r 98. MIDDELBURGSCHE 1871. COURANT. Dinsdag 25 April, Gmnmlcmtr. Gedeputeerde Staten van Zeeland, maken bekenddat een nieuw ontwerp van een RECrliEMENPI VOOR »E CALA911TEUSE WATERSCHAPPEN IH ÜÜEEEAIVD hetwelk eerlang bij de Provinciale Sta ten in overweging zal worden gebrachten aande bestu ren der calamiteuseen der daaraan grenzende polders is verzondentevens met de memorie van toelichting voor het algemeen verkrijgbaar is bij de gouvernements drukkers U. F. A.UER EN ZOONtegen betaling der kosten ad 70 cent. Middelburg 19 April 1871. Gedeputeerde Staten voornoemd, R. W. VAN LIJNDEN. Voorzitter. BUTEUX. Griffier. Middelburg 24 April. In de zitting der tweede kamer van heden is ingeko men een ontwerp-traktaat met Engeland tot afstand van onze bezittingen aan do kust van Guinea. De algemeene beraadslagingen over de begrooting voor 1871 zijn geopendwaarbij het woord werd gevoerd door de heeren van Nispen, van Wassenaer Catwijk, Smidt, van Eek, Bichon, Bredius en Hassëlman. De minister van staat en van binneulandsche zaken brengt in de Staats-courant van Zondag en Maandag 23 en 24 dezer ter kennis van gezagvoerders van stoom- booten en vaartuigen die het Sloe bevarendat een aan vang is gemaakt met de werken tot afdamming van het Sloe, tusschen de gemeenten 's heer-Arendskerke en Arnemuidenin de richting van den in aanleg zijnden spoorweg; dat mitsdien dit vaarwater onveilig is en weldra niet meer bevaarbaar zal zijn; dat intusscben de vaartuigen den weg langs het kanaal door Zuid-Beveland kunnen nemen. Het outwerp-adres van het hoofdbestuur der Neder- landsche maatschappij tot bevordering van Nijverheid aan de tweede kamer, tot ondersteuning van het voor Btel-'sJacob, is door de departementen met 111 tegen 86 stemmen goedgekeurd. Onderwijs. De nieuwbenoemde hoogleeraar dr. N. W. P. Rauwen- hoff heeft Vrijdag zijn professoraat te Utrecht aanvaard met het houden eener rede „Over den aard en de betee- kenis der plantenphysiologie uit de geschiedenis toege licht". Marine en leger. Volgens een bij het departement van marine per zeebrief ontvangen bericht van den kapitein ter zee R. L. de Haes, kommandeerende Zr. M». fregat met stoomvermogen Admiraal van Wassenaer, was dat fre gat den 27«n Maart jl. in goeden staat zeilende op 2° 37' noorderbreedte en 27° 16' westerlengte. Staats-coür Rechtzakén. Omtrent de 11. Vrijdag voor den hoogen raad gehouden pleidooien in zake 'de Zeeuwsche maatschappij van stoomvaart tegen den staat der Nederlanden vermelden wij nog het volgende: De vordering strekte om tot getuigenverhoor te wor den toegelaten in den eisch tot schadevergoeding wegens het vergaan der aan eischeresse toebehoorend e stoomboot: Stad Vlissingen n°. 2, tengevolge van het stooten op een steenen hompel, die zich op eenigen afstand van den wal in het vaarwater het Keeten bevindt. Mr. D. van Eek, advocaat van de eischeresse, zette breedvoerig uiteen, hoe de ingestelde vordering een obligo civilis ten grondslag haden beriep zich hierbij op een tal van arresten van den hoogen raad en op rechtsge leerde schrijvers van gezag. De staat is verplicht om voor voldoende betonning en bebakening zorg te dra gen, vooralle nalatigheid te dezen opzichte is hij civi- liter verantwoordelijk, te meer daar uit de geschiedenis van de wet van 13 Augustus 1845, Staatsblad u°. 40, regelende het bedrag en de wijze van heffing van vuur-, ton- en bakengelden, blijkt, dat de staat deze zorgvroe ger in handen van particulierenten gevolge van een burgerlijk contract had aanvaard, maar bovendien, als de staat handelingen verricht, diegeene regeeringsdaden zijn en die even goed door particulieren konden worden verricht (mendenkeookaan exploitatie van Spoorwegen brievenvervoer enz.) dan is de staat in dit opzicht pri vaat persoon en kunnen slechts burgerrechtelijke betrek kingen daaruit geboren worden. De lands advocaat mr. van der Linden trachtte deze meening te wederleggen. De staat is niet civffiter tot bebaking verplicht, hij handelt in deze geheel vrijwillig, wint derhalve de vordering dezen grondslag, dan moet zy noodzakelijk op eene wet steunen. Te vergeefs echter zal men naar zoodanige wet zoeken. Niet de staat, maar de kapitein droeg van alles de schuld, door de mist mis leid, voer hij tegen den wal aan, nadat hij zooals bleek, het peilen had gestaakt, men had ook zeer goed het lek kunnen stoppen, dat nn echter verzuimd is. Had de kapi tein maar op zijn tellen gepast en was hij van den wal afgebleveDdan ware het ongeluk nooit geschied. In repliek bestreed mr. van Eek de voorstelling door tegen-pleiter aan de zaak gegeven. Immers den hompel maakt geen deel van den wal uit, maar is op aanzienlij keu afstand daarvan gelegen. De redendat de kapitein ophield met peilen ligt voor de handdaar op de hydro- graphische kaarten stond aangeteekend, dat het vaarwa ter daar, waar hij zich toen bevondde grootste diepte had. Men vorderde diensvolgens krachtens de artt. 1401, 1402 en 1403 burgerlijk wet «>ohadevergoeding van den staat 1°. op grond van onrechtmatige daad en verzuim door het niet bebakenen van den hompel, en het niet aanteekenen er van noch op bovengemelde kaart, noch inde daarbij behoorende beschrijvingen: of wel 2°. op gronddat de schade was aangericht door eene zaak waarover de staat het toezicht uitoefende. Na dupliek werd de conclusie van het openbaarminis terie bepaald op 4 Mei a. Gemengde berichten. Zaterdag werden te Utrecht 22 pokzieken aange geven. In de week van 16 23 April hadden van 75 lijders en 9 sterfgevallen aangiften plaats. Uit het over zicht van] den loop der ziekte van 1 Januari tot 23 April blijkt, dat de epidemie het hevigst heeft gewoed in de week van 5 12 Januari, en sedert dien tijd wel lang zaam, maar toch regelmatig afneemt. Tusschen Vrijdag en Zaterdag middag 4 uren zijn te 's-Gravenhage 8 nieuwe gevallen van pokken aange geven. In de afgeloopen week bedroeg het totaal aldaar 44 gevallen. -Een overzicht van 8 Januari tot den 22en April toont aan dat de epidemie te 's Hage sedert 18 Fe bruari geregeld afneemt. Te Delft hebben zich in de week van 16 22 April in 39 gezinnen de pokken geopenbaard, en zijn 14 personen aan die ziekte overleden. Te Kampen werden van 14 21 April 18 personen aangetast en zijn 5 over leden. Het gezamenlijk bedrag van de leeningen in 1870 in alle werelddeelen uitgegeven bedraagt ongeveer 2,892,839,507 gulden. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Zaterdag 22 April. Ingekomen een wetsontwerp houdende nadere bepa lingen omtrent den accijns op de suiker en een adres van den gemeenteraad van Amsterdam om het wetsvoor stelvan Houten tot wijziging der wet op het personeel niet aan te nemen. Na mededeeling der benoeming van rapporteurs over verschillende wetsontwerpen is aan de orde de inter pellatie van den heer de Casembroot, die betoogtdat na aanneming door de beide kamers van de wet op de bevordering, het ontslag enz. van zeeofficieren, het koninklijk besluit van 1851regelende de vergunningen tot het aangaan van een huwelijk door zeeofficierenhad behooren ingetrokken te zijn. Spreker verlangt dp bedoeling te willen kennen van den minister in hoever hij nu nog een koninklijke goedkeuring voor het aan gaan van een huwelijk door een zeeofficier noodig acht. Door het amendement van derf heer van Eek is een wettelijk verbod in dit opzicht opgeheven. Er moet nn zekerheid gegeven worden aan de officieren in hoeverre nog in dit opzicht strafbepalingen op hen van toepassing zijn. Bij deze gelegenheid doet hij tevens uitkomen, dat Zijne bedoeling bij een vroeger debat niet geweest is den burgerstand te krenkendaar hij dien als de kern der natie hooge achting toedraagt. Hij had meer bet oog op huwelijken met personen, die zoowel door gedrag als positie niet in fatsoenlijke kringen kunnen verkeeren. Drie vragen stelt bij aan den minister van marine: 1°. Wordt overtreding van het koninklijk besluit van 4 April 1854 n°. 28 met straf bedreigdzoo jawelke is die straf? 2°. Zoo die strafbedreiging niet bestaatkan zij wet telijk in het leven worden geroepenbestaat daartoe bij den minister het voornemen 3°. Moeten die beide vragen ontkennend beantwoord wordenwelke zin is er dan te hechten aan 's ministers woorden den 4ea April in de eerste kamer gebezigd, waarin hij te kennen gaf, dat de toestemming van den koning tot het aangaan van een.huwelijk nog altijd ver- eischt blijft en dat bij overtreding een disciplinaire straf kan worden toegepast. De minister van marine antwoordt, dat hij een vooraf gaande toestemming blijft noodig achten, en dat over treding van het bestaande besluit zal gestraft moeten worden naar den aard der overtreding. Wat het vaststellen van eenö Straf in overeenstemming met de wetgevende macht betreft, daartoe is hij niet voornemens eene voor dracht in te dienen. Ten derde wenscht hij niet dat er meerdere beteekenis aan zijn woorden, in de eerste kamer gebezigdgehecht worde dan er werkelijk in gelegen is. Zoo de wet afgekondigd wordt(waaromtrent geen bepaalde zekerheid kan gegeven worden) zal men echter zich niet behoeven bevreesd te makendat een officier die tegen den wil der regeering een huwelijk aangaatanders zal behandeld worden dan ieder ander staatsdienaar. Daaromtrent zal echter eene uitzondering moeten gemaakt worden ten aanzien van huwelyken die beneden de waardigheid van den stand eens officiers wor den aangegaan. De heer van Eek is van oordeeldatzoolang de wet betreffende de zeeofficieren nog niet door den koning bekrachtigd en afgekondigd is, omtrent de door den heer de Casembroot te berde gebrachte quaestie bezwaarlijk kan gedilebereerd worden. Intusschen acht hij ook, bij het in werking treden dier wet, eene niet-intrekking van hët koninklijk besluit van 1854 in strijd met die wet, en met de kennelijke bedoeling van het door hem voorgesteld amendement. De heer Nierstrasz wijst ook op het noodzakelijke om voorde goede kameraadschap en de bevordering der disci pline het besluit van 1854 te behoudendaaruit zou hij ech ter de verplichting tot storting willen laten vervallen. Die storting is meestal eene fictie. Spreker heeft zelf in den 'tijd als zeeofficier huwende de storting met tijdelijk geleend geld gedaan. De heer de Roo van Alderwerelt vraagt aan den minis ter van oorlog, of deze voornemens is ook voor de offi cieren bij de landmacht de vergunning tot bet aangaan van een huwelijk niet weer verplichtend te maken, waarop de minister van oorlog zich ten sterkste ver klaart tegen de opheffing van een voor de discipline op de eer van den olficiersstand in zijn oog hoogst nut tigen maatregel. Bij repliek verklaart de minister van marine daarge laten de quaestïën van stortingalthans een moreelen band noodig te achten. Omtrent het al of niet meer van kracht zijn van het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 1