waarop en' de omstandigheden waaronder de vèrordening
op de zeemans- en visschersbeurs is tot stand gekomen.
Over de meest cardinale punten zijn uitvoerige beraad
slagingen gevoerd. In het algemeen was men het over het
doel en de strekking der stichting eens en wilde men de
zaak zoo aannemelijk mogelijk maken. De verordening
is dan ook zoo vrijgevig mogelijk samengesteld, hetgeen
gebleken is ook in den geest van gedeputeerde staten
van Zeeland te zijn. Bij de officieele behandeling van de
verordening is op verschillende gemaakte opmerkingen
geantwoord, dat het niet goed en ook niet doenlijk
was alles te reglementeeren; men oordeelde het nuttig
en noodig, om veel aan den tijd en ook zooveel mogelijk
aan de over het fonds gestelde commissie over te laten.
Over het punt in quaestie is zooveel gesproken dat de
commissie gemeend heeft tegen de aanneming als lid
van den heer Koning op diens verzoek geen bezwaar te
mogen maken en hem alzoo als lid heeft ingeschreven.
Wel is waar komt in de verordening letterlijk niets
daarvan voor, maar zoo zijn vele zaken te verwachten
waartegen men niet reglementeeren kan. De commissie
heeft dus gehandeld in bewusten toestand en in den
geest van den raad en van gedeputeerde staten. Daarom
.zou hij het betreuren ingeval deze handeling rechtstreeks
onwettig en eigenmachtig werd genoemd, en besloten
werd om den heer Koning als lid te róieeren, tenzij die
heer het bepaalde voornemen mocht hebben om in een
andere plaats van ons land voor altijd domicilie te kiezen.
De heer van Uije Pieterse wijst op het gewicht der
zaak. Het is, zegt hij, niets, zoolang de geldmiddelen
der beurs in gunstigen toestand blijven en'de pensioenen
kunnen uitbetaald worden; maar wanneer eens een
financieel ongunstig tijdstip aanbreekt, dan komen de
quaesties. Ieder deelhebber vermeent natuurlijk recht te
hebben op uitbetaling. Bij het ontstaan van geschillen
neemt men de statuten van het fonds ter hand en beoor
deelt of deze of gene al of niet rechtens als deelhebber is
opgenomen. Men vindt dan natuurlijk ook art. 9, waarin
staat dat iedere deelhebber moet vareu van Vlissingen.
De geschillen worden dan tot advies gesteld in handen
van rechtsgeleerden en er ontstaan moeilijkheden. Men
zegt: een officier-deelhebber vaart niet van Vlissingen;
het fonds strekt, volgens den considerans der verorde
ning, ter bevordering van den handel; die officier is
alzoo niet rechtens opgenomen en geniet pensioen ten
■prejudice van wettig aangenomen deelhebbers. In dat
geval ontstaat eene moeilijke quaestie. Wel is waar zou
men kunnen aanvoeren dat, zoo een officier niet in Vlis
singen woont, ook de loodsen niet te Vlissingen wonen,
maar dit maakt zijns inziens een verschil, want deze
iaatsten varen toch van Viissingen. Wat voorts betreft
het recht op pensioen van hen die aan het fonds gecon
tribueerd hebben, merkt hij op dat men niet uit het oog
moet verliezen dat de bijdrage zeer laag is gesteld, op
grond van de tamelijk vele aanwezige revenuen van het
fonds, welke bestemd zijn ter voldoening der persioenen.
Bij het ontwerpen der statuten is wel veel gesproken
over het opnemen van zeeloodsen en ook van officieren
is' het fonds, maar het is zeer opmerkelijk en tevens zeer
jammer dat daarvan niets in de verordening blijkt. Dit
neemt echter niet weg dat, als iemand in strijd met de
verordening is opgenomen, hij geen deelhebber mag
blijven. Mocht de raad tot opneming van zoodanig een
bereid zijn, dan behoort eerst de verordening gewijzigd
te worden, teneinde moeilijkheden te voorkomen. Wat
overigens de opmerking van den heer Kleijnhens aan
gaat omtrent te geringe bijdrage van de zeeloodsen
daarop heeft de financieele commissie, volgens spreker,
niet gelet, doch zij is ook niet zoo bekend als genoemde
heer met de traktementen der loodsen. Nu daarop even
wel de aandacht is gevestigd, meent hij dat het door
die personen te weinig betaalde nog zal moeten bij
betaald worden.
De heer Hector gelooft dat men, door te vrijgevig te
zijn in de opneming in het fonds van personen die daarop
niet rechtens aanspraak hebben,de zoodanigendie daarop
werkelijk recht hebben in vervolg van tijd zou prejudi
cieeren want ofschoon een artikel der verordening spreekt
van korting op de uitkeeringen bij ontoereikendheid der
fondsen, zou dit toch voor onvermogende wettige deel
hebbers zeer onaangenaam zijn. Het opnemen van niet
rechthebbenden acht hij dus zeer bedenkelijk. Wat voorts
den loods Eekman betreftis het volgens spreker nog
de vraag, of deze niet slechts te Antwerpen gedomici
lieerd is en in zoover met andere loodsen gelijk staat.
De heer Kleijnhens repliceert dat de loods Eckman
niet te Vlissingen woont en mitsdien reeds een der
vereischten mist, waaraan de heer Koning voldoet.
Bovendien vaart hij niet van Vlissingen en mist alzoo
ook het tweede vereischte als deelhebber, zoodat,
indien de officier van gezondheid Koning niet kan
opgenomen worden, men ook den loods Eekman niet
kan opnemen. Zoover wil hij echter niet gaan. Hij zal
zelfs stemmen tegen de conclusie van het rapport der
commissie, maar hij wil den heer Koning doen opmer
ken dat hij zich ten aanzien zijner rechten vergist en
hem de beslissing overlaten, of hij al of niet deelheb
ber blijven wil.
De heer van Uije Pieterse herhaalt, dat deze zaak
nauwkeurig verdient bekeken te worden. Het schijnt
dat de heer Kleijnhens den officier van gezondheid
Koning wil beschouwen als rechtens lid van het fonds
te zijn; maar, vraagt spreker, ondersteld dat dit al
eens rechtens waar ware, zou het ook wenschelijk
zijn? En dan gaat hij verder. Het fonds is zeer voor-
deelig; de heer Koning, lid daarvan zijnde, spreekt
daarover met het kader der zeeofficieren, die, begrijpende
dat dit fonds veel voordeeliger is dan eenige levens
verzekering-maatschappijook lid daar,van zullen wen-
schen te worden. Worden dan vele officieren deelheb
bers, dan zal vermoedelijk spoedig het geval zich
voordoen dat de financiën van het fonds ontoereikend
zullen zijn voor de uitkeeringen aan de rechthebbenden,
en dan vervalt het hoofddoel der zeemans- en vis
schersbeurs. In de verordening staat niet dat zeeoffi
cieren kunnen opgenomen worden, en het belang van
het fonds brengt die opneming ook niet mede. Wordt
echter tot de opneming van den heer Koning besloten,
dan behoort de verordening gewijzigd te worden.
De heer Callenfels is het eens met de heeren van
Uije Pieterse en Kleijnhens, doch verklaart zich tegen
de conclusie van het rapport der financieele commis
sie, om den heer Koning als deelhebber te róieeren.
Deze is eenmaal als lid aangenomen, betaalt zijne con
tributie en is nog te Vlissingen gedomicilieerd. Op dit
oogenblik voldoet hij aan alle vereischten en door de
opneming als deelhebber heett hij ook alle rechten als
deelhebber verkregen. Iets anders ware het, bijaldien
hij vrijwillig van zijn recht afstand wil doen, in welk
geval hem de hijgedragen gelden konden worden terug
gegeven.
De voorzitter acht het wenschelijk dat worde uit
gemaakt, of zeeofficieren al of niet in het fonds kun-
kun worden opgenomen. De commissie voor do zeemans-
en visschersbeurs heeft den heer Koning als deelheb
ber toegelaten omdat hij op het wachtschip was geplaatst
en dus geacht kon worden van Vlissingen te varen.
Met den heer van Uije Pieterse acht spreker het jam
mer dat in de verordening niet blijkt van hetgeen
omtrent de opnemiDg van officieren bij de beraadsla
gingen in der tijd is gezegd. Maar nu de heer Koning
eenmaal is opgenomen, zou hij den zachtsten weg
willen inslaan en dien heer uitnoodigen tot vrijwillige
uittreding uit het fonds.
De heer Kleijnhens meent dat zijn voorstel waardi
ger is dan hetgeen de heer Callenfels verlangt. Men
wil deu heer Koning, om het zoo te noemen, met
een zacht lijntje uit het fonds trekken; maar
hij, spreker, wenscht een geleidelijken weg te betre
den en genoemden officier opmerkzaam maken op de
dwaling waarin bij verkeert, verzekerd zijnde dat hij
dan uit zich zeiven bedanken zal. In dat geval zon
men verder kunnen gaan door in het reglement een
nieuw artikel op te nemen, waarbij bepaald wordt
dat zeeofficieren geen lid van het fonds kunnen zijn.
De heer Laernoes vraagt of, als de officier van ge
zondheid Koning niet vrijwillig afstand doet en zijne
rechten wil behouden, zulks aanleiding zou geven dat
in het vervolg ook andere officieren worden opge
nomen
De voorzitter meent dat de commissie voor de zee
mans- en visschersbeurs zich wel haasten zal om de
zaak te bespreken en een voorstel te doen omtrent
de wijze van handelen voor het vervolg. Persoonlijk
zal spreker haar adviseerenzich tot den raad te wen
den met verzoek om ook uit te maken of loodsen al
of niet in de termen tot deelneming vallen.
De heer Yan Uije Pieterse acht het wenschelijkom
de bedoeling van den heer Callenfels te doen uitvoe
ren door de commissie voor de zeemans- en visschers
beurs, die den heer Koning heeft aangenomen. De
raad kan dan later over de al of niet opneming van
officieren beslissen.
De heer Pot bedankt, als lid der genoemde com
missie, zeer voor eene opdracht als de heer van Uije
Pieterse verlangt. De raad moet in dezen de hande
lingen der commissie goed-of afkeuren, en naar aan
leiding van hetgeen de raad besluit zal de commissie
natuurlijk bandelen.
Nadat de heer Kleijnhens nog eene vraag van den
heer de Groot betreffende de opneming van loodsen
heeft beantwoord met verwijzing naar een later uit
te brengen rapport betreffende de zeemans- en vis
schersbeurs, wordt de beraadslaging gesloten.
De conclusie van het rapport dor financieele com
missie (om de commissie voor de zeemans- en vis
schersbeurs uit te noodigen den officier van gezond
heid Koning als deelhebber te róieeren en hem zijne
inleggelden en contributiën terug te geven met 5 pet.
intrest van den dag der storting tot dien der terug
gaaf) wordt in omvraag gebracht en aangenomen met
7 tegen 3 stemmen. (De heeren Schraver en van der
Os hadden de vergadering reeds verlaten.) Tegen
steraden de heeren Kleijnhens, Callenfels en Pot. De
heer de Groof hield zich buiten stemming.
Vervolgens wordt met algemeeno stemmen besloten.,
om uit den post voor onvoorziene uitgaven der gemeen-
tebegrooting te beschikken over eene som van
f 139.27$, a^s gratificatie voor de ambtenaren die belast
zijn geweest met het werk deralgemeenetienjaarlijksche
volkstelling.
Bij monde van den heer Kleijnhens wordt rapport uit
gebracht door de commissie, benoemd ter beantwoording
van eenige door de commissie voor de zeemans- en vis
schersbeurs gedane vragen.
Uit dit rapport blijkt vooreerst dat de commissie
instemt met de zienswijze van het dagelijksch bestuur,
dat geen termen bestaan om aan de weduwe Meijboom
eenigen onderstand uit de gelden van het fonds der
beurs te verleenen, op grond der 3e alinea van art. 5
der verordening.
Eene tweede vraag betreft de tweede alinea van art.
16 der verordening, waarin is bepaald dat een deelheb
ber uitkeering zal genieten ten bedrage van een zestigste
van de gage of het traktement volgens hetwelk het laatst
gecontribueerd is. Nu zou het kunnen gebeuren dat
iemand slechts een of twee jaren volgens een verhoogd
traktement gecontribueerd had en het fonds verplicht
zijn hem naar dat verhoogd traktement pensioen te ver
leenen, hetgeen ten nadeele van de beurs zou zijn.
Burgemeester en wethouders achten eene wijziging
dier alinea wenschelijk, door te bepalen dat de uitkee
ring nooit meer zal mogen bedragen dan het twee-derde
deel van de middelsom der gage of het traktement, be
rekend over de jaren die de deelhebbers aan het fonds
bijdroegen. Bovendien willen burgemeester en wethou
ders, naar aanleiding een er derde vraag van de com
missie voor de zfcemans- en visscherbeurseen nieuwe
alinea opnemen, welke bepaalt dat, indien een deelne
mer in gage of traktement verhoogt en naar det ver
hoogde traktement wil contribueerenhij verplicht zal
zijn om van die verhooging, naar den leeftijd dien hij
alsdan bereikt heeft, inleg te betalen.
De commissie uit den raad merkt vooreerst op dat,
mocht omtrent de genoemde tweede en derde vragen
door den raad eene wijziging in het reglement worden
gebracht, die nooit kan worden toegepast op deteg en-
woordige deelnemers in het fonds. De commissie ver
schilt echter in zienswijze met het dagelijksch bestuur
en acht wijziging van art. 16 der verordening onnoodig.
Vooreerst zou daardoor op een enkel punt worden afge
weken van de aangenomen groote vrijgevigheid ten
opzichte der deelhebbers. Maar bovendien zijn deze
Iaatsten ten aanzien van de bepaling hunner contributiën
gehouden aan art. 12 der verordening en kunnen dus
nooit tegen den leeftijd van 60 jaren, bij bestaande con
trole, hunne contributie willekeuring verhoogen met
het oog op een ruimere uitkeering. Hetzelfde geldt ook
ten opzichte der derde vraag, terwijl bovendien bij het
advies van het dagelijksch bestuur zich de vraag voor
doet: hoe te handelen als het bedrag der gage, waarnaar
gecontribueerd wordt, vermindert?
Ten slotte wijst de raadscommissie op eenige leemten -
in de verordening en stelt zij voor:
Aan art. 15 deze zinsnede toe te voegen: „Van de
voorwaarde om hun domicilie hier ter stede te blijven
behouden zijn uitgezonderd de loodsen die deelnemers
zijn van het fonds, ingeval zij door de over hen gesteldq
autoriteit van de standplaats Vlissingen naar elders
worden gedetacheerd."
Art. 20 inplaats van met het woord „Personen"te doen
aanvangen: „Nederlanders of daarmede gelijk gestelde
personen."
Art. 23 aldus te wijzigen„Eene uitkeering genietende
weduwe hertrouwende verliest daardoor haar recht op
uitkeering, gaande dit over op de door haar overleden
echtgenoot nagelaten wettige kinderen; doch bij over
lijden van haren nieuwen echtgenoot treedt zij weder
in haar vorig recht, indien de latere echtgenoot geen
lid van het fonds geweest is."
Het rapport wordt voor de leden op do griffie ter inzage
gelegd en de beraadslaging tot een volgende zitting aan
gehouden terwijl de tegenwoordige zitting wordt ge
sloten.
GEDRUKT UI J DE GEBROEDERS ABRAHAMS TB MIDDELBURG.