van een rechtskundig advies over de vraag: "in hoever niet-naleving van het contract aanleiding zou kunnen geven tot vernietiging daarvan. De heer Schraver merkt op dat het pas de eerste win ter is dat geen oesters in den put zijn geweest, waarop de voorzitter antwoordt dat de pachter, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet aan het contract heeft voldaan. Het voorstel tot het inwinnen van een rechtskundig advies wordt daarop aangenomen met 13 stemmen tegen 1, die van den heer Schraver. Een door burgemeester en wethouders nagezieneu en in orde bevonden staat tot aischrijving van plaatse lijke directe belasting op de inkomsten over 1870 wordt goedgekeurd. De voorzitter deelt mede dat tot dusver de inning der schoolgelden geschiedde door de onderwijzers, doch nu daartegen bezwaar is gemaakt door den hoofdonder wijzer der school voor on- en minvermogenden. Die be zwarendoor de schoolcommissie gedeeldzijn: 1°. dat die inning is tijdroovend en de orde verstorend; 2°.~dat zij niet goed werkt en gedachten van naijver opwekt tusschen de niet-betalende en de betalende leerlingen, en 3°. dat zij is onwettig. Naar aanleiding hiervan stel len burgemeester eu wethouders voor: de betrekking van collecteur der schoolgelden af te schaffen en de inning der schoolgelden met 1 April a. op te dragen aan den gemeente-ontvanger, met machtiging aan dezen tot benoeming van een persoon lot het ophalen tegen eeno vergoeding van 4 pet. der schoolgelden, en het daartoe betrekkelijk artikel onder de uitgaven der gemeente- begrooting te verhoogen met 141, zijnde 4 pet. van de geraamde schoolgelden. Het voorstel wordt met algemeene stemmen aan genomen. Vervolgens geeft de voorzitter te kennen dat hem door den garnizoens-komraandant is medegedeeld dat de militaire schietbaan geen voldoende waarborgen voor de veiligheid oplevert cn dringend herstelling vordert, met de vraag of de gemeente bereid zou zijn inde kosten daarvan, volgens den gemeente-bouwmeester geraamd op 100, behalve het noodige bout bij te dragen. Daarop is door den voorzitter geantwoord dat hij deze vraag aan het oordeel van den raad zou onderwerpen, maar het onzeker wasof deze tot eene bijdrage geneigd zou zijn, daar de schietbaan door het rijk is aangelegd en voor den aanleg reeds /"300 door de gemeente is verstrekt. De voorzitter stelt alzoo de vraag, of de raad bereid is eene bijdrage te verleenen. Met 7 tegen 6 stemmen wordt daartoe besloten, zullende bet bedrag daarvan later, na het ontvangen van nadere inlichtingen omtrent de te maken verbeteringen, worden bepaald. Tegen stemden de heeren van der Os, van der Hijden, Laemoes, Schraver, de Kruijff en Ockers. Een brief van de commissie der zeemans- en visschers- beurs, houdende verzoek om inlichtingen betreffende eenige punten ten aanzien van het reglement, wordt, met eene nota van burgemeester en wethouders dienaan gaande, gesteld in handen eener speciale commissie, tot leden waarvan door den voorzitter worden aangewezen de heeren Pot, Verkuyl Quakkelaar en Kleijnhens. Wordt gelezen een voorstel van den hoofdonderwijzer der schooi voor on- en minvermogenden strekkende, op daartoe nader aangevoerde gronden, om de avondschool, waarvan bij de tegenwoordige inrichting zoo weinig gebruik wordt gemaakt, gedurende de maanden April tot en met September te bestemmen tot het geven van onderwijs aan de leerlingen van de beide af deelingen der hoogste klasse, en wel viermalen per week van 5 uren tot 6J uur. Uit eene missive der plaatselijke schoolcommissie blykt dat deze zich met dit voorstel vereenigt. De beraadslaging geopend zijnde, zegt de heer van Uije Pieterse dat hij bepaald vertrouwen steit in de motieven van den hoofdonderwijzer en evenzeer in de schoolcommissie, zoodat hij vóór het voorstel stem men zal. De heer Kleijnhens verklaart dat hij zoo dadelijk zijn stem niet geven kan. Uit de voorlezing der beide stuk ken heeft hij nog geen opinie kunnen vormen. Ook hij stelt wel vertrouwen in den onderwijzer en de school commissie, maar hij wil steeds liever uit volle overtui ging zijne stem uitbrengen, zoodat hij voorstelt, de be slissing aan te houden. Dit voorstel tot aanhouding wordt echter'met 9 tegen 5 stemmen verworpeD. Yóor stemden de heeren Ockers, Kleijnhens, van der Hiiden, de Gelder en van Uije Pieterse. Daarop wordt zonder verdere beraadslaging het voor stel van den hoofdonderwijzer aangenomen met 12 stem men, terwijl de heeren Kleijnhens en de Gelder zich buiten stemming hieldeü. Een brief van den havenmeester betreffende bezwaren tegen de toepassing der verordening op de helfing van bruggeld, wordt tot onderzoek en advies gesteld in han den der commissie voor het belastingstelsel. Aan den heer L. Versluys wordt op zijn verzoek, uit hoofde van zijDe benoeming te Kappelle aan den IJsei, eervol ontslag verleend als hulponderwijzer op de bur gerschool A (hoofdonderwijzer de heer Pret). Dit ont slag is gevraagd wet 1 Aprildoch wordt verleend met inachtneming der bestaande bepaling dat dit wordt toegestaan drie maanden na de aanvraag, of zooveel vroeger als blijken zal mogelijk te zijn. Voorts is aan de orde de benoeming van een hulpon derwijzer op de school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens (hoofdonderwijzer de heer Stuart). Op de voordracht in de vorige zitting overge legd, ziju geplaatst de heeren M. "Walraven van de Garde, hulponderwijzer te Middelburg; A. J. van Braambeek, hulponderwijzer te Dordrecht, en J. K. F. van Oeveren, hulponderwijzer te Nijmegen. De beer Walraven van de Garde wordt benoemd met 7 stemmen. Op den heer van Oeveren waren 6 stemmen uitgebracht, en 1 biljet was oningevuld. In handen der commissie van toezicht en beheer op de bank van leening was gesteld eene missive van gedepu teerde staten van Zeeland van den 17en Februari jl., om trent den rentestandaard, die met I April zou behooren gevolgd te worden. Genoemde commissie heeft daarom trent, onder dagteekening van 3 Maart, een rapport uit gebracht. Uit de voorlezing daarvan blijkt, dat de financieele gesteldheid der bank sedert de laatste vier jaren zeer is achteruitgegaan, zoodat het wenschelijk is maatregelen te nemen, om zoo mogelijk te voorkomen dat het nadeelig saldo der rekening dier inrichting jaarlijks zoo toeneemt dat daardoor hare instandhouding wordt bedreigd, waarvoor de opbrengst der tegenwoordig geheven wordende intresten, vastgesteld bij koninklijk besluit van 13 April 1866, niet toereikende is. Dit vloeit daaruit voort dat de beleeningen steeds afnemen, daar enboven slechts kortstondig geschieden en zich meest tot panden van weinig waarde bepalen, terwijl de kosten van onderhond van het groot gebouw der bank dezelfde blijven en evenmin als het personeel der administratie vermindering gedoogen. Reeds eenigen tijd geleden heett de commissie begrepen dat het bedrijfkapitaal, opgenomen tegen 5 pet., ir. 1866 nog bedragende 19,250, eenige vermindering toeliet, zoodat zij in 1866, '68 en '69 te zamen 350C aan het bestuur der spaar bank en de diaconie der Nederduitsche hervormde ge meente afloste. Ook werd de brandassurantie van de ge bouwen en panden van 38,000 tot 31,000 gebracht en worden andere onkosten ook steeds beperkt. Verder wordt in het rapport een overzicht gegeven van de resultaten welke de bank sinds Maart 1866 heett opgeleverd, teneinde te doen uitkomen hoe belangrijk de achteruitgang dier inrichting is. Op grond van een en ander adviseert de commissie, om te trachten het daarheen te leiden dat de rentestan daard, vastgesteld voor beleeningen boven de 200 op 12 pet, en van 200 en daarbeneden op 16 pet., tot wederopzegging aldus worden veranderd: 1° dat voor beleeningen boven de 200 slechts 8 pet. en voor die van 200 tot boven 100 10 pet. interest worden berekend, van en met den dag dor beleening tot en met dien der aflossing, waarvoor, al ware minder tijd verloopen, steeds 14 dagen interest zal verschuldigd zijn en gevorderd worden zijnde hierbij in aanmerking geno men dat zelden beleeningen van boven de /200 gevraagd worden, zoo ook boven de 100, en ondersteld dat er dan winkeliers of anderen zullen zijn die, door tijdelijke geldongelegenheid gedrongen, toevlucht zullen nemen tot de bank, waarvan zij nu door den hoogeren interest waarschijnlijk worden teruggehouden, en die verande ring mogelijk tot vermeerdering der inkomsten voor de bank zal leiden; 2° dat voor beleeningen van 100 en daarbeneden 17 pet. interest worde geheven van en met den dag der beleening tot en met dien van aflossing, met dien ver stande dat nimmer minder dan 2 cent in rekening worde gebracht, in plaats van het tegenwoordig bestaande minimum van 1 cent. Door deze verandering van den rentestandaard vleit zij zich dat de toestand der bank zal verbeteren. Anders acht zij dit onmogelijk zoolang de afgenomen bevolking op de tegenwoordige hoogte blijft, eu men geen middel weet om de door bijzondere personen gedaan wordende beleeningen (die, zooals men vermoedt, plaats hebben) te ontdekken ot tegen te gaan; het nauwkeurigst toe zicht zou daartoe zeker te kort schieteD, omdat zij die hunne panden willen beleend zien daarmede zelf gediend zijn, uithoofde zij bij die personen ten allen tijde, vroeg en laat, kunnen geholpen worden, ook omdat zij niet gaarne bij het bureau der bank bekend staan, en mogelijk ook wel, als die particulieren een winkel van dagelijksche behoeften hebben, zij zich dan voor hunne panden bij hen die behoeften kunnen aanschaffen, hoe nadeelig dit ook voor hen moge wezen, als men in aanmerking neemt dat er particulieren zijn, uie als commissionairs de over genomen pandjes in üe bank brengen en lossen, en naar men hoort voor het inbreDgcn en uithalen 5 of 10 cent vorderen. De beraadslaging over dit rapport en voorstel der commissie geopend zijnde, erkent de beer Kleijnhens dat een jaarlijksch tekort van ongeveer 450 voor do bank van leening een hoogst onrustbarend verschijnsel is. De commissie wil de middelen eener voorziening in de eerste plaats zoeken in eene wijziging van den rente standaard. Voor het grootste deel kan hij zich daarmede vereenigen, doch tegen enkele punten heeft hij bezwaar. Zooals bekend is, worden de banken van leening, na de in 1856, '67 en '69 misluktepogiDgen tot wettelijke rege ling, nog altijd beheerscht door de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 October 1826, n°. 132, en daar aan heeft hij het voorstel der commissie getoetst. Zij stelt voor, om voor beleeningen boven de 200 te rekenen 8 pet. en voor die van ƒ200 tot boven de 100 10 pet. 's jaar8. Hij acht dit goed gezien en gelooft dat de voor gestelde rentevermindering kan teweegbrengen dat win keliers of anderen die in tijdelijke geldverlegenheid zijn meer gebruik van de bank zullen maken, daar zij nu allicht door den hoogen interest worden afgeschrikt. De commissie wil daaraan echter de voorwaarde verbinden dat bij de beleening tot die bedragen, ook al was er tus schen den dag van beleeniug en dien der aflossing min der tijd verloopen, nooit minder dan 14 dagen interest zal worden berekend. Dit is echter met een der grond- bepalingen van het genoemd koninklijk besluit, en wel met art. 19, in strijd. Op grond daarvan, en ook omdat men bij de koninklijke besluiten van 19 December 1849, n». 55, en 3 Februari 1861, n°. 89, waarbij de rentestan daard van de Vlissingsche bank van leening wordt ge wijzigd, zich altijd aan de bepaling van bet genoemde art. 19 heeft gehouden, meent hij dat het verlaugen der commissie op dit punt niet zal worden ingewilligd en het dus beter is dit achterwege te laten. Verder stelt de commissie voor, om voor beleeningen van 100 eu daarbeneden 17 pet. interest per jaar te heffen, berekend van den dag der beleening tot dien der aflossing, doch nooit minder dan 2 cent in rekening to brengen. Thans is de interest 16 pet. en het minst ver schuldigde bedrag 1 cent. Dat het minst verschul digde bedrag op 2 cent worde gebracht, keurt de spreker goed; doch hij geeft in overweging, om den in terest voor de beleeningen van ƒ100 en daarbeneden Diet te verhoogen. Hij acht 16 pet. waarlijk reeds genoeg, en vreest dat eene verhooging daarvan, behalve den druk dien het teweegbrengt voor hen die gebruik moeten ma ken van de bank, anderen allicht wegens den klimmen- den interest zal afschrikken. Bovendien zou alle evenre digheid verbroken wezen met den bepaalden interest van beleeningen boven de 100. Deze toch wordt voor gesteld op 10 pet. en dan zou men bij eene beleening van bijv. 1 meer dadelijk komen op 17 pet. Kan de commissie de rente van 100 en daarbeneden niet ver minderen, dan wil hij ten minste den rentestandaard van 16 pet. behouden of anders voor beleeningen tusschen de 200 en f 100 rekenen 11 pet. in plaats van 10 pet. per jaar. Voorts vestigt spreker, naar aanleiding van de klacht der commissie in het slot van haar rapport, de aandacht op de personen die in VJissingen handelen als inbren gers van de leenbank. Hiertoe betrekkelijk las hjj dezer dagen in de Gemeentestem: dat het onder de heer schappij van het koninklijk besluit van 31 October 1826 niet mogelijk is dat misbruiken ten nadeele der pand gevers of knevelarij van eenige beteekenis plaats hebben, tenzij toezicht ot contröle gebrekkig is ot ontbreekt; doch zoodra op het personeel der beambten of op de verrichtingen der inbrengers bet toezicht verslapt of verwaarloosd wordt, men voor misbruiken van allerlei aard een wijde deur geopend vindt. Dit laatste schijnt, volgens spreker, in den loop der jaren te Vlissingen het geval te zijn geweest. Den 24«n April 1830 werd het reglement op de bank van leening binnen de stad Vlis singen gearresteerd, geheel geschoeid op de voorschrif ten vervat in het koninklijk besluit van 31 October 1826. Het 6e hoofdstuk daarvan handelt over de inbrengers. Toen werden deze niet noodig gekeurd, doch voor het geval dat dit later anders mocht worden, werd bepaald dat niemand als inbrenger mag handelen dan die als zoodanig door de administratie der bank met goedvinden van het gemeentebestuur is benoemd en beëedigd; dat die beëedigde inbrengers aan het toezicht zoowel van de administratie der bank ais van de politie zijn onder worpen, en meer andere bepalingen. En hoe is nu, vraagt hij, werkelijk de toestand? In Vlissingen zijn minstens zeven personen die, als zoodanig patent betalende, het bedrijf uitoefenen van inbrengers bij de bank van leening, zonder als zoodanig door de beyoegde administratie te zijn erkend of beëedigd, en zonder eenige controle hoegenaamd. Daaronder zijn niet alleen winkeliers en uitdragers, maar ook personen die een drankwinkel houden, zeker wel de minst verkies- lijksten voor het bedrijf' van inbrenger. "Wil uien met ernst verbetering in den toestand der bank van leening, dan zal, volgens spreker, bij een zoo zuinig mogelijk ingerichte administratie, gebruik moeten worden gemaakt van de bevoegdheid verleend bij art. 37 van het meer malen aangehaalde koninklijk besluit van 31 October 1826, volgens hetwelk niemand als inbrenger bij eene bank van leening werkzaam mag zijn zonder als zooda nig te zijn erkend en beëedigd. De tegenwoordige inbrengers zouden dus moeten defungeeren, en indien inbrengers noodig geacht worden, konden twee of drie daartoe geschikte personen als zoodanig worden be noemd. Een en ander wenschte spreker voor het oogenblik aan de aandacht van het dagelijksch bestuur zoowel als van de commissie voor de leenbank te onderwerpen. Op voorstel van den heer Verkuyl Quakkelaar, aange vuld door den heer van Uije Pieterse, wordt besloten de verdere beraadslaging aan te houden, het rapport der commissie voor df leden ter inzage te leggen, den heer Kleijnhens uit te noodigen een afschrift zijner beschou wingen daarbij te voegen, en tevens burgemeester en wethouders te machtigen om met de commissie voor de leenbank Dadere samenspreking te houden tot het ver krijgen van verdere inlichtingen, vooral aangaande de inbrengers. (ï'ervolg in een volgend nommer.) GEDRUKT HIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 6