O U R A N T.
r 7.
Maandag
1871.
9 Januari,
Middelburg 7 Januari.
HET NIEUWE MINISTERIE.
Hoewel de optreding voor de derde maal van den heer
Thorbecke de verwondering van het Handelsblad wekt,
nadat die staatsman de liberale partij ziek beschouwde,
begroet het toch zijn optreden met genoegen, als een
bewijs „dat de natie in moeitevolle tijden nog op de
onverflauwde toewijding van een harer edelste zonen
rekenen kon."
Het Handelsblad weet niet, wat tot de wijziging van
Thorbecke's denkbeelden aanleiding kan hebben gege
ven, ïnaar is overtuigd, dat een zuo constitutioneel mau
niet in het bewind zal optreden, als hij niet de zekerheid
van den krachtigen steun eener meerderheid in de beide
kamers heeft, en hoopt dat zijn optreden een blijk zal
zijn, dat de eensgezindheid tusschen de liberalen in groote
mate is hersteld.
De heer Thorbecke staat, volgens he t Handelsblad, te
hoog voor een enkel administreerend ministerie, maar
van hem mag men daden verwachten, en daarom voedt
het blad de hoop, „dat hij meer dan in den laatsten tijd
uit zijne houding in de kamer gebleken is zal bewij
zen de man^van 1871 te zijn, gelijk hij dien van 1849 was,
en het blad zal op zijne daden wachten.
De bepaald liberale kleur van het nieuwe kabinet
stelt het Handelsblad bijzonder gerust omtrent de oplos
sing der crisis, en in het aanblijven van den heer Brocx
ziet het eene vingerwijzing, dat de algemeene richting
van het vorig kabinet zal worden gevolgd en „dat de
formeerder van het ministerie van 1868 in dit opzicht
niet zal afwijken van zijn product."
De tijd zal moeten leeren of de andere ministers voor
hunne zware taak zijn opgewassen en daaromtrent
wil het Handelsblad de beste verwachtingen koesteren,
al kan het niet ontkennen, dat niet allen de waarborgen
die men van een krachtig bewind mag vorderen opleve
ren. Terwijl het kortelijk aanstipt wat van ieder ver
wacht wordt, wijst het op de zware taak die de heer
Blussé op zich nam, „hoewel men tegenover een practisch
man als hij niet voor stilstand behoeft te vreezen, al
liggen zijne plannen ook nog in het duister." Voor de
taak van den heer Jolles behoort moed, doch niemand
zal ontkennen, dat hij beter voor die taak berekend is
dan zijn voorganger, en, terwijl men den heer Booms
mag beschouwen als the right man on the right place" de
portefeuille van buitenlandsche zaken in goede handen
ziet, wekt echter de plaats die de heer van Bosse
inneemt bevreemding, en liet Handelsblad beschouwt
zijn aanblijven van interimair en aard.
Toen Het Noorden de benoeming van het derde minis
terieThorbecke in de Staats-courant las, gevoelde het
zich vermoeid, en hoewel dit blad het overbodig acht,
om nog meer over de politieke figuur van den samen
steller te zeggen, maakt het toch eene vergelijking tus
schen zijn optreden in 1849 en dat in 1871. Den 13cn
November 1849 gaf Thorbecke rekenschap vaude „lange"
ministerieele crisis, die van 18 September tot 30 October
had voortgeduurd en beklaagde zich over tegenwerking
der kroon. De laatste crisis heeft van 20 October tot
3 Januari geduurd en de kroon heeft in 1871 aan Thor-
beoke vrij spel gelaten.
Doch het trok nog meer de aandacht van Het Noorden,
dat de heer Thorbecke, na aanneming der begrooting
den 7eu Maart 1850, uitgelokt door eene interpellatie van
bevriende zijde, verklaarde, dat de eerste wet die hij
zou voordragen de ki eswet zou zijn en dat dezelfde
wet nu het groote strijdpunt zal worden dat den minis
ter Thorbecke van 1871 komt bestoken. Ook is de her
vorming onzer belastingen eene moeilijkheid die 1871
met 1850 gemeen heeft, want zij is thans even dringend
als toen.
Meer dan eens heeft dit blad de opinie bestreden, dat de
heer Thorbecke kans zou hebben, om in 1871, evenals in
1850, de man te worden dien de natie begeert, en dat hij
de kunst zou verstaan omlijn tijd te volgen, terwijl het
thans zijn gevoelen in de nieuwe kabinetsformatie meent
bevestigd te zien, omdat die niet gelukkig is, daar het
zich anders niet laat verklaren dat Thorbecke van Bosse
naast zich noodigt om de portefeuille van koloniën te
aanvaarden, terwijl die heer alleen een financieele specia
liteit is, en Jolles, die in 1862 naar den hoogen raad werd
gezonden, thans op den ministerieelen zetel plaatst.
Nadat Het Noorden heeft verklaard, dat de overige
leden van het ministerie op politiek gebied van geen
bekende beteekenis zijn en dat hun namen geen licht
geven over hunne bekwaamheden, die het echter niet
wil betwijfelen, wijst het nog op de merkwaardige ver
zoening van den heer van Bosse met Thorbecke, die na
1853 niet in de beste verstandhouding leefden, en ver
wondert het zich nogmaals dat de heer van Bosse zich
op zijn ouden dag in een minister van koloniën laat
veranderen.
De overige personen moeten weten wat zij in het
belang van het land noodig achten, doch zonder wijzi
ging der kieswet zullen, volgens Het Noorden, alle
pogingen om het schip van staat weêr vlot te krijgen,
tevergeefs zijn.
Nadat de Arnliemsche courant op de tweede bladzijde
in haarnommer van Donderdag den eersten indruk, dien
de vorming van liet nieuwe ministerie op haar had ge
maakt, heeft medegedeeld, geeft zij in baar volgend
nommer in ecu hoofdartikel nogmaals haar genoegen
te kennen over de optreding van „een ministerie niet
enkel met een naam, maar met een hoofd" eene
uitkomst der crisis die zij wel had gehoopt, ïnaar niet had
verwacht, daar het1 scheen, alsof nergens een overwin
naar was die recht had op de vrucht der zegepraal over
een kabinet dat zich verslagen had verklaard, zonder
overwonnen te zijn.
Daar men niet op de optreding van een liberaal kabi
net mocht rekenen, stelt de Arnhemsche courant het
geluk dat dit toch geschiedde, zooveel te meer op prijs,
en noemt het aanvaarden der moeielijke taak door de
mannen die zich daartoe bereid verklaarden er eene
daad van zelfs verloochening dan van ambitie, terwijl
„thans moet blijken of werkelijk slechts het vorig minis
terie zwak was, of wel de partij tot welke het behoorde."
Bij de tekortkomingen van het vorig kabinet mag
redelijkewijze de belemmerende omstandigheid niet over
het hoofd worden gezien, dat het zwaartepunt van dat
kabinet er buiten was, wat eene verwezenlijking
van eene idéé was waarmede men had gedweept: een
ministerie Thorbecke zonder Thorbecke, doch de onder
vinding heeft de onmogelijkheid getoond van eene
samenstelling waar romp en hoofd elkander wederkeerig
belemmeren. Deze pioefneming heeft geleerd: „dat elke
richting die geroepen wordt om te regeeren, hare beste
krachten, hare representative men voor de regeering moet
leveren."
De Arnhemsche courant ziet in het derde ministerie
Thorbecke de uitredding uit een anders hopeloozen
toestand, en verwacht dat het stand zal houden, zelfs
tegenover de sainle-alliance van Nispen, Heemskerk, van
Loon, doch mocht het vallen dan zal dit aan eene fout
der liberalen in de vertegenwoordiging te wijten zijn en
dan zou „misschien voor eene reeks van jaren de weg
voor anti-liberale, zoo niet voor anti-parlementaire en
inconstitutioneele gouvernementen gebaand zijn."
De Arnhemsche courant vergt nogtans van niemand
dat hij zijne overtuiging ten offer zal brengen, maar
waarschuwt voor de gevolgen van eene oppositie door
liberalen tegen liberalen.
Het Nieuws van den dag trekt zich van de minis
terie-verandering niets aan, en zet nog ongestoord
zijne bespiegeling voort overfooien.
De minister van binnenlandsche zaken heeft bepaald dat
den 31e|» Januari a. de verkiezing zal plaats hebben van twee
leden veor de tweede kamer der staten-generaal, Dame-
lijk een in het hoofdkiesdistrict Assen, noodzakelijk
geworden door het optreden van den heer mf. J. R-
Thorbecke als minister van binnenlandsche zaken, en
een in het hoofkiesdistrict Dordrecht, noodzakelijk
geworden door het optreden van den heer mr. P. Blussé
van Oud-Ablas als minister van financiën.
De Staats-courant van Vrijdag bevat het koninklijk
besluit van den 20<i December, waarbij wordt verklaard
dat het gesticht op het terrein genaamd Coudewater, in
de gemeente Rosmalen bij 's Hertogenbosch, hehoort tot
de geneeskundige gestichten voor verpleging van krank
zinnigen.
In hetzelfde nommer zijn opgenomen de wetten van
den 25^ December jl. tot wijziging der begrooting van
Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1869 (hoofdstuk
I, uitgaven in Nederland), en tot wijziging van hoofd
stuk VI der staatsbegrootiDg voor het dienstjaar 1869.
Marine en leger.
De adelborst le klasse J. C. Hora Siccama, dienende
op Zr. Ms. raderstoomschip De valk, wordt met den 16CQ
dezer op nonactiviteit gesteld. Slaals-cour
Riyierbericliten.
Keulen, 5 Januari. Waterstand 6 voet 7.j duim boven
nul. Het drijfijs bedekt omstreeks twee vijfde gedeelte
der breedte van den Rijn.
Arnhem, 4 Januari. Het ijs vast; het wordt in het
veer te voet gepasseerd.
Westervoort, 4 Jannari. Overtocht over het ijs te voet.
Dieren, 3 Januari. Het ijs vast zoo ver het oog reikt.
Zutfen, 3 Januari. Het ijs vast.
Wijk bij Duurstede, 4 Januari. In den Roodvoet het
ijs vast.
Vreeswijk, 4 Januari. Het ijs vast: overtocht met
ijsbooten. Waterstand 3.89 meter -f- AP. of 2.63 meter
onder noodpeil. Gevallen 0.17 meter.
Maastricht, 5 Jannari. De twee bogen der Maasbrug
naar de zijde van Maastricht blijven steeds met ijs bezet.
Koloniën.
Door het leggea der telegraaflijn van Madras naar
Penang is dezer dagen de doorloopende telegrafische
verbinding tusschen Oost-Indië en Nederland tot stand
gebracht. Bij het departement van koloniën is den
4en dezer het eerste langs dien weg verzonden telegram
van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië
ontvangen, gedagteekend Buitenzorg 4 Januari 1871, en
van daar verzonden des voormiddugs te 11 uren 45 minu
ten. In yerband met het verschil in tijd hier te lande en
te Batavia is dit bericht dus nog geen 10 uren onder
weg geweest.
Volgens Het Noorden is, niettegenstaande het recht
streeks ontvangen telegram uit Batavia, bij het minis
terie van koloniën niets bekend van een poging tot het
verw ekken van oproer.
Gemengde berichten.
De groothertog van Luxemburg heeft de karner-
heeren van den koning der Nederlanden baron J. Taets
van Amerongen, jonkheer J. Boreel, mr. W. baron
Brantzen van de Zijpe en jonkheer mr. W. G. Lovy, dio
bij de begrafenis van H. K. H. prinses Frederik als
slippendragershebbeu gefungeerd, benoemd tot officieren
der orde van de Eikenkroon.
Van het kosthuis n°. 1 te Amsterdam is in de afge-
loopen maand het volgende gebruik gemaakt: ontbijt
90, middagmaal 2978, avondeten 510 en logement 756
personen.
In de residentie is aangekomen de eerste secretaris
van de Turksche ambassade te Londen, Musuris Beyr
om aan Z. M. den koning over te brengen de versier
selen in brillanten van de orde van Osmanië van
Turkije.
Men zal zich herinneren dat na de terugkomst van
Z. K. H. prius Hendrik van zijne reis naar Constan-
tinopel cn het kanaal van Suez, de koning, onder dank
betuiging voor het door den prins ontvangen onthaal,
aan den sultan heeft doen aanbieden de versierselen der
orde van den Gouden leeuw van Nassau. (iV. A. cuar.)