MIDDELBURGSCHE COUBANT
BIJVOEGSEL
VAN DU
van Vrijdag 7 April 1871. No. 84.
Gemeenteraad van Middelburg.
Zitting van Woensdag 5 April. Rekening schuttersraad
brief bestuur godshuizenrapport enquête muur stads-
Bcbuurverzoek outslag hulponderwijzer; jaarverslag toe
stand godshuizen; afsluiting en openstelling passage;
rapport commissie fabricage; adres W. Nieuwelink
betreffende ophalen beer en vuilnisidem vernieuwing
Seisbuitenbrug; vaststelling staat oninbare posten en
teruggaaf plaatselijke directe belasting op de inkomssen
behandeling coucept-verordening pensioen en wachtgeld
gemeente-ambtenaren en bedienden; besluit aangaande
hulponderwijzeresbenoeming voorzitter commissie toezicht
scholen middelbaar onderwijsidem sternbureau verkiezing
twee raadsleden.
Voorzitter de heer Schorer.
Afwezig de heeren Bijleveld van Serooskerke, volgens
mededeeling van den voorzitter uitlaudig; en Luteijn.
Later komen de heeren Lambrechtsen van Ritthem en
Rekker.
De notulen van het verhandelde in de zitting van
22 Maart jl. worden na voorlezing goedgekeurd.
Eene missive van den schuttersraad met do rekening
zijner administratie over 1870, bedragende in ontvang
en uitgaaf 3,644.61, wordt voor de leden ter inzage ge
legd en tot het inwinnen van advies gesteld in handen
der financieele commissie.
De heer Lambrechtsen van Ritthem komt ter verga
dering.
Medo wordt voor de leden ter inzage gelegd en in
handen der financieele commissie gesteld een brief van
het bei tuur der godshuizen, begeleidende een vergelij
kenden staat van baten en lasten, waaruit blijkt dat
over 1S70 ongenoegzaamheid op eenige posten bestaat,
ten bedrage van ƒ1834.05, en machtiging wordt gevraagd
tot overschrijding daarvan.
De dienst over 1870 zal een vermoedelijk goed slot
van 68.95j oploveren.
Het resultaat der comptabiliteit wordt niet bevredi
gend genoemd, in aanmerking genomen dat bij de
begrooting voor 1871 op een overschot op den dienst van
1870 ail 1000 is gerekend. Deze minder gunstige toe
stand s vooral het gevolg van de geringere bevolking
in de gestichten, zoodat 2417.97minder werd ont
vangen dan geraamd was.
Van de gemeentebouwmeesters van Vlissingen, Goes
en Zierikzee, de heeren Hartes, de Koning en Couvée,
is een rapport ingekomen betreffende den uitslag der
hun opgedragen enquête omtrent de herstelling van deu
kaaimuur bij de stadsschuur alhier (zie het verslag der
zitting van 30 November jl. in de courant van 3 Decem
ber).
De volgende vier vragen werden hun ter beantwoor
ding gesteld:
lo of de herstelling aan bedoelden muur al dan niet te
voorkomen ware geweest?
2° of door kleine instoppingen en bijvoegen de herstel
ling naar behooren had kunnen verricht worden?
3» zoo niet, of dan de herstelling op juiste en doel
treffende wijze is ten uitvoer gebracht? eu
4° ot vlit nog op een andere wijze minder kostbaar had
kunnen verkregen worden?
Het rapport wordt door den secretaris voorgelezen.
Daari.itblijkt datdegenoemde gemeentebouwmeesters,
ter beantwoording der gestelde vragen, het nog overge
bleven Muurwerk, aansluitende tegen het nieuwe,hebben
onderzo iht, waarbij is gebleken dat dit overgeblevene
éen geheel heeft uitgemaakt met het vroegere thans
herstelde, hetgeen hun zooveel mogelijk den vroegeren
toestand van den thans ten deele vernieuwden muur deed
kennen. Op twee plaatsen, en wel juist langs den her
stelden muur en nog op eene plaats op 2.50 meter afstand
van daar, hebben zij in het overgebleven muurwerk
gaten deen breken. Daarbij bleek hun dat de muur reeds
lang in slechten staat moet verkeerd hebben. Van den
bovenkant van den muur tot 0.40 a 0.50 meter beneden
de straat is het metselwerk bijna over de geheele dikte
vergaan, de daarop volgende meter naar beneden, ter
dikte van 0.25 a 0.28 meter, en de volgende meter hoogte
ter dikti van 0.12 bij 0.L8 meter ingewaterd, los en opge-
vrozen, waardoor aan de buitenzijde een buiken tusschen
de af3c) euring der muren een spouw of tusschen-
ruimte van 0.05 meter ontstaan is, die met slijk, zand en
verteerde metselspecie is volgeloopen, en het verband
tusscheD het voor- en achtergedeelte van den muur
geheel beeft verbroken.
De beantwoording der eerste vraag ligt, volgens ben,
dus vooi de hand. Ware er tijdig, dat is vóór vele jaren,
door voegen tegen het inwateren van den muur zorg
gedrage.deze zou zeker beter gebleven zijn en de zoo
belangrijke herstelling had nu vermeden kunnen worden;
maar al had men de laatst verloopen jaren elk voegje
volgezet, de noodzakelijkheid der herststelling zon even-
minals nu zijn uitgebleven.
Op de tweede vraag luidt het antwoord ontkennend,
daar de eenmaal ontstane spouw binnen in den muur
door hulpmiddelen als kleine instoppingen en bijvoegen
onmogelijk kan weggenomen worden.
Met betrekking tot de derde vraag wordt aangevoerd,
dat het hun gebleken is dat de bekleeding van den her
stelden kaaimuur eene dikte heeft van twee waalsteen of
0.44meter. Deze afmeting behoort niet minder genomen
te worden, teneinde het gevaar van het zoogenaamde
achterloops worden en het opnieuw afvriezen te voorko
men; het boveneind van den muur is nu meer loodrecht
opgetrokken en juist daardoor wordt het inwateren veel
verminderd. De nieuw aangebrachte bekleeding is door
eene inkassiug aan het oude metselwerk verbonden. Om
al deze redenen is de herstelling op een juiste en doel
treffende wijze uitgevoerd.
Op de vierde vraag eindelijk luidt het antwoord, dat
de enkele blokken goed oud metselwelk, welke niet ver
nieuwd en onaangeroerd zijn gebleven, getuigen dat de
herstelling met zorg en met spaarzaamheid is geschied.
Eene minder kostbare en toch goede wijze van herstellen
is hun niet bekend.
De voorzitter stelt, namens burgemeester en wethou
ders, voor om dit rapport aan te nemen voor kennisge
ving, afschrift daarvan te zenden aan den gemeente-
bouwmeester, en de kosten der enquêtebedragende ƒ130,
te vinden uit den post voor onvoorziene uitgaven.
De heer Snijders, het woord gevraagd en verkregen
hebbende, zegt dat het overbodig is te achten, om, na de
verklaring door den voorzitter bij zijne installatie afge
legd: dat de meest publieke beoordeeling der handelin
gen van het dagelijksch bestuur hem welkom zal zijn,
over deze zaak thans veel te spreken. Hij vertrouwt
althans dat door dezen voorzitter niet een stuk overgelegd
of een voorstel zal gedaan worden, om, ter voorkoming
van aanmerkingen voor het vervolg van de zijde der
raadsleden, eene enquête te doen geschieden. Hij meent
evenwel te moeten herinneren, dat hij twee jaren achter
een bij de behandeling der gemeentebegrooting er op
gewezen heeft dat de muren niet gevoegd worden, en
dat, indien het voegen naar behooren ware geschied, de
herstelling van den kaaimuur bij de stadsschuur onnoodig
zou zijn geweest. Hij heeft daarbij niet gesproken van
eenige jaren, maar van een geruimen tijd. Naar zijne
meening is de herstelling van den muur niet doelmatig
geschied, daar de teen van den muur blijkbaar verwaar
loosd is geworden. Hij heeft opgemerkt dat zich in
die teen een gat bevindt, hetwelk daarin is gelaten.
Had hij kunnen vermoeden dat dit punt, hetwelk
niet op de agenda voorkomt, heden zou zijn behandeld
geworden, dan zou hij zich vooraf nader van een en ander
hebben overtuigd en wellicht gelegenheid gehad hebben
tot het inakeD van meerdere opmerkingen.
De heer Snouck Hurgronje gelooft dat niemand ont
kennen zal, ook de leden van het dagelijksch bestuur
niet, dat de slechte toestand van den bedoelden muur is
veroorzaakt door vroegere veronachtzaming. Vroeger
heeft men de hand niet daaraan gehouden en dit is de
reden dat nu een groote herstelling noodig was. Het
tegenwoordige bestuur heeft daaraan echter geen schuld.
Wat betreft het gat, door den heer Snijders bedoeld,
meent hij zich te herinneren dat ook daaromtrent reeds
in deu raad uitlegging is gegevenHet is waar dat het
gat is opengebleven, maar dit is met voordacht geschied,
omdat men voorzag dathet water niet genoeg kon worden
afgelaten ter herstelling van dat gedeelte, uithoofde van
het werk van den aannemer Zandée. Maar destijds is ook
de toezegging gegeven datzoodrabedoeld werkzougeëin-
digdzijn,in 1871, aan den metde vernieuwing der kaaimu
ren belasten aannemer van Uije de herstelling van dat gat
zou worden opgedragen. Aan die toezegging zal ook
gevolg worden gegeven zoodra dit mogelijk is.
Het straks door den voorzitter gedane voorstel wordt
als-nu goedgekeurd.
Is ingekomen een verzoek van den heer M. W. van de
Garde, om eervol ontslag als hulponderwijzer op de
school C, voor gewoon en meer uitgebreid lager ouder
wijs voor jongens (hoofdonderwijzer de heer van Sluijs),
ingaande met 1 Mei a., uithoofde zijner benoeming tot
hulponderwijzer te Vlissingen. Op voorstel des voorzit
ters zal dit verzoek om advies gesteld worden in handen
der plaatselijke schoolcommissie, en worden burgemees
ter en wethouders gemachtigd tot het doen eener oproe
ping van sollicitanten voor de openvallende betrekking.
Voor de leden wordt ter inzage gelegd het ingekomen
jaarverslag betreffende den toestand der godshuizen.
De voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wet
houders, in overleg met den eerstaanwezenden ingenieur
bij de staatsspoorwegen, de passage over den dam naai
den Vlissiugschen weg gesloten hebben en het verkeer
langs de spoorbrug over het kaDaal is opengesteld, waar
heen nu ook het kantoor van toezicht der plaatselijke
belastingen is overgebracht. Genoemde brug en de Lan
ge vij le-barrière zijn nu gedurende den geheelen nacht
toegankelijk. Binnen kort zal ook de passage bij de Haven-
barrière moeten gesloten worden. Burgemeester en wet-
I houders hebben het voornemen alsdan eene wijziging der
verordening op het openen en sluiten der poorten en
barrières voor te dragen. Deze mededeeling wordt
voor kennisgeving aangenomen.
Vervolgens doet de secretaris voorlezing van het
ingekomen rapport der commissie van fabricage betref
fende het bij raadsbesluit van 15 Febiuarï jl. in hare
handen gestelde adres van W. Nieuwelink, te Hoek, aan
gaande eene met. deze gemeente te sluiten overeenkomst
voor het ophalen der vuilnis en faecale stoften alhier,
alsmede een naar aanleiding daarvan opgemaakt cou-
eept-contract. (Zie het verslag der zitting van 15 Fe
bruari in het bijvoegsel der courant van 18 Februari jl.)
Uit het rapport blijkt, dat eenige leden der commissie
reeds dadelijk tegen eene verlenging van het nu vigee-
rend contract waren gestemd. Zij achtten hetintegendeel
in 't belang der gemeente, dit slechts tot den bepaalden
tijd te doen voortduren, omdat in de daartoe nog te
verloopen twee jaren ruimschoots gelegenheid zou zijn,
zich de proefnemingen ten nutte te maken, die in andere
gemeenten, ter meerdere productiefmaking dezer stoffen
bereids werden ondernomen. Alsdan zou ook de vraag,
hetzij het ophalen der vuilnis en faecale stoffen in
eigen beheer te nemen, hetzij weder publiek te verpach
ten, met meer kennis van zaken en waarschijnlijk meer
in het voordeel der gemeente beslist kunnen worden.
In alle gevallen beschouwden zij de in het adres en het
concept-contract gestelde voorwaarden te weinig in het
voordeel dezer gemeente, om ze tot wijziging der nu
bestaande overeenkomst in aanmerking te kunnen
nemen.
Volgens de meening van andere leden der commissie
zou de gemeente echter toch met de proeven, door
den nieuwen pachter te nemen, later ook haar voor
deel kunnen doen; doch ook hun kwam de voor
waarde: dat na verloop van twee jaren de nieuwe
pachter de keus zou hebben, om zonder verhooging
van pachtsom nog voor tien jaren de pacht te doen
voortduren, wegens den langen duur van laatstgenoemd
tijdsverloop mede zeer bezwarend voor. Zij achtten
eene verbetering der voertuigen en* de verplichting
van den pachter om zich een toestel aan te schaffen
tot het reukeloos ledigen der putten, daarvoor geen
genoegzaam equivalent, en waren dus van oordeel dat,
bij behoud der overige voorwaarden, den adressaut
slechts een pachttermijn van vijf of hoogstens zeven
jaren mocht worden verleend, terwijl het recht van
optie van al of niet aanvaarding der pacht ten eenen-
male moest vervallen.
Hierover werd de adressant, namens de commissie,
door den gemeentebouwmeester gehoord, doch bij mis
sive van 18 Maart jl. is door hem geantwoord, dat hij
alleen op de in zijn adres gestelde voorwaarden bereid
was om de bedoelde overeenkomst aan te gaan. Ten
gevolge van dit schrijven en op grond der aangege
ven motieven is de commissie tot het eenparig besluit
gekomen, om den raad te adviseeren tot afwijzing van
het verzoek van den heer Nieuwelink.
De voorzitter herinnert, dat het voorstel van burge
meester en wethouders in Februari strekte tot het
nemen van een gunstig besluit, en opent vervolgens
de beraadslaging.
De heer Snouck Hurgronje zegt, dat hij, na het
ongunstig onthaal van het voorstel van burgemeester
en wethouders bij de commissie vau fabricage, niet
veel meer over deze zaak zal spreken. Evenwel wil
bij rekenschap geven van het standpunt waarop hij
zich in dezen heeft geplaatst en nog plaatst. Zijns
inziens zijn er twee middelen tot verbetering der
mestbereiding en de exploitatie* daarvan, namelijk óf
eigen exploitatie, óf verpachting. Hij gelooft dat de
middelen der gemeente niet toelateD, om de proef zelf te
wagen. Het volgen van het voorbeeld van Groningen
toch, zou zijns irftiens hier veel teleurstelling verwek
ken. Het is niet de eerste maal dat deze zaak nu be
sproken wordt, want reeds vroeger hebben burgemeester
en wethouders dienaangaande een onderzoek ingesteld,
waarbij hun gebleken is dat hier geen gunstige resulta
ten van zoodanige proefneming te wachten zijn. On
langs heeft zich ook eene commissie uit Delft naar
Groningen begeven, tot het instellen van een onderzoek
naar'de daar gevolgde wijze. Deze commissie heeft aan
den gemeenteraad van Delft gerapporteerd, dat men zich
daar niet vleien moest dezelfde resultaten te zullen ver
krijgen als men te Groningen heeft, omdat de toestanden
in beide gemeenten niet dezelfde zijn. Te Groningen
biedt vooral de nabijheid der veenen eene veel gunsti
ger gelegenheid aan en kan de mestbereiding geschie
den op eene wijze zooals elders niet of minder doenlijk
is. De eenige reden waarom men in Delft eene proef
wenscht te nemen is dan ook de nabijheid van duingron-
den en het bezit van goede waterwegen, als een
geschikte gelegenheid tót vervoer naar die plaatsen
waar men het meest aan mest behoefte heeft.