BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELRURGSCHE COURANT van Woensdag 1 Maart 1871. No. 53. Gemeenteraad van Vlissingen. Zitting van Zaterdag 25 Februari. Verordening vaste com mission; idem ter bepaling welke strafverordeningen van kracht blijven; behandelingen rapport adres broodbakkers adres R. Scherer; voordracht ter benoeming lid plaatselijke schoolcommissie; voorstel indienen adres spoorweg; jaar verslag commissie middelbaar onderwijs; mededeelingen voordracht inrichting kamer voor het middelbaar onderwijs missive kamer van koophandel; voordracht hulponderwijzer; voorstel afschaffing broodzetting. Voorzitter de heer Winkelman. Afwezig de heeren Mestdagh en de Groof. De notulen van het verhandelde in de zitting van 14 Januari jl. gelezen en goedgekeurd zijnde, deelt de voorzitter mede dat hij het voorzitterschap der com- missiën voor de fabricage en de gasfabriek zal waar nemen. Vervolgens wordt ter herstelling van een verzuim in de vorige zitting in omvraag gebracht de instructie voor de vaste commissiën, welke metalgemeene stemmen wordt goedgekeurd. Daarna is aan de orde de vaststelling der op de griffie voor de leden ter inzage gelegen hebbende verordening hondende verklaring welke strafverordeningen voort durend van kracht zijn. De heer Kleijnhens brengt hulde aan de commissie voor de verbetering die zij in deze verordening heeft gebracht. Vroeger waren de daarin opgenomen verorde ningen en wijzigingen gerangschikt volgens den datum harer vaststelling, hetgeen moeilijkheden opleverde; nu zijn ze bij elkander gevoegd, waardoor het naslaan wordt vergemakkelijkt. Zijns inziens kon men evenwel nog een stap verder gaan, door namelijk ön de verordeningen èn de daarin gebrachte wijzigingen onder éen nommer te brengen. Hij maakt hiervan echter geen voorstel, maar geelt het denkbeeld alleen in overweging. De voorzitter verklaart met dat denkbeeld volkomen in te stemmen. De beer Hector merkt op dat iedere verordening een serie-nommer heeft, zoodat het wenschelijk zou wezen bij het nommer der serie een breukcijfer te plaatsen, ter )uiste aanduiding van de gemaakte wijzigingen. De heer van Uije Pieterse stelt voor, burgemeester en wethouders uit te noodigen om, den heer Kleijnhens gehoord, de verordening nader te wijzigen. Hiertoe wordt besloten en de verordening zelve met algemeene stemmen goedgekeurd. Alanu komt in behandeling het adres van de brood bakkers en het daarop door burgemeester en wethouders in de vorige zitting uitgebracht rapport. In bedoeld adres wordt gevraagd dat de raad het tarief der broodzetting in overweging neme en kan het zijn eenigszins wijzige, als zijnde, naar de meening van adressanten, niet wél meer vol te houden, met name het in art. 1 vastgestelde fijn tarwebrood, als moetende bestaan uit gebuild tarwemeel ontdaan van de zemelen. Door de veranderde tijdsomstandigheden zijn zij sinds lang genoodzaakt geworden op begeerte van verreweg het grootste deel hunner begunstigers veel fijner brood te leveren dan in gemeld artikel wordt bedoeld, hetwelk toch tot den prijs van het door den raad vastgestelde fijn tarwebrood moet worden verkocht. Teneinde dit door de burgerij algemeen verlangde fijn brood te verkrijgen, zijn zij verplicht niet slechts bet meel van de zemelen, maar ook van al het kort te ontdoen, waaruit volgt dat zij op verrena niet het getal van 90 kilogram brood nit een hektoliter meel, zooals bij bet tarief is vastgesteld, kunnen verkrijgen, waardoor de f 2.60 als winst bepaalde som aanmerkelijk verminderd wordt. Voorts merken adressanten op dat voor de gist sinds lang de dubbele prijs betaald moet worden en ook het loon der knechts aanmerkelijk booger is dan vroeger. Ten slotte voeren zij aan dat de broodbakkers in het naburige Middelburg, hoewel de belasting op het gemaal daar 50 cent per 100 kilogram tarwe lager is dan te Vlissingen en daar ook de zetting geregeld wordt naar denzelfden middelprijs van bakbare tarwe, nogtans cent per kilogram brood boven de Vlissingsche broodzetting genieten. De conclusie van het rapport van burgemeester en wethouders reeds in het verslag der vorige zitting medegedeeld strekt: om öf bij de berekening der broodzetting aan te nemen, dat uit een hektoliter graan 86 kilogrammen brood kunnen worden gebakken, en tevens de kosten vaa verbakking, thans op f 2.16 gesteld, verminderen met de waarde der zemelen en het kort a 84 cents (wat vroeger geen plaats had), en alzoo te brengen op f 1.32 per hektoliter; öf de verordening op de zetting van het brood te bandhaven, de berekening van 90 kilogrammen fijn tarwebrood (van de soort zooals in art. 1 der verordening aangegeven wordt) op éen hektoliter graan te behouden, en de bakkers te verwijzen naar art. 2 dierzelfde verordening, hetwelk bepaalt dat het aan de bakkers geoorloofd is, al zoodanig ander brood te bakken, als hun mocht worden besteld, met de verdere bepalingen in dat artikel voorkomende. De heer Kleijnhens merkt op dat, toen hij in de vorige zitting het voorstel deed tot benoeming eener commissie voor de verzoekschriften, hij als eenig motief daartegen hoorde inbrengen dat in zoodanige commissie dikwijls gebrek aan deskundigen zou wezen. Indien dit bezwaar, zegt hij, overwegend moest geacht worden, dan zou eene beslissing over de thans behandeld wordende zaak hoogst moeilijk zijn, want gij weet, mijne heeren, ik ben geen bakker, heb in mijne lamilie ook niet éen lid die bakker is, en rondziende zie ik bier ook geen bakkers. Toch kan hij, hoewel geen deskundige zijnde, verzekeren dat bij na gedaan onderzoek met volle overtuiging zijne stem kan uitbrengen. Het heeft, volgens spreker, velen verwonderd dat in een tijd waarin de bakkers te Vlissingen naar bet alge meen gevoelen een ongemeene welvaart genieten, zij trachten door eene wijziging in de broodzetting nog meer verdiensten te behalen. Het debiet van de meeste bak kers is in de laatste twee jaren, tengevolge van de nabij Vlissingen in aanleg zijnde werken, ongetwijfeld zeer toegenomen. Er zijn bakkers van wie men kan nagaan dat zij tegenwoordig 1100 a 1500 hektoliter tarwe per jaar op de molens doen vermalen en dus grootendeels verbakken, behalve hun aandeel in een 4- a SOOOtal hek- toliters die als blom en meel worden ingevoerd. En hoewel erkennende dat niet alle bakkers in dien grooten voorspoed deelen, kan toch, volgens spreker, van allen gezegd worden dat zij het beter hebben dan vroeger. Wat betreft de klacht der bakkers in het adres, dat zij, teneinde het verlangde fijn brood te verkrijgen, niet slechts het meel van de zemelen, maar ook van al het kort moeten ontdoen, waaruit volgt dat zij het voorge stelde getal van 90 kilogram brood uiteen hektoliter meel niet kunnen bakken, zegt spreker dat bet waar moge zijn dat de tarwe door hen thans wat meer en beter ge build wordt dan vroeger, maar in art. 1 der verordening op de zetting wordt uitdrukkelijk bepaald dot voor het fijn tarwebrood, behalve de zemelen, ook het grof kort moet worden afgezonderd. Daarop is gerekend bij de bepaling van het nit een hektoliter tarwe a 75 kilogram netto te bakken kilogrammen brood. Willen de bakkers fijner brood bakken, dan is hun dit bij art. 2 der verordening onder de aldaar gestelde bepalingen geoorloofd. Dat overigens het getal van 90 kilogram fijn tarwe brood van de zetting, uit een hektoliter graan te bakken, niet zoo willekeurig is, meent hij te kunnen bewijzen doordien te Veere, naar hij meent in 1860, na gedane proefbaksels het vroeger bij de zetting aangenomen getal van 85 is gebracht op 90 kilogram. Te Middelburg heeft men dit zelfs gehouden op 91. Gaat men verder na dat men bij de broodzetting te Vlissingen rekent dat uit een hektoliter graan gebakken wordt 102 kilogram grof tarwebrood, en daarvoor bij de zetting te Middelburg en Veere werd gesteld 104 kilogram, terwijl bovendien te Middelburg van de onkosten voor verbakken van het fijn tarwebrood steeds 30 cent voor de zemelen werd afgetrokken, dan ziet men daaruit dat de Vlissingsche bakkers altijd meer verdiensten hebben genoten dan hunne Middelburgsche enVeersehe confraters. Bevreem ding mag het, volgens spreker, overigens wekken dat, hoewel in het laatste gedeelte van art. 8 der Vlissingsche verordening uitdrukkelijk wordt gezegd dat de waarde van de zemelen en het grot kort aan de bakkers zal wor den gekort, en dat volgens de opgaaf van burgemeester en wethouers op 84 cent per hektoliter kan worden ge steld, deze bepaling steeds een doode letter is gebleven. Dat de onkosten bij art. 9 der Vlissingsche verorde ning gesteld alleszins billijk zijn, blijkt als men die ver gelijkt met de daarmede overeenkomstige kosten in de garnizoensbakkerij en in aanmerking neemt dat door de gedoofde kolen de uitgaaf voor de brandstof voor een groot deel wordt goedgemaakt. Na het aangevoerde zal men, naar spreker meent lich telijk kunnen opmaken dat hij geenszins gestemd is om de bakkers nog meer verdiensten toe te leggen dan ze nu reeds genieten, terwijl hij in zijn gevoelen zoo moge lijk nog versterkt is door een dezer dagen op zijn verzoek ontvangen schrijven van den directeur der Haagsche brood- en meelfabriek. Die directeur schrijft onder anderen dat 8184 kilogram heel fijn tarwebrood uit een hektoliter graan kan gebakken worden, zijnde dus 4 kilogram meer dan de Vlissingsche bakkers primitief aan burgemeester en wethouders hebben opgegeven dat een hektoliter ongebuilde tarwe 108 tot 116 kilogram brood oplevert, terwijl de Vlissingsche verordening daarvoor slechts 102 kilogram voorschrijft; en ten over vloede dat uit 70 kilogram rogge 102106 kilogram rog gebrood kan gebakken worden, hetgeen met Vlissingen alweder een verschil oplevert van 610 kilogram. Speker is alzoo overtuigd dat het verzoek der bakkers op geen redelijke gronden steunt. Maar de vraag heeft zich nu voorgedaan, en burgemeester en wethouders hebben die ook in hun rapport overwogen, of het niet raadzaam zou zijn de geheele broodzetting af te schaffen zooals in de meeste gemeenten van ons vaderland, en dezen tak van bedrijf en nijverheid evenmin als andere met beperkende bepalingen te omringen? Zijns inziens zijn daartegen echter twee bezwaren. Vooreerst het reeds door burgemeester en wethouders genoemde bestaan van den accijns op het gemaal, maar vooral het isolement van Vlissingen, of liever van het geheele eiland Walcheren. Het waarschijnlijk gevolg eener af schaffing der broodzetting op dit oogenblik zal zijn, dat evenals te Middelburg het brood duurder zou worden, zoodat men daardoor een slechten dienst zou bewijzen aan de volksklasse, wier hoofdvoedsel brood is. Is Vlis singen eenmaal, en naar men hoopt spoedig, met het algemeen spoorwegnet verbonden en daardoor het eiland Walcheren van zijn isolement ontheven, dan zou de afschaffing der broodzetting in overweging kunnen genomen worden; want bestond dan nog de accijns op het gemaal, dan waren middelen genoeg voorhanden om den invoer van brood zooveel mogelijk te vergemak kelijken en daardoor een heilzame concurrentie teweeg te brengen, die nu ontbreekt. Ten slotte bespreekt de heer Kleijuhens de twee door burgemeester en wethouders in hun advies aangegeven punten, en verklaart hij zich vóór het tweede en tegen het eerste. De heer Callenfels zegt dat hij met zeer veel genoegen het rapport van burgemeester en wethouders heeft ge hoord en gelezen. Het was hem aangenaam te zien dat men tot eene afschaffing der broodzetting wilde komen, en hij is het met den vorigen spreker niet eens wat betreft de bezwaren tegen die afschaffing aangevoerd. Er is gewezen op het bestaan van den accijns op het gemaal als een bezwaar, maar, hoezeer hij al niet zóo bekend is met de formaliteiten dienaangaande, kan hij dat bezwaar niet inzien. En wat betreft den toestand van isolement, waarop in de tweede plaats is gewezen, meent hij dat desniettegenstaande nog genoeg concur rentie overblijft. Hij deelt hierbij eenige zinsneden mede uit een werkje van de Bosch Kemper, waarin deze spreekt over de prijzen van de waren en tevens eene brochure wordt aangehaald waarin de broodzetting onnut, schade lijk en ongeoorloofd wordt genoemd. Ook spreker acht de broodzetting geheel onnoodig en onnuttig. Hij wijst er#tevens op dat het rijk in dezen is voorgegaan, doordien bij koninklijk besluit van 17 April 1854 is ingetrokken dat van 15 April 1843, houdende nadere algemeene bepalingen nopens den verkoop van het brood en het werk der broodzetting. Ten aanzien der tweeledige conclusie van het rapport deelt hij mede dat hij, in tegenstelling van den heer Kleijnhens, zich met het eerste en niet met het tweede lid kan vereenigen. Het adres zelf beschouwt hij als niet vatbaar voor inwilliging. De bakkers wijzen wel op de verhooging van den prijs van de gist en van het loon hunner knechts, maar daartegenover staat, zooals reeds j terecht door den vorigen spreker is opgemerkt, dat I tegenwoordig veel meer brood dan vroeger gebakken wordt, terwijl bovendien de belasting op de brandstof, bij de vroegere berekening in aanmerking genomen, na de afschaffing nooit van die berekening is afgetrokken. De heer VerkuylQuakkelaar beaamt volkomen hetgeen door den vorigen spreker is gezegd. Hij herinnert dat hij, I een paar jaren geleden, toen ook een adres van brood- i bakkers was ingekomen, reeds den wensch tot afschaf- fing der broodzetting heeft uitgesproken. Het zou hem daarom aangenaam zijn indien de heer Callenfels thans een bepaald voorstel tot die afschaffing wilde doen, in I welk geval hij dit gaarne zou ondersteunen. De heer Callenfels verklaart zich bereid, om aan die uitnoodiging gevolg te geven.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1871 | | pagina 5