mm ken visscben, ontving gisteren een telegram van Colches ter, berichtende: dat vijf sloepen, die daar tehuis behoor den en op de Nederlandsche kust naar oesters visschen, een nieuwe bank gevonden hadden, tengevolge waarvan zij ieder een volle lading van 140 a 150 tobben tehuis brachten. Een tobbe houdt omstreeks 140—150 oesters in en de marktprijs was omstreeks zes gulden per tobbe. Deze nieuwe bank werd in de vorige week, in de nabij heid van Westkapelle ontdekt. De Sylvan en George Elizabeth, de eenige sloepen te Granton, groot genoeg om naar het Kanaal te gaan, vertrekken heden naar Colchester en van daar naar de nieuwe oesterbank. Om streeks 200 sloepen maken zich, te Colchester, Shoreham en Jersey ook gereed om te vertrekken. Blijkens een dezer dagen bekend geworden statistiek, heeft de uitvoer van thee uit de verschil- ende havens van China naar Engeland in het laatste theejaar, d. i. van Juni 1869 tot Mei 1870, 69,827,013 kilogram bedragen. Daarenboven zijn uit China en Japan 20,140,500 kilogram naar Noord-Amerika en 6,820,000 kilogram naar Australië verzonden. Oost Indië levert thans 7| a 2 millioen kilogram thee. De uitvoer van zijde uit China heeft in denzelfden tijd 63,800 kilogram bedragen. De heer Greuse, uitgever te Schaerbeek, heeft zich tot de Belgische kamer van afgevaardigden gewend met eene petitie, waarin hij 90,000 franken schadevergoeding vraagt als gevolg van het koninklijk besluit, waarbij wijziging werd gebracht in de spelling van de Vlaamsche taal! Adressant grondt zijn eisch op het feit dat hij, na de afkondiging van bedoeld besluit des konings geen enkele van de door hem naar de oude spelling uit gegeven dictionnaire8 kan verkoopen. Thermometerstaiirt. 18 Mrt. 's av. 11 u. 45 gr. 19 'smorg.7 u.43gr.'smidd. 1 u.46gr.'sav.ll u. 40 gr. 20 n 'smorg.7u.38gr.'smidd. 1 u.49gr. sav. 6 u. 44 gr. Staten-generaal. TWEEDE K.AMER. Zitting ran Zaterdag 18 Maart. Aan de orde is de beraadslaging over de conclusie van het rapport der betrokken commissie uit de tweede kamer omtrent de door de regeering verstrekte inlich tingen wegens het aan den heer m*. J. J. van Angelbeek verleend ontslag uit 's lands dienst. Die conclusie bestaat uit vier deelen, n. 1. 1". aan den minister van koloniën haren dank te be tuigen voor de gegeven inlichtingen 2°. te verklaren, dat naar hare meening het besluit van 28 Mei 1863 is in strijd met de voorschriften van het regeerings-reglement betreffende het ontslag der leden van het hooggerechtshof in Nederlandsch-Indië; en dat het derhalve behoort te worden gewijzigd of geheel buiten werking gesteld 3°. te verklaren, dat zij het gebruik van bovengenoemd besluit, gemaakt bij liet besluit van den gouverneur- generaal dd. 8 December 1869, n°. 1, betreurt, en het wenschelijk acht, dat daarop op eenigerlei wijze worde teruggekomen 4°. dat aan den minister van koloniën deze beslissing der kamer bij afschrift worde medegedeeld. De heer van der Linden bestrijdt het geheele rapport der commissie. Men verwart in deze zaak de toepassing van het éene besluit met de motieven voor een ander besluit. De commissie acht, blijkens hare 2e conclusie, het besluit van 1863, krachtens hetwelk een raadsheer in het Indische gerechtshof als hij verlof wil bekomen tevens zijn ontslag moet vragen, in strijd met het regee- ringsreglement. Hij acht dat onjuist. Het besluit van 1863 is door den gouverneur-generaal genomen op machtiging des konnigs. Bij dat besluit werd een ander van 1834 gewijzigd, betreffende het verleenen van verlof naar Nederland aan ambtenaren, met het oog op de hooge rechterlijke ambtenaren. 'sLands dienst vorderde in deze voorziening, daar de rechtsple ging door verloven aan rechterlijke ambtenaren niet mocht belemmerd worden. Het regeeringsreglement beveelt de onafzetbaarheid der leden van het gerechts hof. Geen ontslag mag hun verleend worden. Maar het regeeringsreglement van 1839 gaf tevens de be voegdheid aan den gouverneur generaal tot het ver leenen van verlof. Door het schromelijk toenemen van aanvragen om verlof kwam het besluit van 1834 tot stand, waarbij nader die zaak geregeld werd. Maar daaruit ontsproten geen rechten voor een ambtenaar. Het verleenen van verlof bleef eene gunst. In 1863 heeft men begrepen dat leden van een gerechtshof, die onafzetbaar op hun stoel te Batavia behoorden te blij ven zitten, niet gedurende een paar jaren in het Haag- sche bo3ch mochten gaan wandelen. Vandaar dat de bepaling gemaakt is dat verzoek om verlof door een raadsheer in Indië tevens insluit verzoek om ontslag uit zijne betrekking. Hij zet op rechtskundige gronden uiteen waarom hij het besluit van 1863, dat op den heer van Angelbeek toegepast is, niet in stryd acht met het regeerings-regle ment. In civiele betrekkingen gaat het zoo als nu heeft plaats gehad. Een resident verlof vragende wordt door een ander vervangen. Terugkeerende komt hij bij open vallende vacature weer als gewoon Indisch ambtenaar voor eene betrekking in aanmerking, ongeveer gelijk staande, wat het financieelebetreft, met zijn vroeger ambt. Wat het derde deel der conclusie betreft, waarbij te kennen gegeven wordt dat het wenschelijk is om op het gebruik van het besluit van 1863 terug te komen; dat is volgens spreker een ongepaste meewarigheid. De kamer heeft met den persoon van den heer van Angelbeek niets te maken. Bovendien, deze vroeg volgens de bestaande regeling vrijwillig zijn ontslag als raadsheer toen hij ver lof verlangde. Dat werd hem gegeveD, en hij keerde dus terug tot het gewoon korps van Indische ambtenaren. Dat men nu later gemeend heeft hem daaruit ook te moe ten ontslaan, heeft niets te maken met het besluit van 1863 en is eene zuivere daad van het uitvoerend gezag. Hij kan zich dus niet met de conclusiën'vereenigen. De minister van koloniën geeft te kennen dat door de aanschrijving van den heer van Angelbeek om zijn stuk ken voor pensioen-verleening in te dienen niet het minst diens rechten zijn verkort bij een eventueel proces tegen den staat voor het hoog gerechtshof in Indië. Zijn ver lofstraktement kon niet meer uitbetaald worden omdat hij door den gouverneur-generaal uit 's lands dienst was ontslagen. De heer van Eek bestrijdt het rapport der commissie, omdat volgens de conclusiëo het recht der landsambte- naren, en hier bepaaldelijk van onafzetbare rechterlijke ambtenaren, wordt miskend. Ook de heer 's Jacob kan zich daarmede niet vereeni gen, op grond dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op de beginselen van ons gezag in Indië. De heer Kalff daarentegen acht zoowel het besluit van 1863 als de handelwijze der regeering in overeen stemming met de bestaande organisatie. De heer Mirandolle (rapporteur) zet de gronden uiteen waarop de conclusiën der commissie berusten. Hij gaat de geschiedenis na van onafzetbaar-verklaring der leden van de Indische rechtsmacht. Primitief wilde men daar toe niet besluiten, om geen botsing teweeg te brengen tusschen het autocratisch gezag van den gouverneur- generaal en nevens hem staande geheel onafhankelijke ambtenaren. Intusschen bleef de kamer daarop aandrin gen en bij wijze van transactie werd de onafzetbaarheid alleen voor de leden van het hoog gerechtshof aangeno men. De benoeming en ontslag van die rechterlijke ambtenaren werden bij uitzondering in plaats van aan den gouverneur-generaal aan den koning opgedragen. De regeling der verloven kan intusschen nooit de bedoeling gehad hebben om op die bepaling inbreuk te maken. Het vragen van ontslag moest meer beschouwd worden als een formaliteit, evenals bij civiele ambtenaren die, terug keerende, weder herplaatst worden. Ilij verdedigt verder de voorgestelde conclusiën en vooral de afkeuring van het besluit van 1863, om daardoor te voorkomen dat, in het vervolg zich weder dergelijke zaken als deze voordoen. De heer van der Linden verdedigt nader het besluit van 1863 (nadat het ook door den heer Gratama was bestreden). Het is eerlijk genomen, eerlijk toegepast, en met de gevolgen heeft men thans niets te maken. Hij zou voor de conclusie kunnen stemmen, wanneer n°. 4 geschrapt, n°. 3 niet aangenomen en n°. 2 stilletjes voor bijgegaan werd, en men zich dus vergenoegde met n°. 1, een bloote beleefdheid aan den minister inhoudende. De heer Heemskerk Az. verdedigt het rapport, als lid der commissie. Hij wijst er op dat het beginsel van onaf zetbaarheid der rechterlijke ambtenaren in het nauwste verband staat met de onafhankelijkheid van de rechter lijke macht. De heer van Eek kan zich met dat gevoelen vereeni gen; maar hij verzet zich tegen de wijze waarop men het besluit van 1863 zou willen wijzigen. Volgens hetgeen daarvan aangegeven is, zou men eigenlijk in dien zin het besluit willen wijzigen, dat ieder die door ziekte on geschikt is geworden zijn functiën als rechterlijk amb tenaar te vervullen, toch zou aanblijven, maar dat intus schen het rechterlijk college door anderen zou worden aangevuld. Dat acht spreker eene nieuwigheid die nog nergens is ingevoerd. Hoe groot zou het aantal leden van het gerechtshof dan niet kunnen worden? Al deleden staan toch gelijkelijk aan ziek worden bloot. Hij kan geen der conclusiën aannemen, omdat hij zich ook niet vereenigen kan met de praemissen in het rapport.. De heer Schmidt geeft zijn adhaessie aan de conclus- siën te kennen. De heer Fransen van de Putte betreurt het, dat de regeering aanleiding heeft gegeven tot deze zaak. Maar hij vindt het vooral onverstandig dat in de regeerings inlichtingen op het adres van den heer van Angelbeek zoovele bijzonderheden omtrent diens persoon zijn mede gedeeld. Men had óf hem weer in Indië eene betrekking terug kunnen geven, óf, wanneer hij daarvoor ongeschikt was, deswege een attest moeten vragen van een genees kundige. Hij acht het wel degelijk een inbreuk op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, wanneer een raadsheer vooruit weet dat wanneer hij ongelukkig ziek wordt bij zijn ontslag dadelijk moet vragen. Intus schen acht hij het besluit van 1863 wel in strijd met den geest maarniet met de letter van het regeerings-reglement en hij stelt daarom een amendement op n» 2 der conclusie voor, strekkende om het te doen luiden :*te verklaren dat naar hare meening het besluit van 28 Mei 1863 aanleiding kan geven dat in strijd met den geest en de bedoeling van art. 95 van het regeerings-reglement wordt gehandeld en dus behoort gewijzigd te worden. Dat amendement wordt goedgekeurd door de co mmissie. Daarna wordt n°. 1 der conclusie zonder hoofdelijke stemming aangenomen; n°. 2 wordt als boven vermeld gewijzigd aangenomen met 42 tegen 17 stemmen; n°. 3 verworpen met 34 tegen 25 stemmen en n°. 4 zonder stemming goedgekeurd. Het verslag der commissie van rapporteurs over het wetsvoorstel van de heeren 's Jacob c. s. betreffende eene stoomvaart op Noord-Amerika via Ylissingen, geeft geene aanleiding tot discussie. Met algemeene stemmen wordt tot de prise en consideration besloten. tSuitrnlanö. Algemeen oyerziclit. Gedurende de vorige week waren de berichten uit Parijs dikwijls zoo met elkander in strijd, dat men niet met zekerheid kon zeggen, welke stemming op den duur overwegend zou zijn. Nu was het de tijding, dat de stukken geschut, die de nationale garde nog steeds ach terhield, zonder tegenstand zouden worden afgeleverd, dan weder kwam het bericht, dan, men de hevigste bot singen duchtte, zoodat de 'ministerraad besloten had met kracht van wapenen de rust te herstellen, en de nationale garden, die zich tegen het wettig bestuur zou den blijven verzetten, terstond te ontwapenen en ge streng te straffen. Het schijnt, dat de omstandigheden van dien aard geweest zijn dat de regeering tot het laatste middel haar toevlucht moest nemen, en helaas! heeft dit besluit een opstand uitgelokt, gelijk het revo lutionaire Parijs er nog nauwelijks een beleefd heeft. Het is mogelijk en men zou de omstandigheden van naderbij nauwkeurig moeten kunnen waarnemen, om het besluit van het gouvernement te beoordeelen het is mogelijk, dat men verplicht geweest is te handelen, gelijk de regeering deed, doch wanneer men de verschillende dagbladen der voorgaande week raad pleegt, dan kan men daaruit geen enkel bewijs afleiden, dat de maatregel der regeering rechtvaar digt. De agitatie was juist in de voorgaande week verminderd, en misschien zou een tweede poging, ge lijk de regeering reeds eenmaal gedaan had, om met de kommandanten der oproerige nationale garden in onderhandeling te treden, met een gunstig gevolg bekroond zijn, doch het schgnt, dat de regeering meende niet langer toegevend te mogen zijn, en het volk te moeten toonen, dat het zich niet langer onge straft tegen het wettige bestuur verzetten mocht. Hoe juist de handelwijze ook in het algemeen zijn moge dat, zoo de moreele macht eener regeering niet vol doende is, om de wetten te doen eerbiedigen en de algemeene o de te handhaven, zij hare materieele macht loone, moet men toch, zoover men de toestanden kan beoordeelen, zeggen, dat het daartoe thans de geschikte tijd niet was en allerminst voor de wijze, waarop dit heeft plaats gehad. Ware de regeering in staat geweqst, om terstond na de ontruiming van Parijs door de Pruisen) haren eisch om alle wapenen en araunitie aan de mili taire autoriteiten af te geven, desn wds door geweld, ge ëerbiedigd te zien, niemand zou dezen maatregel toen ongewettigd of onrechtvaardig genoemd hebben, doch nadat zij gedurende twee weken aan bet volk indirect het bewijs geleverd had, dat zij niet in staat was, om hare bevelen te doen eerbiedigen, en zij dus het volk in den waan bracht, dat het de macht in handen had, beging zij een onvergeefelijken misslag, door nu plotseling te willen dwingen, wat zij vroeger lijdelijk bad aangezien. Volgens de berichten dienaangaande tot op dit oogenblik bekend, heeft de zaak zich ongeveer op de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 2