MIDDELBURGSCHE COURANT. r los. Zaterdag 1871. 6 Mei. öimtfnlanïr. Dc Commissaris des Konings in de provincie Zeeland, maakt bekend, dat eene buitengewone vergadering der staten dezer provincie, o. a. ter behandeling van een reglement voor de calamiteuse waterschappenzal geo pend worden op Maandag den 15 dezer, des avonds te 8 uren, in de daarvoor bestemde zaal in de Abdij te Middelburg, en dat de toegang tot die zaal voor het zijn door de deur ter zijde van het gebouw der concertzaal, op de Groenmarkt. Middelburg, den 5 Mei 1871. De Commissaris des Konings voornoemd, li. W. VAN LIJNDEN. "V. Middelburg 5 Mei. HET LIDMAATSCHAP DER PROVINCIALE STATEN. X. Reeds vroeger is opgemerkt dat in de verkiezingen van leden voor de provinciale staten van lieverlede meer belangstelling wordt betoond, 't Is niet een verschijnsel dat slechts hier en daar valt op te merken, maar door het geheele lijk wordt waargenomen, en de provincie Zeeland maakt op den algemecnen regel geen uitzonde ring. Bij de laatst voorgaande verkiezingen was het aantal der opgekomen kiezers grootcr dan bij vele vroegere gelegenheden, en den 9«n dezer maand zal hiervan houdt men zich algemeen overtuigd een nieuw bewijs geleverd worden ten voordeele dezer stelling. Over die toenemende belangstelling moet men zich verheugen waar zij de verkiezingen van leden van de provinciale staten betreft meer nog dan bij verkiezingen van leden van de tweede kamer of van gemeenteraden. In de laatstgenoemde gevallen verheugt men zich wan neer men toenemende belangstelling zitet, omdat men daaruit het besluit trekt dat meerderen van hun plicht om te kiezen doordrongen worden en tevens omdat men er een waarborg in meent te vinden voor een goede keuze. Voor de verkiezing van- provinciale staten gelden nu niet alleen deze redenen, maar er komt nog een reden bij. In de eerst genoemde gevallen heeft men te doen met het voorwaarts gaan op een goeden weg, in het laatste geval met het verlaten van een verkeerden weg. Aan de verkiezingen van leden voor de tweede kamer en de gemeenteraden moge nog veel gebrekkigs kleven wat de uitvoering betreft, maar de beginselen welke deze verkiezingen moeten beheerschen worden in den regel vrij wel in het oog gehouden. Bij verkiezingen van leden voor de provinciale staten is het echter dikwijls alsof men de gewichtige belangen welke aan het provinciaal bestuur ter behartiging zijn opgedragen geheel en al voorbij ziet. „Och! die heeren die slechts een paar keerea in het jaar gedurende weinige dagen bijeen zijn, wat kwaad zouden die kunnen doen? Waarom zouden wij mijnheer A of mijnheer B, die zulke mooie buitenplaatsen hebben (geliefkoosd argument) geen pleizier doen 5 waarom zouden wij hen niet den titel gunnen van „lid der pro vinciale staten van Zeeland" waarop zij zoo gesteld zijn, en die, te oordeelen naar den ijver waarmede hij dikwijls begeerd wordt, een cachet van zekere voornaamheid geeft!" Zóo redeneeren sommigenniet vragende of het provinciaal bestuur nog tot iets anders van nut is dan om dezen of genen een dienst te bewijzen. „Mijnheer C of mijnheer D bezitten veel landerijen, en ze hebben er dus in de eerste plaats belang bij hoe de polderzaken geregeld worden." Zóo spreken anderen. Of het belang van de bewuste handeigenaren tevens wel het belang der anderen is, of het ook met het belang van het algemeen overeen komt, is een vraag waaraan niet schijnt te worden ge dacht Voor hen nu die tegen zulke argumenten en een menigte andere welke even dwaas zijn, zich niet vol doende gewapend achten, kan het nuttig zijn dat hiel de werkkring van bet provinciaal bestuur nog eens kor- telijk worde nagegaan. De provinciale staten vormen niet alleen onder toezicht der regeering een zelfstandig bestuur over de provincie, maar zij maken ook een onderdeel uit van het algemeen rijksbestuur, door de hen opgedragen verplichting om voor de uitvoering van wetten en besluiten te zorgen, die voor het geheele land gelden. Op de algemeene aan gelegenheden van den staat oefenen zij daarenboven invloed uit door het recht hun in art. 129 der grondwet gegeven om de kosten van het bestuur der provincie,, voor zooveel het rijksbestuur is, aan den koning voor te dragen^ dig z§, ingeval van goedkeuring, op de staats- begrooting brengt. Zij behooren daarom niet alleen te letten-fcOp de belangen der provincie, maar ook op de financieele en m;jferieele krachten van het rijk. Reeds dit ged.eelte van den werkkring der provinciale staten maakt het noodzakelijk dat de leden uitmunten zoowel door algemeene kennis van 's lands belangen, als door een ernstig streven om, met toewijding van alle krachten, de algemeene ontwikkeling en welvaart te doen toenemen doch niet minder wordt dat vereischt door de gewichtige taak die zij als zelfstandig bestuur der pro vincie hebben te vervullen. Daar de verschillende deelen des lands ieder hun eigene belangen kunnen hebben, welke moeilijk bij maat regelen van algemeen bestuur kunnen worden geregeld is de „regeling en het bestuur van het provinciaal huis houden" aan het bestuur der provinciën overgelaten, en de wetgever, die de autonomie der verschillende besturen ruim heeft opgevat, is ook vrijgevig geweest bij de bepa lingen wat hij onder dat provinciaal huishouden verstaat. De zorg voor en het beheer over de provinciale geld middelen de beschikking over eigendommen der provin cie, het recht om in haar gebied wegen, gebouwen, werken en inrichtingen te doen aanleggen, enz. omvat zoovele gewichtige belangen die aan zeer bekwame handen moeten worden toevertrouwd. Het recht om reglementen en verordeningen te maken, is een noodzakelijk gevolg van het provinciaal beheer, daar voor iedere huishouding vaste regelen noodig zijn, doch de provinciale reglementen en verordeningen mogen niet in strijd zijn met de algemeene wetten des lands, daarom is de koninklijke goedkeuring een vereischte. Wil men dus niet telkens in botsing komen met de regee ring, niet in strijd handelen met de wetten des rijks, dan moeten de leden der provinciale staten niet maar een oppervlakkige, doch een grondige kennis bezitten van de algemeene wettenhaar geschiedenishaar strekking, en van den geest on de bedoeling van den wetgever. De groote vrijheid die de wetgever aan het provin ciaal bestuur geschonken heeft in het beheer van de zui ver provinciale aangelegenheden moet ieder een prikkel zijn om toe te zien, scherp toe te zien dat de vertegen woordigers der provincie aan naauwgezetheid en zuinig heid ook dien milden geest paren, die voor geeneopoffe ringen terug deinst waar het de wezenlijke belangen van allen geldt. Niet minder gewichtig is de taak door den wetgever aan de provinciale staten opgedragen in het toezicht dat zij moeten uitoefenen op de plaatselijke aangelegenhe-' denhetwelk inzonderheid strekt om te waken, dat er overeenstemming besta tusschen de wetten des rijks, de verordeningen en besluiten der staten en die van de gemeentebesturen. Dat toezicht, door de grondwet in beginsel gehuldigd, door bijzondere wetten nader omschrevenis eigenlijk eene delegatie van een gedeelte der taak van de ryksregeering op de provinciale staten, omdat deze kunnen worden ondersteld zooveel beter be kend te zijn met plaatselijke toestanden en belangen en zich gemakkelijker daarvan op de hoogte kunnen stellen. Hetzelfde geldt van het toezicht op polderbe sturen, waterschappen enz. „De provinciale staten zegt art. 92 der provinciale wet, vertegenwoordigende geheele provincie." Van ieder lid dus mag men vorderen niet alleen dat hij bekend zij met den toestand en de belangen van het district waarin hij gekozen is, maar met alle plaatselijke aangele genheden in de provincie, opdat Éij steeds in staat zij een zelfstandig oordeel uit te brengen en wat het zwaar ste weegt ook het meest weet te doen gelden opdat hij niet de dupe worde van eenzijdige of partijdige voorstel lingen, waardoor het belang van de eene plaats ten koste van een andere zou kunnen worden ten offer gebracht. De minister van buitenlandsche zaken heeft in de zitting der tweede kamer van heden de verschillende sprekers gerepliceerd. Daarna werd nogmaals de missie te Rome besproken Hoofdstuk III (buitenlandsche zaken) der staatsbe- grooting voor 187 L is vervolgens aangenomen met algemeene stemmen. De beraadslagingen over de volgende hoofdstukken der begrooting zullen morgen worden voortgezet. De te behandelen zaken in de buitengewone verga dering der provinciale staten van Zeeland, welke den 15cn dezer alhier zal worden geopend, zijn de volgende: 1°. Het ontwerp-reglement voor de calamiteuze water schappen, met memorie van toelichting en de gevoerde briefwisseling. 2°. Eene mededeeling van gedeputeerde staten om trent het geschil over het onderhoud van den straatweg, die gelegen is in de gemeenten Kloetinge en 's-Graven- polder en strekt van den rijksweg D klasse naar het dorp 's Gravenpolder; docr welke mededeeling de zaak aan de beslissing der provinciale staten wordt onder worpen. 3°. Een voorstel van gedeputeerde staten tot het ver- koopen der provinciale stoomboot Zeeland. Onder de wegen welke door het Middel van straten en wegen in Zuid-Beveland onderhouden werdenbehoort ook de straatweg tusschen Goes en 's-Gravenpolder, be ginnende aan den grooten weg lc klasse tusschen Goes en Yersekendam en loopende tot de kom der gemeente 's-Gravenpolder. Sedert de ontbinding van het Middel, in 1865, zijn de wegen welke het onderhield bij de ge- meenten in onderhoud genomen, terwijl deze thans ge nieten de bijdragen uit de polders welke de inkomsten van het Middel uitmaakten. Ook de weg tusschen Goes en 's-Gravenpolder werd door de besturen der gemeenten Kloetinge en 's-Gravenpolderover wier grondgebied hij loopt, in onderhoud genomen. Op het laatst van 1868 gaf het gemeentebestuur van Kloetinge evenwel te ken nen dat het dien weg als een gemeente- of als een buurt weg had beschouwd, doch toen ontdekt had dat hij tot de groote wegen 2e klasse behoorde en dat het zich alzoo ontheven achtte van verder onderhoud, op grond van het koninklijk' besluit van 13 Maart 1821, n°. 73. Dienten gevolge weigerde hij in de begrooting voor "1870 gelden aan te wijzen tot het genoemde onderhoud. Gedeputeerde staten van Zeeland maakten gebruik van hunne bevoegd heid en wijzigden de begrooting. De raad van Kloetinge wendde zich daarop tot den koning, met verzoek om ver nietiging van het besluit van gedeputeerde staten. Nadat deze laatsten daarop gehoord waren, werd hun besluit bij konin.ilijk besluit van 14 Juni 1870, n°. 18, vernietigd en de door den raad vastgestelde gemeente- begrooting goedgekeurd. Aan dit besluit werd door ge deputeerde staten uitvoering gegeven. Daarop werd door hen eene correspondentie gevoerd met den vorigen en den tegenwoordigen minister van binnenlandsche zakenwelke in haar geheel is opgeno- in de gedrukte mededeeling van gedeputeerde staten betreffende den meergenoemden weg tusschen Goes en 's-Gravenpolder, aan de leden der provinciale staten ter behandeling in de aanstaande buitengewone zitting toe gezonden. Uit deze stukken blijkt eensdeels, dat de regeering van meening is en blijft dat in het onderhoud van den

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1