de laatstvorige inschrijving, hunne woonplaats alhier hebben—gevéstigd, waaronder ook begrepen zijn de militairen, die na dien tijd gepasporteerden de vreem delingen die sedert dezen tijd van buiten het Rijk zijn gekomen en zich alhier hebben gevestigd, voor zoo verre deze laatsten hun voornemen cm zich in dit Rijk neder te zetten hebben aan den dag gelegd, hetzij door eene uitdrukkelijke verklaring, hetzij door werkelijke overbrenging van den zetel van hun vermogen en de hoofdmiddelen van hun bestaan, naar herwaarts, zonder dat de tijdelijke uitoefening van eenig bedrijf of handwerk in eenige ondergeschikte betrekking, als zoodanig voornemen wordt aangemerkt. Dat van de inschrijving niemand der vorenstaande personen is uitgezonderdmaar dat allen zonder onder scheid daarin begrepen zijn, al ware het ook, dat zij mochten vermeenen, volgens de wet tot de vrijgestelden of uitgeslotenen te behooren, en dientengevolge ook zij niet, die hun ontslag uit den Schutterij-dienst reeds heb ben bekomen; zullende derhalve al de bovengemelden, die daartoe bij deze wordeu opgeroepen, moeten ver. schijnen ten Raadhuize dezer Gemeente, tusschen den 15 Mei en 1 Juni dezes jaars, teneinde zich te laten inschrijven, ieder in dat register, waartoe hij volgens zijn ouderdom behoortwelke registers op laatstgemel- den dag finaal worden gesloten. Dat de studentengeëraploieerden in huizen van negotie, klerken van notarissenadvocaten enz. bedien den en werkboden moeten worden ingeschreven in de gemeente waar zij hunne studiën houdenwerkzaam heden uitoefenen of dienstbaar zijn; de ambtenaren en geëmploieerden bij het Gewestelijk Bestuur en alle andere, al wonen zij ook eldersin de plaats waar zij hunne ambtsbetrekkingen moeten uitoefenen; die bui ten 's lands studeren of werkzaam zijn, in de gemeenten hunner vorige woonplaats; de buitenlandsch zeeva renden in de plaatsen waar zij hun wettig domici lie hebben, en de aan boord wonende schippers in de gemeenten waar zij het laatst hunne vaste woonplaats hebben gehadof welpersoneel en mobilair of wegens hun vaartuig belasting betalendedaar waar zij voor deze belasting zijn aangeslagen. De vorenstaande opgeroepenen zullen verplicht zijn bij hunne inschrijving opgave te doen van hunne namen voor- en bijnamen, van de plaats en den tijd hunner geboorte, hunne woonplaats, met aanduiding van wijken nommer, het beroep hunner ouders en dat van hen zelf of zij zijn gehuwd, ongehuwd of weduwnaars, van het getal hunner kinderen van beider sekse, (welke laatste op gaven moeten worden geconstateerd met een schriftelijk bewijs, afgegeven door den burgemeester of ambtenaar van den burgerlijken stand)sedert wanneer zij ingeze tenen der gemeente zijn en van waar zij alhier zijn komen inwonen; en eindelijk van de redenen, die zij zouden vermeenen, dat hen van den schutterlijken dienst zouden vrijstellen, of daartoe onbevoegd maken, naar aanleiding van art. 3 en 4 der wetmet opgave van het artikel en het onderdeel er van waarop zij zich beroepen. Wordende voorts een iegelijk, buiten deze gemeente geboren, aangemaand, om zich tijdig van een geboorte- acte te voorzienen zich alzoo van zijnen ouderdom te verzekeren, ten einde de inschrijving behoorlijk kunne geschieden, en om voor te komen dat niemand, door eene verkeerde opgaaf van zijnen ouderdomvervalle in de straf bij de wet bepaald. Terwijl burgemeester en wethouders een ieder hierin betrokken, vermanen en waarschuwen, om zich van zijne verplichting in deze te kwijten; vermitsuit krachte van art. 9 der wet, en art. 6 van zijner majesteits besluit van 21 Maart 1828, al degenen, die zich vóór het sluiten der regiptqtanrjp-lyJuni eerstkomende niet hebben laten inschrijvenalsnog ambtshalve zulleD worden ingeschre ven, en dat zij, dientengevolge, zullen worden verwe zen tot eene geldboete, en daarenboven zonder loting b'j de schutterij ingelijfd, indien bet zal blijken dat er, tijdens de verzuimde inschrijving, geene redenen tot vrijstelling of uitsluiting ten bunnen aanzien bestonden. En is hiervan afkondiging geschiedwaar het behoort den 2 Mei 1871. De Burgemeester en Wethouders voornoetnd, WINKELMAN. De Secretaris, P. FORBES WELS. Middelburg 19 Mei. Het amendement van den heer de Casembroot, om den post van art. 19 der begrooting van marine, voor den aankoop van materialen en voorwerpen tot aanbouw van een ramtorenschip ad f 200,000 te verminderen met f 50,000 is, in de zitting der tweede kamer van heden, verworpen met 51 tegen 4 stemmen. Een amendement van den heer de Roo van Alderwerelt om den geheelen post te schrappen werd verworpen met 40 tegen 14 stemmen. De artikelen 19 tot 27 der begrooting van marine werden vervolgens aangenomen. De kosten van uitvoering der op 1 Juni a. ten behoeve der staatspoorwegen aan te besteden en in het vorig nommer genoemde werken zijn begroot op f 182,990. De algemeene beraadslagingen over de staatsbegroo- ting voor 1871 hebben aan de Arnhemsche courant aan leiding gegeven tot eenige beschouwingen, vooral over het optreden van de nieuwe politieke partij de zooge naamde jonge liberalen, die in den heer van Houten een vertegenwoordiger en zooals meermalen is gebleken, in de Arnhemsche courant een bestrijder vindt. Niet onaardig is de voorstelling die het blad geeft van de algemeene beraadslagingen welke ieder jaar de behan deling der begrooting voorafgaan „Het is een oud wij durven er niet bijvoegen eer waardig parlementair gebruik in Nederland, dat, éénmaal 'sjaarsde afgevaardigden van het Nederland- sche volk in het openbaar komen biechten. Het is een plechtig oogenblikwanneer al deze met schuld beladen en van wroeging vervulde zielen aan haar overkropt gemoed lucht geven. Zij volgen elkander in de rij op, en biechten en biechten velerlei en erge zondenmaar niet de hunne. Het is de eigenaardigheid dezer parle mentaire biecht, dat alleen de vreemde zonden, de zon den van anderen, gebiecht worden. De Nederlandsche afgevaardigden biechten de zonden der Nederlandsche ministers. Deze jaarlijksche schoonmaak der zondige zielen gaat aan de behandeling der staatsbegrooting vooraf en heet de „algemeene beraadslaging." Elk haalt zijne grieven uit den hoek om ze weder eens te luchten en af te stoffen; elk komt aandragen met wat hij in het huishouden verkeerd of defect gevonden heeft, en ieder een verwondert zich hoe een huishouden zoo vol verkeerd heden, dat zooveel niet heeft wat het hebben moest, en zooveel heeft dat incompleet of voor een groot deel versleten is, het nog een jaar heeft kunnen volhouden of het nog een jaar zal kunnen volhouden. Wanneer de zonden der ministers door de afgevaardigden uitgebiecht zijn, gaan deze tot de behandeling der begrooting over en nemen hare hoofdstukken aan." Dit is ook nu weder geschie 1 en volgens de Arn hemmer, hebben niet alleen de ontevredenen maar ook de niet-tevredenen hunne grieven ontwikkeld. Tot die twee categoriën van afgevaardigden bepaalt zich de Arnhemmer thans en spreekt niet over de ontevre den en, omdat hunne oppositie logisch is. „Het is de natuurlijke ontevredenheid van hem die een ander op de plaats ziet zitten welke hij meent dat alleen en uitsluitend aan hem toekomtde ontevreden heid van den acteur die eens Hamlet gespeeld heeft en nu de vaste overtuiging heeft, dat niemand dan hij Hamlet kan en mag spelen. Dat het anti-liberalisme, ómdat het anti-liberaal is, oppositie voert tegen het liberalisme, omdat het liberaal is, is in de schoone orde der dingen. Deze oppositie is eene, welke elk liberaal gouvernement verwachten en wenschen moet." De Arnhemsche courant heeft thans echter het oog op de niet-tevredenen, wier griefvolgens dat bladte gen het gouvernement is, dat zijn liberalisme anders is dan het hunne. Bij erkenning van het recht van ieder libe raal en ook anti-liberaal om zijn liberalisme of anti-libe ralisme te stellen boven dat van het liberaal of anti liberaal gouvernementkan de Arnhemsche courant toch niet begrijpen, dat bijv. de liberaal, die uit overtuiging algemeenmaking of uitbreiding van het kiesrecht wil, er aan het gouvernement een verwijt van maakt, dat dit door zijn tegenovergestelde overtuiging, het tegenover gestelde wil. Zoo ook in betrekking tot de quaestie der weerbaarmaking. „Wanneer de eenige reden tot verwijt het verschil van mcening omtrent het punt in quaestie is, is er wel reden tot oppositie, maar niet tot verwijt." Nu zijn er verschillende schakeeringen van niet tevre denen, en de consequentste van hen, die als het ware den overgang vormt van de n i e t t e vre dene n tot de onte vredenen, noemt de Arnhemsche courant den heer van Houten, want hij scheidt zich af omdat hij bepaaldelijk verklaart niet met de liberale regeerings-partij te kunnen en willen medegaan, dan in zooverre zij zij n e denkbeel den en beginselen in praktijk brengt. In hoeverre zulk een afscheiding van een eventueele oorlogs verklaring aan de liberale regeeringspartijin den tegenwoordigen toestand der liberale partij een verstandige daad, de daad van een politiek man is, wil de Arnhemmer thans niet onderzoeken. Het blad noemt het een natuurlijk verschijnsel dat uit een bestaande partij zich allengs een jongere partij ont wikkelt, die, wanneer zij tot de jaren van het oordeel des onderscheids gekomen is, een eigen zelfstandig leven begint en de vraag of een jonge partij aanspraak heeft als een zelfstandige te worden erkend, is geen vraag van recht, maar een vraag van rijpheid en wasdom. En dan vraagt de Arnhemsche courant: wat karakteriseert uals een eigene zelfstandige partij welk is uw eigenaardig programma? en welke zijn de essentieele punten van ver schil, d,e met de beginselen der partij uit welke gy voort gekomen zijt on vereenigbare beginselen, die uwe afschei ding en uw bestaan als eigene partij motiveeren Op die vragen verklaart de Arnhemsche nog geen ant woord te hebben ontvangen en nog niet dat wezenlijk en principieel verschil van liberalisme te hebben ont dekt dat het ontstaan van een nieuwe liberale partij ver klaart en wettigt. Bestaat dat verschil echter tusschen de liberale regeeringspartij en de partij als wier hoofd de heer van Houten optreedt, dan is de afscheiding en oppositie van hem en de zijnen gerechtvaardigd. Maar zegt de Arnhemsche, eene andere vraag is, of dit oogenblik, in het belang van de liberale zaakhet meest geschikt oogenblik is om zich af te scheiden en een afzonderlijk leger onder een bijzondere vlag te vor men. In de politiek moet men geene haast hebben om gelijk te krijgen. Is de liberale partij, met een mach tige coalitie en al de risico's van een electoralen veld tocht, dienur^eds belooft tot hardnekkige gevechten te zullen leiden in het verschiet, krachtig genoeg om zich in twee tegenover elkander staande en eventueel el kander beschietende kampen te verdeelen Motiveert het verschil van meening omtrent de al of niet doeltref fendheid der verlaging van den census, omtrent de al of niet noodzakelijkheid onzer weerbaarmaking en deze zijn toch de hoofdpunten van bet verschil in mee-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1