oord een langere termijn gelaten worde, dat zij eene seden taire betrekking kunnen blijven vervullen. DeheerNier- strasz vereenigt zich met dat gevoelen, vooral met het oog dat practische opleiding van de adelborsten onder militaire officieren hoogst wenschelijk is. Het amendement wordt verworpen met 47 tegen 7 stemmen. Een araendement van den heer de Roo, om den duur der sedentaire betrekking op 8 jaren te bepalen, wordt mede verworpen met 89 tegen 14 stemmen, waarna het regeeringsartikel 18 ongewijzigd met 41 tegen 12 stem men wordt aangenomen. Een nieuw artikel 19a wordt door den minister voor gedragen om te voorzien in de gevallen, dat officieren niet in de gelegenheid gesteld zijn geweest om aan de vereischten voor bevordering te voldoen tengevolge van de aard hunner betrekking. Op het art. II der fret houdende wijziging van de be staande wet van 28 Augustus 1851, is door den heer van Eek een amendement voorgesteld om ook daarin te ver anderen het art. 22, volgens hetwelk een zeeofficier ver plicht is voor het aangaan van een huwelijk toestemming van de regeering te vragen. De heer van Goltstein stelt als motie van orde voor, het amendement van den heer van Eek niet in beraad slaging te brengen omdat het een artikel der oude wet betreft, dat niet in het voorgedragen wetsontwerp is aangehaald. Die motie na een korte discussie, met 45 tegen 7 stemmen verworpen zijnde, verdedigtde heer van Eckzijn voorstel. Hij acht het in den tegenwoordigen tijd eene ongerijmdheid dat het gouvernement zich in een zuiver huishoudelijke, of liever sociale, handelwijze van een officier mengt, waar die geheel onder de termen van de burgerlijke wetgeving behoort te blijven. Hij toont het verkeerde aan van zulk eene inmenging en haalt voorbeelden aan op welk een zonderlinge wijze de bestaande bepalingen zijn toegepast. Hij verlangt voor een officier dezelfde bij de grondwet gewaarborgde vrijheid die een burger geniet. De heer Storm zegt de vader van de bepalingen te zijn die nu bestaat, hij heeft die bij amendement in de wet gebracht. De toenmalige minister van Spengler nam dadelijk dat amendement over. Het is noodzakelijk jon gelieden voor onberaden stappen te behoeden. Getrouwde officieren zullen nimmer zoo goed hun plicht doen als ongetrouwden. Hij zou wel wenschen dat geen enkel officier getrouwd was, omdat de gedachte aan vrouw en kinderen dikwijls belemmerend is om het gevaar goed onder de oogen te zien. De heer de Roo komt ten sterkste tegen dat beweren op. Hij wijst op de Duitsche officieren, die in den regel vooraan stonden in de moeilijkste oogenblikken en waarvan toch het meerendeel gehuwd is. Officieren zijn geen minderjarigen, die onder de voogdij van het gou vernement moeten staan. Zij behooren zelf te beslissen over hun eigen lot. Bovendien zijn de bestaande bepa lingen reeds in de praktijk in onbruik geraakt. De heer van der Linden bestrijdt eveneens den heer Storm. Hij vraagt of die spreker personen die buiten toestemming hunner ouders huwen kunnen, dus 30 jaar oud moeten zijn, in zijn oog nog beschonwt als jonge lieden. Wanneer men hun de bevoegdheid ontzegt om zonder toestemming der autoriteit te trouwen, mag men hun ook geen bevel over een schip of troepen toever trouwen. Wat het vroeger noodig geoordeelde onderzoek naar de voldoende beschaving van een aanstaande officiersvrouw betreft, tegenwoordig kan dat niet meer j te pas komen. De heeren van Eek en de Roo repliceeren, terwijl de heer Storm zijne stelling nader verdedigt. Het amendement van den heer van Eek wordt daarop aangenomen met 38 tegen 16 stemmen. In verband daarmede wordt ook een amendement van dien afgevaar digde, om art. 23 van de oude wet met deze bepaling in overeenstemming te brengen, met 30 tegen 23 stemmen goedgekeurd. Na verwerping van een amendement van den heer de Casembrpot, strekkende om eene door den minister onnoodig gekeurde verduidelijking in de wette brengen, wordt het wetsontwerp aangenomen met 42 tegen 13 stemmen. De heer Storm had bij den considerans verklaard tegen de wet alléén te zullen stemmen omdat het amendement van den heer1 van Eek was aangenomen. De wetsontwerpen tot nadere regeling van het batig slot der Indische inkomsten over 1866, en tot bekrachti ging van kredieten door den gouverneur-generaal boven de Indische begrootingen over 1869 en 1870 geopend, worden zonder discussie na de gegeven inlichtingen des ministers van koloniën aangenomen. Evenzoo het wetsontwerp tot onteigening van een kanaal onder Breda. Op voorstel van den heer Dam wordt met 24 tegen 21 stemmen besloten, een avondzitting te houden tot afdoe ning der aanhangige wetsontwerpen. Het voorloopig verslag omtrent het wetsontwerp tot uitbreiding der oefening van den eersten ban der dienst doende schutterijen, stelt op den voorgrond dat slechts weinige leden zich goedkeurend over deze voordracht uitlieten. Deze leden achten het noodzakelijk de oefening der schutterijen te verbeteren, vooral omdat bij den snellen loop van eiken oorlog in den tegenwoordigen tijd de gelegenheid ontbreekt om zich behoorlijk voor te bereiden. De groote meerderheid kon evenwel de voor dracht niet overeenbrengen met de medegedeelde inzich- teu der regeering omtrent de verhooging van 's lands weerbaarheid. Bovendien verkeeren wij nu in geen staat van spanning en moest men eerst de andere voorstellen der regeering inwachten. Yooral ook gaf de geldelijke last die op den staat zou gclegll worden aanleiding tot be denking, en ook de grondwettige voorschriften. In al de afdeelingen kwam men ook op tegen de bepaling dat de buitengewone oefeningen in April, Mei en Juni moeten plaats hebben. In den herfst zou daartoe zonder nadeel veel betere gelegenheid voor den handwerks- en land- bouwstand bestaan. De toekenning van schadeloosstel ling voor buitengewone oefeningen achtte men trouwens een zeer gevaarlijk antecedent. De commissie tot onderzoek der door de regeering overgelegde stukken betrekkelijk de aangelegenheden van Venezuela, acht, blijkens haar rapport, de gedane mededeelingen onvoldoende om licht te verspreiden over de bepaalde aanleiding tot het verbreken van de zijde der Venezuelaansche regeering der diplomatieke betrekkingen met Nederland. De kamer heeft bij de gehouden interpellation over deze zaak op den voor grond gesteld de vraag: in hoeverre die betreurens waardige gebeurtenissen aan handelingen der Neder- landsche regeering of van haren vertegenwoordiger te wijten is? Intusschen schijnt de vorige minister van bnitenlandsche zaken de bedoeling der kamer niet begrepen te hebben, daar hij eene nota heeft overgelegd waarin tot in de kleinste bijzonderheden de grieven der regeering van Venezuela behandeld worden. De leden der kamer zijn geen pleitbezorgers van de belangen dier regcering, maar wanneer zylke ernstige verwikkelingen met een vreemden staat ontstaan dat diplomatieke rela ties worden afgebroken en oorlogsschepen tot het eischen van voldoening afgezonden, is het plicht voor de vertegenwoordiging inlichtingen te vragen om te beoordeelen of de belangen en de waardigheid van den staat behoorlijk behartigd zijn. Een uitvoeriger behan deling is echter nu ongeraden omdat in October onze gezant te Parijs mededeelde dat er onderhandelingen met den vertegenwoordiger van Venezuela zouden aangeknoopt wordenna de opheffing van den staat van beleg van Parijs zullen die onderhandelingen wel voortgezet kunnen worden, waarin de regeering niet belemmerd mag worden. De wenschelijkheid om met de toedracht en den afloop der zaak bekend te worden blijft echter bestaan. De commissie stelt daarom als conclusie voor om den minister te verzoeken later nadere inlichtingen te doen. Bij de beantwoording van het verslag omtrent de West-Indische begrootingen geeft de minister van kolo niën te kennen dat naar een trapsgewijze vermindering van het rijks-subsidie en eindelijke opheffing daarvan voortdurend gestreefd wordt. Echter vereischte de dienst het behoud van sommige hoogcre uitgaven. Op verbete ring van de belasting op het gedistilleerd is bij de koloniale autoriteit aangedrongen. Voor het geval dat deze daaraan niet spoedig voldoet, ligt een wetsont werp gereed om daarin van hier te voorzien. öuitcnlitniX Algemeen overzicht. Na de vreeselijke gebeurtenissen van Woensdag mid dag zijn te Parijs geen nieuwe ongeregeldheden van groot gewicht voorgevallende oproerige nationale gar den blijven het grootste gedeelte van Parijs bezetten, terwijl de goedgezinden meer een defensieve houding aannemen, waarschijnlijk omdat zij zich niet sterk ge noeg voelen, om met kracht van wapenen den opstand te onderdrukken- Enkele punten verdedigen zij tegen de oproerlingen, doch bijna altijd zijn dezen zonder van hunne vuurwapenen gebruik te maken weder afgetrok ken, wanneer zij zagen, dat het den goedgezinden ernst was. Zoo zijn de mairies van de eerste en tweede arrondis sementen, het gedeelte dat tusschen de Rue Montmartre, Rue des Halles, de Pont Neuf, de Place Saint-Germain- 1' Auxerrois en de Rue Rivoli gelegen is, de Place de la Bourse en cenige andere punten nog niet in de macht der opstandelingen. De admiraal Saisset, die zich gedurende het beleg zeer onderscheiden en daaraan een groote mate van populariteit te danken heeft, is door de ver schillende maires en hunne adjuncten, die allen zonder onderscheid verklaard hebben slechts de nationale verga dering en het uit haar midden gekozen uitvoerend bewind als het eenige wettige gezag te erkennen, tot komman- dant der nationale garde benoemd en heeft terstond het opperbevel over de goedgezinden aanvaard. Aan zijne zijde staan twee afgevaardigden van Parijs, die sedert geruimen tijd en ook tijdens het beleg in de gunst van het volk hoog stoadca aangeschrevende heer Langlois als chef van den generalen staf en de heer Schoelcher als kommandant der artillerie. Door een krachtige houding schijnt men nog steeds het onheil te willen bezweren, en de hoop te koesteren dat het oproer zijn eigen dood sterven zal. Uit het oog punt der humaniteit moet men deze taktiek alleszins prijzen, doch het is hoogst twijfelachtig, of men zijn doel hiermede bereiken zal. Het is mogelijk dat het centraal comité zich niet lang staande zal kunnen houden, maar dat daarmede het wettige gezag weder hersteld zou zijn is zeer onwaarschijnlijk. Wanneer het revolutionair be wind valt, zal het plaats maken voor een auder, dat misschien zelf wanorde en plundering voorstaan zal, om dat het anders denzelfden weg als zijn voorganger zou opgaan. Want het is den oproerlingen niet ernstig te doen om alles, wat het comité tot dusverre gevraagd heeft. De quaestie ligt niet zoo diep, en het eenige, wat de oproerige nationale garden wenschen is, om, even als tijdens het beleg, niet te werken en toch een hooger loon te ontvangen dan velen met den arbeid verdienen kun nen. En juist omdat hier de schoen wringt, zullen zij, in welken vorm het comité hunne grieven ook inkleedt, niet de hand tot verzoening reiken, vóór en alleer zij alle pogingen in het werk gesteld hebben, om zich ten koste van den staat of van particulieren te verrijken. In deze omstandigheden zal dan ook geen lijdelijke tegenstand baten, maar zal het gouvernement, zoodra het op zijne troepen rekenen kan, om moord en plunde ring te voorkomen, krachtige maatregelen moeten nemen, en de vergeefsche pogingen, om door fraaie woorden en proclamatiën zulk een bandelooze menigte tot rede te brengen, moeten opgeven. Van alle kanten ontvangt het gouvernement te Versailles bewijzen van getrouw heid en adhaesie uit de provinciën, en in verschillende plaatsen worden vrijwilliger-korpsen georganiseerd, om tegen Parijs te manoeuvreeren. Langs dezen weg kan slechts een einde aan den ongelukkigen toestand komen, waarin Parijs verkeert, en alleen door de krachtige medewerking der geheele Fransche natie zal onder het gepeupel te Parijs de orde kunnen hersteld worden. De verkiezingen voor de commune te Parijs hebben ook weder Donderdag niet plaats gehad, en is het comité genoodzaakt geweest, die weder uit te stellen. In het Journal Officiel beklaagt het comité zich over de ge ringe medewerking nietalleen, maar zelfsover den tegen stand der maires, om het bestuur hierin behulpzaam te zijn, en dreigt alle ambtenaren met ontzetting uit hunne betrekking, wanneer zij gehoorzaamheid aan het comité blijven weigeren. De verkiezingen zijn thans weder op Zondag vastgesteld. H t comité bedreigt nogmaals de Parijsche dagbladen die zich nog steeds tegen het nieuwe bestuur blij ven ver zetten. Niet slechts zal de uitgave verboden worden, maar zelfs zullen d<j redacteurs en de schrijvers vervolgd en voor het comité terecht gesteld worden. De dagbladen, en onderhen niet het minst het Journal des Débats, die in wijken uitgegeven worden, welke nog niet door de opstandelingen bezet zijn, storen zich aan deze bedrei gingen zeer weinig en dringen er steeds met kracht op aan, om alle gehoorzaamheid aan het revolutionaire be wind te weigeren. Volgens enkele dezer dagbladen zou de generaal Vinoy door den generaal Ladmirault, die onder Bazaine over een legerkorps het bevel voerde en uit zijne gevangenschap teruggekeerd is, als bevelheb ber van het leger te Parijs vervangen worden. Uit Berlijn komt het bericht, dat de depêche, door de Duitsche autoriteiten aan het Fransche gouvernement naar aanleiding van de ongeregeldheden te Parijs ge zonden, door de Fransche dagbladen verkeerd overge nomen is. De rijkskanselarij heeft slechts te ken nen gegeven, dat iedere poging om den ring muur weder te bewapenen terstond door de heropening van het vuur der Duitsche bat- teryen gevolgd zou worden. Of het verkeerd over

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 2