OÜRANT.
N°- 1.
Maandag
1871.
2 Januari,
Middelburg 31 December.
1 B 7 O.
„Het is zeer moeilijk, dat een volk onder eene monar
chie gelukkig zij," zoo schreef vóór ruim honderd jaren
Montesquieu, en hetafgeloopen jaar heeft die uitspraak
opnieuw bevestigd, want het heeft aan de landen waqr
de monarchale regeeringsvcrm bestond ófgroote rampen
gebracht óf ze althans met weinig zegeningen begun
stigd. En hoewel men de schuld van al die rampen niet
alleen aan de monarchiën kan wijten, maar ook aan de
volken, waarvan velen nog niet rijp zijn voor een anderen
regeeringsvorm, zoo verhindert dit niet dat toch velen
een begeerigen blik werpen op de machtige republiek
van Amerika en de kleine van Helvetie, waar niet alleen
de arbeid bloeit, maar vooral het cijfer van oorlogs- en
andere budgetten naijver opwekt.
Waarlijk, aan het einde van een jaar als|1870 zou men
geneigd zijn,ommet een tijdgenoot van Montesquieu, met
den wijsgeer van Genève, uit te roepen: „Indien het ge
zag der koningen van God komt, staat dit gelijk met
de kwalen en plagen van het menschelijk geslacht!"
Gelukkig beeft Nederland niet rechtstreeks gedeeld in
de rampen die de monarchiën in dit jaar over Europa
hebben gebracht, maar somtijds toch was de toestand
dreigend genoeg en stond bet op bet punt, om te worden
medegesleept in verwikkelingen die in de eerste plaats
haar ontstaan aan den monarchalen regeeringsvorm te dan
ken hadden. Het dreigend gevaar trok echter voorbij,
en, behalve over andere voorrechten, hebben wij ons
vooral te verheugen, dat de vrede bewaard bleef.
Behalve (lat een enkele verkiezing in sommige plaat-
seq eenige spanning teweeg bracht, ging de eerste helft
van het jaar op politiek gebied kalm voorbij en was zij
voorde maatschappelijke ontwikkeling van ons land niet
ongunstig, want de regeering slaagde er in verscheidene
wetsontwerpen te doen aannemen, die diep ingrijpen in
ons volksbestaan en vele gewichtige aangelegenheden
regelden. Bij de behandeling daarvan toonden de minis
ters niet kleingeestig te zijn en gaarne op ondergeschikte
punten te willen toegeven als zij die met 's lands belan
gen meenden in overeenstemming te kunnen brengen
en hunne hoofdbeginselen zagen zegevieren.
Intusschen fiepen geruchten omtrent aftreding, nu
eens van deneenen dan weder van een anderen minister,
al naarmate hunne handelingen meer of minder opposi
tie hadden verwekt, of in den smaak vielen van deze of
gene partij. Toen nu de groote worstelstrijd door de
oorlogsverklaring op den 15<ien Juli uitbrak en er voor
ons land alles aan gelegen was, om een waardige houding
aan te nemen en te bewaren, gingen van verschillende
zijden stemmen op, over het wenschelijke der aftreding
van den minister van buitenlandsche zaken en zijne
vervanging door een bekwamer persoon.
Wel betoogden anderen, en terecht, dat eene aftreding
op dat oogenblik gevaarlijk kon zijn, maar toch scheen
de minister toen niet het algemeen vertrouwen te genie
ten. De minister bleef echter, en hij heeft er inderdaad
het land een dienst mede bewezen, want hij is gelukkig
geslaagd om de goede verstandhouding tot alle mogend
heden, die niet zelden poogden die moedwillig te verbre
ken, te bewaren.
In dat tijdperk van dreigend gevaar heeft het ministe
rie zich goed gehouden, en al hoorde men ook enkelen
klagen over noodelooze verontrusting en het veroorza
ken van spanning, of over onnoodige en onnutte uitga
ven, toen de lichtingen der militie onder de wapenen
werden geroepen en de schutterijen buitengewone oefe
ningen moesten houden, ondervond toch de regeering
den steunen den bijval der natie, die moest erkennen
dat een dergelijke krachtsontwikkeling, hoewel met of
fers gepaard, een gunstigen indruk in het buitenland te
weeg bracht.
Zoodra de omstandigheden toelieten om de opgeroe-
penen weder naar hunne woonplaatsen te doen terug-
keeren, zorgde de regeering dat niet langer zooveel
arbeidskrachten aan landbouw, handel en nijverheid
bleven onttrokken, de uitgaven van het rijk verhoogd
en de inkomsten der particulieren verminderd werden,
maar herstelde zij de gewone orde van zaken, waardoor
tevens de angst en spanning verminderden en de kalmte
terugkeerde.
Minder voorspoedig was het laatste gedeelte van het
jaar ten opzichte van de politieke geschiedenis. Het
opnieuw ingediende wetsontwerp voor eene inkomsten
belasting werd weder ongunstig ontvangen, en het ver
langen dat de minister van financiën een geheele her
ziening van het belastingstelsel en die van oorlog van
het verdcdigingstelsel zou ondernemen, werd steeds
dringender uitgesproken. De eerste kamer verwierp een
gedeelte der Indische begrooting. In de afdeelingen der
tweede kamer werden gewichtige bedenkingen gemaakt
tegen de ingediende begrootingswetten.
De werkzaamheden der beide kamers waren nog niet
lang begonnen of de geruchten, dat het ministerie zon
aftreden hernieuwden zich, en op den 7e° November
werd in de eerste kamer medegedeeld, dat de ministers
van buitenlandsche zaken, koloniën, justitie en oorlog
hun ontslag hadden gevraagd, terwijl de drie overigen
hunne portefeuilles ter beschikking van den koning
hadden gesteld.
Weldra werden de namen van verschillende personen
vermeld, die met de samenstelling van een nieuw minis
terie belast zouden zijn. Thorbecke en van Reenen
noemde men in éenen adem, doch eerst op den 22" No
vember, toen de liberale leden der tweede kamer een
officieuse bijeenkomst hielden, verkreeg men de zeker
heid, dat de heeren Fock en Brocx met de vorming van
een kabinet waren belast.
Intusschen had de héér de Waalop den 16en November
zijn eervol ontslag gekregen, wegens ongesteldheid, en
was de heer Brocx ad interim met de portefeuille van
koloniën belast. Het ontslag van den minister van bui
tenlandsche zaken Roest van Limburg, om geheel bij
zondere redenen, volgde tegen den 12c° December, en
die portefeuille werd ad interim opgedragen aan den
minister van oorlog.
Toen op den 13en December de tweede kamer weder
bijeenkwam, gaf de minister van marine te kennen,
dat het hem en zijn ambtgenoot Fock nog niet gelukt
was zich van de hun opgedragen taak te kwijten, en
dat de vijf nu nog fungeerende ministers machtiging van
den koning hadden bekomen, om de zaken gaande te
houden, totdat een definitieve beslissing zou zijn geno
men. Tengevolge van dezen interimairen toestand
diende het ministerie kredietwetten in, om voorloopig in
den dienst te kunnen voorzien, en deze vonden in de
afdeelingen wel heftige bestrijders, maar werden toch
met algemeene of groote meerderheid van stemmen door
de beide kamers aangenomen.
Geen wonder, dat men algemeen verlangt naar het
einde der bestaande crisis. Menigeen herhaalt de Génes-
tet's woorden: „Het is een tijd van overgang, maar 'k wou
dat hij overging," en velen zien weer om naar den grij
zen staatsman aan wien het meermalen gelukte de ver
loren stabiliteit te herstellen, en noemenden naam
van Thorbecke. Mocht hij thans werkelijk zijn tijd geko
men achten, dan is. het te hopen dat hij aan het land
weder een nieuw ministerie zal kunnen bezorgen van
mannen die niet aan den leiband loopen, maar, elk voor
zich, een krachtige overtuiging hebben, en dat hij dan
tevens zelf toonen zal dat zijn hart nog warm klopt voor
dezelfde beginselen waarvan hij vroeger een zoo uitmun
tend vertegenwoordiger was.
Al heeft nu ons land niet rechtstreeks in de Euro-
peesche verwikkelingen gedeeld en slechts zijdelings de
gevolgen daarvan gevoeld op het gebied van handel en
nijverheid, evenwel slechts in geringe mate,terwijl
door het in zulke tijden zoo gevaarlijke beursspel menigeen
in zijn vermogen zwaar werd getroffen, anderen daaren
tegen aanzienlijke kapitalen verwierven zoo moet men
het toch betreuren dat, bij miskenning van den ernst
der tijden die tot engere aansluiting der in hoofdzaak
eensgezindeu had moeten leiden, de parlementaire strijd
dikwijls een karakter heeft aangenomen, waardoor groote
beginselen door de partij zelve die haar belijdt werden
in gevaar gebracht.
Evenals ten tijde der Dordtsche vaderen de isten en
anen op kerkelijk gebied, zoo kan men thans op politiek
terrein de partijen en richtingen welbij dozijnen tellen.
Het blijft niet bij liberalen en conservatieven met de
ultra's en anti's, maar men heeft ook geavanceerd libe
ralen, koloniaal liberalen of radicalen, doctrinairen,
thorbeckianen, concilianten, antirevolutionairen en cle.
ricalen. En al mag men in zekeren zin er zich over ver
heugen, dat elke nuance door zuiverder lijnen wordt
afgeteekend, de vreugde daarover zou meer onvermengd
zijn indien niet persoonlijke consideration en kleingees
tige antipathiën vaak de aandacht hadden afgeleid van
hoofdbeginselen die waard waren er een lans voor te
breken.
Wanneer de richtingen zich niet vereenigen, om een
bestuur dat in de hoofdbeginselen met de hunne over
eenstemt te steunen, maar steeds verlangen dat het
ministerie in alles met hunne gevoelens zal instemmen,
dan wordthet regeeren bijna eeDe onmogelijkheid, öf wel
men speelt door onbesuisdheid de regeering in handen
eener partij die van de verdeeldheid tot schade onzer
politieke ontwikkeling weet partij te trekken.
Het ministerie dat in Juni 1868 optrad is wel niet ge
vallen door een votum van een der kamers, maar het had
-toch op hechter steun van de verschillende fractiën der
liberale partij mogen rekenen. Legt men het ten laste
dat het gebrek aan inwendige kracht heeft getoond, dan
ziet men te zeer voorbij dat het zaken heeft tot stand
gebracht welke andere kabinetten niet hebben durven
ondernemen of tevergeefs beproefd. Men denke slechts
aan de opheffing tier departementen van eeredienst, do
afschaffing der doodstral, en aan menigen doortastenden
maatregel van inwendig bestuur.
Heeft het jaar 1870 op politiek gebied voor ons niet
die vruchten opgeleverd die men wel zou hebben willen
aanschouwen, te ontkennen valt het niet dat de bloesems
nog niet zijn afgevallen. Integendeel, zij prijken nog in
vollen glans. De belangstelling in politieke en
sociale quaestiën is ook in 1870 zeer toegenomen en
heeft zich schier alom geopenbaard in besprekingen van
het kiesstelsel, het belastingwezen en de belangen van
de ontwikkelijg van den zoogenaamden vierden stand,
in de oprichting van vredebonden, de betere voorberei
ding van verkiezingen; maar toch laat de politieke
ontwikkeling nog veel te wensehen over, en het voor
naamste dat ons overblijft van het jaar waarin geheel
de inhoud der doos van Pandora over Europa werd uit
gestort isde hoop
Benoemingen en besluiten.
belastingen. Benoemd, met ingang van 1 Maart a.,
de controleur der directe belastingen, in- en uitgaande'
rechten en accgnsen te Zierikzee J. J. Voerman tot con
troleur der 2« afdeeling, gevestigd te Rotterdam.
marine. Bevorderd tot officier van gezondheid Icldasse-
bij de zeemacht de officier van gezondheid 2e klasse
L. P. Vlaanderen; tot luitenant ter zee lc klasse de luite
nant ter zee 2C klasse E. L. Ehnle, en tot luitenant ter
zee 2e klasse de adelborst lc klasse J. L. Hordijk.
Onderwijs.
Van de elf candidaten, die laatstelijk in het eerste ge
deelte van het natuurkundig examen te Utrecht zyn
geëxamineerd, hebben de meeste in enkele, maar slechts
éen in alle vakken voldaan, namelijk de heer J. W. Hol
man. De slotsom der derde zitting, die hiermede ten
einde liep, is deze: dat van de 20 candidaten voor het
eerste gedeelte slechts 3, van de 15 voor het tweede ge
deelte 9 volkomen zijn geslaagd. Ulrday bi.)
Kerknieuws.
Beroepen tot predikant bij de Nederduitsche her
vormde gemeente te Sluis de heer G. J. van Lindonk,.
thans te Nieuw-Loosdrecht