voorschreven weg voor rekening der provincie moet
worden voorzien, op grond van art. 4 van het koninklijk
besluit van 18 Maart 1821doch aan den anderen kant,
dat gedeputeerde staten, zonder de voortdurende geldig
heid of verbindende kracht van dat besluit te willen be
twisten, van oordeel zijn dat genoemd art. 4 op dezen
weg nooit van toepassing is geweest noch wezen kan
voor wat betreft het voorschift tot voorziening in het
onderhoud, omdat dit steunde op en ter uitvoering
strekte van de artt. 218 en 219 der toenmalige grondwet
van 1815, welke alléén en uitsluitend betreffen werken
wegen en bruggen, vermeld aan het slot van art. 217, te
weten: Zoodanige, „waarvan de kosten van aanleg en
onderhoud, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, zijn tot
laste van 's lands kas," hetgeen ten aanzien van den hier
bedoelden weg in geenen deele het geval is of ooit ge
weest is.
In de gewisselde schrifturen hebben gedeputeerde
staten niets aangetroffen waardoor het ongronde dier
meening wordt aangetoonden ai ware die meening on
juist hetgeen zij geenszins kunnen inzien ook dan
zelfs zouden zij geen vrijheid vinden, om voor te stellen
het onderhoud voor rékéning dér provincie te nemen
vermits het voorschreven art. 4 zulks niet bepaaltmaar
het onderhoud der daarin bedoelde wegen, nevens het
beheer, aan de staten opdraagt, met toezegging van
de daartoe vereischte middelen, in overeenstemming met
de besluiten van 17 December 1819, 9 April en 10 Méi
1820, zooals verder geregeld is bij die van 13 Maart
1821.
Het is gedeputeerde staten aangenaam deze zaak in
de buitengewone bijeenkomst aan de beslissing der pro
vinciale staten te onderwerpenaangezien de weg thans
geheel buiten onderhoud ligt, daar de gemeenteraad van
's-Gravenpolder zich mede daaraan heeft onttrokken, en
de weg zich, volgens ontvangen berichtenin zeer ver
achterden, voor het verkeer zelfs gevaarlijken toestand
bevindt, waarin gedeputeerde staten tevergeefs getracht
hebben, door tusschenkomstder gemeentebesturen, bij
wijze van voorschot uit de gemeentekassente doen
voorzien.
Het voorstel van gedeputeerde staten van Zeeland
aan de provinciale statenom hen te machtigen tot het
verkoopen van het stoomschip Zeeland, met hetgeen
daartoe behoort, hetzij uit de hand, hetzij in het openbaar,
naarmate dit raadzaam is te achten en voor zoodanige
prijs als zal te bedingen zijn, is het gevolg van onder
scheidene daartoe tot gedeputeerde staten gerichte
verzoeken. Naar aanleiding dier verzoeken heeft ge
noemd college overwogenof er genoegzame redenen
bestaan om de bedoelde boot nog voor den dienst op de
Wester-Schelde te behouden, uu twee andere booten
in dien dienst voldoende voorzien; deze overweging
heeft de overtuiging gevestigd dat het werkelijk raad
zaam is omzoo een voldoende koopprijs wordt aan
geboden, de Zeeland te verkoopen.
De kamer van koophandel en fabrieken te Winschoten
heeft besloten een adres aan de tweede kamer te richten,
met verzoek om geene goedkeuring te schenken aan het
wetsontwerp 's Jacob c. s. ter bevordering van een gere-
gelden stoombootdienst tusschen Vlissingen en New-
York. De kamer vreest, dat door eene rijkssubsidie de
particuliere ondernemingsgeest zou verflauwen.
In de tweede vergadering der vereeniging van smids
gezellen St-Eloy, verleden Woensdag avond te Rotter
dam gehouden, is door het bestuur, ter voldoening aan
bet verlangen der patroons op de vorige vergadering uit
gedrukt een voorstel gedaan tot verhooging van het
loon 'en wel met 2|- cent per uur.
Daar de patroons niet waren opgekomen zal hen door
circulaire van dit voorstel worden kennisgegeven.
Benoemingen en besluiten.,
KOLONiëN. Op verzoek eervol ontslag uit 's lands dienst
verleend, met toekenning van pensioen, aan den Oost-
Indischen ambtenaar E. W. G. F. Woutersz laatstelijk
eerste machinist bij de gouveruements-marine in Neder-
landsch-Indië, thans met verlof hier te lande.
Marine en leger.
De le luitenant bij het korps mariniers D. A. van
Yuuren, laatst ingescheept geweest op het eskader in
Oost-Indië, en van daar den 22eo April jl. in Nederland
teruggekeerd, wordt met dien datum gesteld ter beschik
king van den kommandant en inspecteur van het ge
meld korps.
Rechtzaken.
Bij de, gisteren reeds in het kort door ons medege
deelde, conslusie vau het openbaar ministerie bij den
hoogen raad der Nederlanden in de zaak van de Zeeuw-
sche maatschappij van stoomvaart tegen ,den staat der
Nederlandenerkende de advocaat-generaal Karseboom
dat al de feiten, door den advocaat der eischeresse
mr. D. van Eek gesteld, op zich-zelve vatbaar waren
voor een getuigenverhoor, maar hij verklaarde er zich
tegenomdat al waren ze bewezenze nog niet zouden
leiden tot toewijzing van de vordering tot schadever
goeding. Het openbaar ministerie liet de quaestie daar
óf men een zedelijk lichaam (hier den staat) kan te laste
leggen eene onrechtmatige daad, maar in alle gevallen,
zeide hij, was er geen burgerrechtelijke verplichting tot
afbakening: die afbakening was eene daad van publiek
recht, eene politiezorg; oefende men die nog niet goed
uit, dan kan men zich daarover in de 2C kamer bekla
gen, doch niet voor den burgerlijken rechter, tenzij
dat de wet de verplichting tot schadevergoeding bij
verzuim uitsprak, en daarvan was hier geene spraak.
Daarom concludeerde hij tot verwerping van de inciden-
teele vordering.
De uitspraak is bepaald op den 16en Juni a.
Door de corectioneele kamer der arrondissements
rechtbank te Amsterdam is Woensdag de magnetiseur
J. J. Weeteling aldaar schuldig verklaard aan het onbe
voegd uitoefenen der geneeskunst en met toepassing
van art. 1 en 18 der wet van 1 Juni 1865, Staatsblad n°.
60veroordeeld tot eene geldboete van /75 of Subsidiaire
gevangenisstraf van drie dagen,. Er was o. a. sprake van
het invullen van, een door een geneeskundige in blanco
geteekend recept met de door eene somnambule opge
geven geneesmiddelen, zonder dat een geneeskundige
daarbij tegenwoordig was.
Gemengde berichten.
De groothertog van Luxemburg heeft benoemd:
tot commandeur der orde van de Eikenkroon de heer
A. Gamierraad van legatie bij het Belgische gezant
schap te 's-Gravenhage tot officier dier orde de lieeren
J. de Senerpont Domis, chef van het kabinet van den
minister van justitie in België en baron G. Kervyn de
Lettenhove, secretaris van legatie, en tot ridders de hee-
ren E Lauwers en C. Warnant, chiefs de bureau, bij het
departement van buitenlandsche zaken in België.
De generaal-majoor Jackson bevelhebber in de
3e militaire afdeeling hier.te lande, is door den groot
hertog van Luxemburg benoemd tot grootkruis van de
orde der Eikenkroon.
Op voorstel van den heer Jager om een onderzoek
in te stellen over de vraag of de kermis niet door an
dere volksvermakelijkheden kan worden vervangen,
hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam
den raad voorgesteld: de geleidelijke afschaffing van de
kermis; tot en met 1875 zal zij beperkt zijn totéen week
en na 1875 worden afgeschaft. Yan gemeentewege zijn
geen andere volksvermakelij kheden voorgestelddaar
dit niet behoort tot de taak van het openbaar gezag .en
het gemeentebestuur bij kermis ook niet handelend of
organiseerend optreedt. Dat moet worden overgelaten
aan particuliere vereenigingen.
De vijf leerlingen van den predikant Niemeijer te
Sneek, die aldaar werden afgewezen en op hunne aan
klacht bij het klassikaal bestuur geen gunstige beschik
king verkregenhebben zich thans tot het provinciaal
kerkbestuur gewend.
In de Reveu des deux monden heeft de heer Payen
berekenddat de schade door meikevers en engerlingen
in Frankrijk menig jaar 266 millioen franken bedroeg.
De Zwitsersche regeering heeft beslag gelegd op
66 centenaars kruit, die bij het vervoer als kaas waren
aangegeven en op dezelfde wijze als die koopwaar ge-
emballeerd waren. Dit kruit was voor Lyon bestemd
waarschijnlijk om aan de tegenstanders van het gouver
nement te worden bezorgd.
Het zou van zeer veel belang zijn, zegt deBerner
Zeitung te weten van waar dit kruit komt. Dit zou
gemakkelijk zijn te constateerendaar, bij gebrek aan
andere inlichtingen, zaakkundigen uit de kwaliteit van
het kruit met zekerheid kunnen zeggen waar het gefa
briceerd is.
Thermometerstand
4 Mei 'sav. 11 u. 49 gr.
5 'smorg.7u.49gr. 'smidd.l u.53gr. 'sav. 11 u.51 gr.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Donderdag 4 Mei. Behandeling der staatsbe-
grooting voor 1871.
Dealgemeene beraadslagingen over de begrooting van
buitenlandsche zaken (hoofdstuk III) worden voort
gezet.
De heer van Kuijck spoort de regeering aan om België
tot een behoorlijke nakoming van het bandelstractaat
met betrekking tot invoerrechten op het gedistilleerd
te nopen.
De heer Heijendenrijk verlangt het tot stand komen
van een internationale onschendbaarheids verklaring
van goederen ter zee vervoerd wordende gedurende oor
logstijd. Het gevoelen, dat wij geen diplomatie noodig
zouden hebben wordt door hem bestreden. Ook het be
houd der missie te llome acht hij noodzakelijk.
De heer van Zinnicq Bergman treedt in eene beoor
deeling van het regeeringsbeleid op diplomatiek gebied
van het afgetreden kabinet. De uitvoering van het Maas-
tractraat is door den lieer Roest verwaarloosd, terwijl
bij toegelaten heeft, dat de struikroof in Italië aan Rome
gepleegd hier te lande is toegejuicht.
De heer Vader acht het strijdig met de grondwet, dat
de kamer eene missie te Rome, door den koning noodig
geoordeeld zou afstemmen. De kamer mag volgens hem
alleen over de zaken in het algemeen oordeel vellen,
maar geene beslissing nemen omtrent punten van detail.
De heer van Eek bestrijdt in de eerste plaats den heer
Bergman en toont andermaal aan dat de quaestie der
afdamming van de Wester-Schelde door den minister
Cremers op een goeden voet was geregeld, en juist het
opvolgend kabinet van ZuylenHeemskerk, door zijne
handelingen in deze zaak, de grootste ontevredenheid bij
de Belgische regeering heeft verwekt. Hij protesteert
verder tegen de beweering van den heer Bergman, dat
men hier zou gejuicht hebben over hetgeen hij noemde
struikrooverij op politiek gebied in Italië, met betrekking
tot Rome. Wij zijn, zooals betaamde neutraal gebleven
evenals alle andere mogendheden. Ten aanzien van de
quaestie der Luxemburgsche schuld betreurt hij het, dat
de geschikte gelegenheden niet zijn aangegrepen om die
zaak tot een einde te brengen. Voor zulke quaestiën
vooral zou hij met den heer Dumbar eene instelling van
een internationale arbitrage wenschelijk achten.
De heer Cremers komt op tegen de voorstelling van
zaken die de heer Bergman over de Italiaanscbe quaes
tie gegeven heeft. Uit al de haudelingen van de verschil
lende gouvernementen blijkt, volgens citaten die hij
aanhaalt, dat nergens op minder welwillende wijze dan
bier is gesproken en geschreven over de eenheid van
Italië. Zelfs de clericalen in Duitschland hebben zulk
een toon niet aangeslagen, als in adressen en redevoerin
gen in de kamer hier te lande is vernomen.
Ook de heer Jonckbloet komt tegen de uitlatingen
van den heer Bergmang op. Deze strekken volgens
hom niet om de verhouding tusschen twee bevrinde
mogendheden te bevorderen. Hij waarschuwt tegen
het opzweepen van hartstochten en verzoekt zijne
catholieke medeleden hun invloed te gebruiken om
de ijveraurs voor het wereldlijk gezag onder het
oog te brengen, dat zij hun eigen belang en dat
van het land schaden, door zich voortdurend zoo
heftig uit te laten. Daardoor worden ook harts
tochten van een andere zijde en ook historische her"
inneringen opgewektwelke tot onaangename gevolgen
voor die partij kunnen leiden. Hy zal voor de voor-
loopige instandhouding van de missie te Rome stemmen,
onder voorwaarde dat zij niet strekt om mede te werken
tot pogingen voor het herstel van de wereldlijke macht
van den paus, waarmede wij ons niet behooren in te
laten.
De heer Heemkerk Az., bestrijdt het gevoelen van
den heer van Eek, dat onder zijn ministerie door den
heer van Zuylen verkeerd zou gehandeld zijn ten
opzichte van de afdamming der Wester-Schelde. Den
heer Jonckbloet meent hij te moeten wijzen op het
gevaarlijke van diens woorden. Daar zij tot twist en
tweedracht aanleiding kunnen geven.
De heer de Casembroot verlangt in het belang van
ons prestige en de zeevaart de instelling eener diploma
tieke missie in China.
De beer Kien treedt in eenige afkeurende beschou
wingen over den afgetreden minister Roest van Limburg,
wiens talenten hij als vroeger schimp- of dagblad
schrijver meent te moeten erkennen,maar welke sedert
zijn verblijf bij de roodhuiden zonden verroest zijn.
Door den voorzitter over dergelijke uitdrukkingen
tot de orde geroepen zijnde, verklaart hij, eenvoudig
bedoeld te hebben dat hij den afgetreden minister
goeden reis wenscht, en dezen minister met genoegen
heeft zien optreden. Hij heeft echter niet veel verwach-