ders, eenden en vee, iets waarvan men tot dusverre nog
nooit geboord bad, stierven van koude in de hokken en
op de stallen. De boomen barstten vaneen; bier en wijn I
bevroren zelfs in gewelfde kelders; diepliggendebronnen
werden met een ontzaglijke ijskorst bedekt. Kraaien
en andere vogels vielen dood uit de lucht, eenigszins als
in Luilekkerland, maar niet gebraden. Het brood was
ongeweekt niet te eten; het was zoo hard als steen. Op
dien winter volgde geen lieve lente, zooals weerkundigen
nu verwachten; in Mei was er'nog geen spoor van groen
te zien in Juli was het kond, en door een groote dor
heid werd de plantengroei belemmerd; eerst laat in den
herfst was de kleine oogst binnengehaald, en reeds
midden in October was de vorst ingevallen, zonder dat
men in de tuinen de nog niet rijpe vruchten had kun-
ken plukken.
Een inwoner van Lyon, die gedurende den laatsten
veldtocht als geneesheer bij een der Fransche legerkorp
sen dienst deed, verhaalt een merkwaardig bewijs van
heldenmoed en verachting van den dood. Een neef van
deu generaal von Manteuffel, die bij Mouzon doodelijk
gewond was, werd in zijne ambulance gebracht. De ge
wonde verlangde zekerheid aangaande zijn toestand en
vernam de mededeeling, dat zijne wonden doodelijk
waren, met de grootste kalmte en als waardig soldaat. Hij
vertrouwde den geneesheer zijne laatste wenschen en al
zijne papieren toe, en verzocht begraven te worden met
het portret zijner jeugdige vrouw, dat hij voortdurend
hartstochtelijk aan liet hart drukte.
Naar gelang het schrikkelijke uur naderde, bemerkte
de geneesheer, dat zich zekere onrust bij den ge
wonde openbaarde. Hij vroeg naar de reden en daarop
toonde de jonge graaf glimlachend zijne handen, die van
stof en kruit geheel zwart waren. De geneesheer begreep
zijnen wensch en kon niet dan met groote moeite een
stuk zeep voor zijn patient machtig worden.
Toen de gewonde zijn handen behoorlijk gereinigd
had, sneed hij met de uiterste zorg zijne nagels, en stier!
een halt uur daarna met een glimlach op de lippen.
Zijn lijk werd gebalsemd en door den geneesheer naar
Berlijn gezonden. Hij verklaarde niet van den jongen
graaf te kunnen spreken, zonder diep bewogen te wor
den, en de scboone herinneringen, die deze gebeurtenis
bij hem opgewekt had, nimmer te kunnen vergeten, ook
niet door de verregaande ondankbaarheid der familie
van den overledene, die hem geen enkel blijk van
dankbetuiging heeft doen toekomen.
Therniometerstand.
13 Mrt. 'sav. 11 u. 44 gr.
14 '8morg.7u.44gr. 'smidd. lu.52gr.sav. 6 u.48 gr.
Stateii-generaa 1.
TWEEDE K.AMER.
Zitting van Maandag 13 Maart. Behandeling der Indische
begrooting voor 1871.
Aan de orde is in de eerste plaats het rapport der
commissie over de stukken, welke door de regeering
omtrent de reorganisatie in de Preanger-regentschappen
zijn overgelegd. In dat rapport wordt de aandacht
der leden op die stukken gevestigd, maar heeft de com
missie gemeend zich van eene beoordeeling daarvan te
moeten onthouden, omdat de beraadslaging over de
definitieve begrootiug van Nederlandsch-Iudië gelegen
heid genoeg aanbood,om de bedoelde reorganisatie te,
bespreken. Daarom stelde de commissie als conclusie
voor, die stukken voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Nierstrasz verklaart zich niet met die conclu
sie te kunnen vereenigen. Na al het gebeurde, vooral
na de afstemming der Indische begrooting in de eerste
kamer had men wel een voorstel mogen verwachten, dat
aanleiding kon geven om een afzonderlijke beslissing te
nemen ten aanzien van de Preanger-hervorming, waar
voor opnieuw gelden op de Indische begrooting zijn uit
getrokken. Hij gaat de geschiedenis na van deze zaak,
en meent dat, wanneer 's lauds belang de invoering van
de organisatie vorderde, de gouverneur-generaal zich
niet had moeten laten afschrikken door een telegram,
dat de eerste kamer de begrooting had afgestemd.
De heer Fransen van de Putte verdedigt als president
der commissie het rapport en de conclusie. Eene veroor-
d mling van de handelwijze van een afgetreden minister
of van een gouverneur-generaal die weldra aftreden zal,
zou tot niets geleid hebben.
De heer Insinger ziet in de geheele handelwijze van
regeering en Indisch bestuur een toeleg, om de verlangde
organisatie in te voeren zonder eerst de kamer gehoord
te hebben.
De minister van koloniën erkent, dat er eenige over
ijling heeft plaats gehad, maar wijst er op, dat zijn voor
ganger ook wel had mogen rekenen op meerder doorzicht
van den landvoogd, aan wien het toch bekend was, dat
zonder de bewilliging der staten-generaal in de aange
vraagde som de hervorming niet kon ingevoerd worden.
Na den drang van de zijde der meerderheid van de ka
mer, vroeger uitgeoefend om deze organisatie in het
leven te roepen, mocht de heer de Waal redelijkerwijze
verwachten, dat de maatregel zou worden goedgekeurd.
De heer Hasselman sluit zich daarbij aan. De vorige
minister van koloniën had de ondervinding opgedaan,
dat zelfs wetsontwerpen, die hij erkende alles behalve
volmaakt te zijn, toch een gewillige meerderheid in de
beide kamers vinden kon, en heeft zich dus waarschijn
lijk evenals de gouverneur-generaal te veel laten leiden
door de gedachte dat het in deze zaak ook weder als
papier de muxique zou gaan.
Na repliek wordt de conclusie van het rapport der
commissie met 57 tegen 5 stemmen aangenomen.
De algemeene beraadslaging over de Indische begroe
ting voor 1871 wordt geopend door den heer van Zin-
nicq Bergmann, die breedvoerig zijne grieven tegen het
Indisch regeeringsbeleid opsomt. Vooral wijst hij op het
hooge cijfer der uitgaven tegenover de geringe inkom
sten. De Preanger-quaestie geeft hem ook stof tot veler
lei bedenkingen. liet procesverbaal van de gehouden
conferentie met de inlandsche hoofden zou hij door den
druk publiek willen laten maken, om te doen zien hoezeer
de regenten onder de pressie van ons gezag hebben ge
handeld en in eene hervorming toegestemd daar zij
eigenlijk tegen waren. Dat procesverbaal kan volgens
spreker getuigen van de apenliefde die alom in Neder
land voor de Javaansche bevolking wordt verkondigd.
Op verzoek des ministers wordt bepaald, dat de bespre
king der Preangerquaestie zal worden uitgesteld tot de
behandeling van het betrokken begrootings-artikel
(art. 12).
De heer Kalff dringt aan op eene herstelling van den
post voor een departement voor de buitenbezittingen.
Hij acht dat noodzakelijk met het oog op de velerlei be
langen die daarbij betrokken zijn.
De heer 's Jacob wijst op het treurige cijfer van 2000.—
als totale inkomst van verpachting en verhuring in de
buitenbezittingen. Hij had gehoopt, dat de agrarische
wet op de bezittingen zou toegepast zijn, om zulk eene
onevenredigheid van inkomsten van zulk eene uitgestrekt
heid vruchtbaren grond te doen ophouden. Hij vraagt
aan deu minister of er reeds ordonnantiën ontworpen
zijn, om ook de agrarische wet op de buitenbezittingen
toe te passen, daar het besluit tot invoering dier wet
alleen spreekt van Java en Madura.
De heer Insinger bespreekt ook het bedoelde besluit.
Daarin heeft hij met bevreemding gezien, dat den gou
verneur-generaal de beslissing was opgedragen, in welke
gevallen landsdienaren tot erfpacht zouden kunnen
worden toegelaten. Hij acht het verkeerd, om ambtenaren
als erfpacht-contractanten toe te laten.
De heer van Kerkwijk acht het voornemen der regee
ring tot opvoering van de landrente verkeerd. Hij ver
langt verder inlichtingen omtrent de te verwachten
opbrengst van de voorgenomen verbetering van het
belastingstelsel en omtrent de bestemming van het zoo
genaamde administratief kapitaal. Hij vreest, dat over die
gelden buiten de wetgevende macht zal beschikt worden.
De heer Heijdenrijk verlangtgeen koloniaal programma
van dit kabinet. Al mogen er leden van het ministerie
zijn die niet zoo ver zouden willen gaan, zal het toch de
bekende politiek van de geavanceerden moeten volgen.
Hij wijst er evenwel op, dat er nieuwe middelen in Indië
zullen gecreëerd moeten worden en tegen de medege
deelde plannen daaromtrent reeds ernstige bedenkingen
zijn gerezen.
De minister van koloniën beantwoordt de verschillende
sprekers en verklaart, dat men van hem als oud-minister
van financien mag verwachten, dat hij het verband tus-
schen de Indische en Nederlandsch financien niet uit het
oog zal verliezen. Wat de toepassing der agrarische
wat betreft ten aanzien der buitenbezittingen, daarmede
zal men met voorzichtigheid moeten te werk gaan. Er
valt bovendien nog zoo veel op legislatief gebied in
Indië te doen om die argrarische wet op Java en Madura
in te voeren. Zoowel deze zaak als de hervorming van
het belastingstelsel vorderen veel tijd en overleg. Een
bepaalde opgave van de verwachte inkomst en verbete
ring van de belastingen kan hij niet doen. De landrente
echter schat men vier of vijf millioen te kunnen opleve.
ren. Maar ook daarmede moet men voorzichtig zijn. De
minister wil liever voorshands het evenwicht zoeken in
vermindering van uitgaven, dan zonder bekendheid met
de gevolgen eene bestaande belasting te verhoogen. Wat
aangaat het administratief kapitaal, daarover zal zonder
toestemming der wetgeving niet beschikt worden. Maar
men vorme, zich geen illusiën, dat het later als eenbij-
zondere bate in de schatkist zal vloeien. Met den heer
Insinger is de minister het eens, dat zoo min mogelijk
ambtenaren tot efpacht moeten toegelaten worden; maar
het geval kan zich voordoen, dat een ambtenaar een
contract bij erfenis verkrijgt en dan zou het hard zijn
hen van de voordeelen te versteken.
De minister wijst vervolgens op hetgeen hij in afwij
king van het gevoelen zijns voorgangers omtrent de
toepassing der agrarische wet heeft voorgeschreven.
Zijnebedoelingis,om diewetzoohumaanenmild mogelijk
uit te voeren.
De heer van Nispen vestigt opnieuw de aandacht op
het onvermijdelijke, dat ook nu wederom door de regee
ring erkend is, om Indië aan onze huishouding te doen
bijdragen.
Na repliek wordeu de algemeene beraadslagingen
gesloten en daarna de onderatdeelingen; tot 7 zonder
discussie aangenomen.
In den loop der zitting is bepaald, dat de beraadslaging
over de conclusie van het rapport over de zaak van den
heer van Angelbeek zal plaats hebben na afloop der
discussiën over de Indische begrooting. De voorzitter
noodigde de leden van drie sectiën uit, om nieuwe leden
voor de commissie voor de verzoekschriften te benoemen,
daar drie van de vijf benoemde voortdurend verhinderd
worden, om aan de werkzaamheden deel te nemen en de
commissie zich dus niet van hare taak kan kwijten.
CniiïenLmïi.
Algemeen overzicht.
Duitschland's eenheid doet den terugslag in Oostenrijk
gevoeleD, en juist op een tijdstip, dat waarlijk geen
nieuwe gebeurtenissen de spanning aldaar behoeven te
vergrooten. Het ministerie Hohenwart, sedert ongeveer
éen maand aau het bewind, staat van alle kanten aau
aanvallen bloot, die zeker niet altijd verdiend waren.
Nadat de keizer te vergeefs met alle partijen in den
rijksdag den proef genomen had, en noch de voorstanders
der constitutie, noch de partij der verzoening der Czechen
en Polen, noch eenige andere combinatie zich lang kon
staande houdenwerd het tegenwoordige ministerie
samengesteld uit mannen, die geen leden van den rijks
dag waren, eene omstandigheid, gelijk enkelen zich
vleiden, die hen boven de twisten en partijschappen der
vergadering plaatsen en daardoor de gelegenheid
geven zou met kracht te werk te gaan in het land, dat
door zijne samenstelling het minst een krachtige hand
ontberen kan. Zij waren zóo weinig bekend, dat bij hun
optreden men allerwege hoorde vragenzijn zij liberaal
of conservatief? Zijn zij voorstanders der constitutie
van 1867, of wenschen zij den Czechen en Polen de behulp
zame hand te bieden? En toch werden zij reeds spoedig,
nog voordat men hunne daden kon beoordeelen, door de
constitutioneele partij bestreden. In de eerste openbare
zitting verzochten zij een krediet tot ultimo April, om
daardoor ten minste in de gelegenheid te zijn, zich op de
hoogte der zaken te stellen, en dan behoorlijk toegerust
den parlementairen strijd te kunnen aanvaarden. Onbil
lijk kan men dezen eisch van een homo noousgelijk dit
ministerie is, waarlijk niet noemen, en toch, zonder
eenigen regeeringsdaad van het nieuwe bestuur gezien
te hebben, slechts oordeelende naar een korte openings
rede van den minister-president, gaf de oppositie reeds
dadelijk een votum van wantrouwen, door het krediet
slechts toe te staan tot den laatste van deze maand.
Dat het ministerie ook van zijne kant bij deze onrecht
vaardige aanvallen niet stil zitten kon, behoeft gqen
betoog, doch slechts is het te betreuren, dat het daartoe
de slechtste middelen te baat neemt, namelijk belemme-
I rinpen in de vrijheid van het woord zoowel in schrift
als in spraak.
De confiscatie der Neue freie Presse heeft ontegenzeg
gelijk aan de positie van het ministerie ontzaglijk veel
kwaad gedaan, en deze slechte indruk wordt nog ver
meerderd door de onhandige wijze, waarop men de
patriotische uitingen van de Duitschers der Oostenrijk-
sche monarchie belet. Het moge waar zijn, dat die vie
ring der Duitsche eenheid meer eene demonstratie is
tegen het Slavisme, dan eene verheerlijking hunner over
winnaars van 1866, die demonstratiën echter met ge
weld te beletten, geeft juist daaraan eene veel gevaar
lijker politieke beteekenis.
Zelfs de gematigde bladen veroordeeien deze maatre
gelen der regeering, en al verdient deze handelwijze
afkeuringen al zou zij tot den ondergang van het minis
terie leiden, men mag toch ook niet vergeten, hoe onbil
lijk zij door de oppositie geprovoceerd is. En wat dan?
Zal dan de constitutioneele partij meer tot stand bren-
gen, dan zij tot dusverre deed, en het gewone verwijt,
dat haar steeds gemaakt is, ontzenuwen, dat zij in het
regeeren sterk, doch in het scheppen onbekwaam is
j Moge voor Oostenrijk's bloei en welzijn weldra deze
j vraag bevestigend beantwoord kunnen worden.