MIDDELBÜRGSCHE COURANT. N°- 247. Dinsdag 1870- 18 October. Middelburg 17 October. DE STAATSBEGROTING VOOR 1871. De afdeelingen der tweede kamer zijn thans bezig met het onderzoek der staatsbegrooting voor het jaar 1871. Maar niet alleen de heeren van het binnenhof, de staats ambtenaven en leden van regeeringscollege's, ook menig particulier wil zich rekenschap geven van den finantieclen toestand van het land, en als hij den blik geslagen heeft op de eindcijfers, die een tekort van 9 millioen aanwij zen, roept bij vol verontwaardiging uit: „zet dan toch de tering naar de nering!" Het is echter onmogelijk dien regel in de huishouding van den staat volkomen in toepassing te brengen, hoewel men hem niet geheel uit het oog mag verliezen. Maar er zijn uitgaven die, in het belang van het algemeeu, moeten geschieden al zijn de middelen er niet altijd voor aanwezig. Er zijn inrichtingen, die tot stand moeten komen, instellingen die ondersteund moeten worden, werken die aangelegd moeten worden, verbeteringen die moeten plaats hebben, organisatiën die moeten geschieden, alles in het algemeen belang. Daarom moet bij het samenstel len der begrooting de regeering zich afvragen welke uitgaven in het algemeen helang noodzakelijk zijn, en daarna met welke middelen die uitgaven zullen worden bestreden. Als die vragen ernstig en eerlijk onderzocht zijn en het blijkt dat het opbrengen der vereiseüte mid delen de krachten der natie niet te boven gaan, dan heeit deze wanneer zij daarenboven zich kan overtuigen, dat de middelen goed worden besteed ook geen reden om te klagen, als de begrooting hoog is,ja een tekort aan wijst dat door buitengewone middelen moet worden ge dekt, mits daardoor dan ook maar buitengewone uit- gavenworden bestreden. Een volk dat de uitgaven, die door het belang van den staat overeenkomstig de eischen des tijds worden voorge schreven, niet kan bestrijden of onwillig is om die midde len op te brengen, moet besluiten óf om zijn zelfstandig heid op te offeren, óf de huishouding van den staat, als het mogelijk is, te veieenvondigen. Een enkele oppervlakkige blik op onze staatsbegroo ting voor 1871 zal ons reeds de overtuiging geven, dat de finantieelê toestand van Nederland niets verontrus tends heeft, hoewel men moet erkennen, dat hij in som mige opzichten nog verbetering vordert, die wij hopen dat door het beleid van een man als onzen tegenwoor- digen minister van finantien tot stand zal komen, en voor welke hoop zijne eigene woorden ons grond geven. De begrooting van uitgaven voor 1871 bedraagt f 96,426,423.304 De begrooting der gewone inkomsten §6,764,193.50 Zoodat men een te kort heeft van f 9,662,229.80!.. Om tot een juist oordeel over den staat der financiën te geraken is het noodzakelijk te onderzoeken in welke verhouding de g e w o n e inkomsten staan tot de g e w o n e uitgaven. Niets is gevaarlijker dan gewone uitgaven door buitengewone inkomsten te dekken. Zoodra dat ge schiedt verkeert men op eeue helling die met een vreese- lijken val, het staatsbankroet, dreigt, tenzij nog bijtijds de remschroef worde aangebracht. Buitengewone uit gaven door gewone middelen te bestrijden, is, wanneer de omstandigheden het toelaten, nogte verdedigen, maar voor gewone uitgaven buitengewone middelen aan te wenden, daarvoor is nooit verschooning. De belangrijkste buitengewone uitgaven, op debegrco- ting van 187L voorkomende, zijn de volgende: Hoofdstuk V (binnenlandsche zaken.) Spoorwegenf 8,00C,000 Haven te Harlingen 200,000 RotterdamEche waterweg 276,900 Uitkeeringeu en voorschot aan de Amsterdamsche kanaalmaatschappij 541,250 Q 01g 15Q Transportere f 9,01S,lo0 Per transport f 9,01 8,150 Hoofdstuk YII (financiën.) Bouw voor een telegraaf-bureau te Am sterdam 220.000 Hoofdstuk VIII. Als buitengewone uitgaven door den minister zelf opgegeven1,536,217 f 10,7 74,367 Het geraamde tekort bedraagt9,662,229.804 Zoodat nog een bedrag van f 1,112,137.194 voorbuitengewone uitgaven door ge won e inkom sten zullen kunnen worden bestreden. De minister stelt echter slechts eene leening voor van 8,000,000 en hoopt het overige door belastingen, dat zijn gewone inkomsten, te kunnen dekken, zoodat de bui tengewone uitgaven adf 10,774,367 door buitengewone inkomsten ad8,000,000 en nog door gewone inkomsten adf 2,774,367 zullen worden gedekt. In zooverre kan dus de toestand onzer financiën gunstig worden genoemd. Eene leening van 8,000,000 voor den aanleg van spoorwegen, verdient aanbeveling in plaats van afkeuring, omdat daardoor uitgaven worden gedekt waarvan eerst latere geslachten de meeste voordeelen zullen genieten, waarvan de inkomsten eerst op latere begrootingen kunnen worden gebracht. Niets is dus bil lijker dan dat ook de lasten daarvoor over een aantal jaren worden verdeeld. Te geruster kan men dat doen als men bedenkt dat thans reeds van de spoorwegen 2 millioen ten bate van het rijk komen, en die inkomsten steeds zullen vermeerderen. Eene vergelijking der ingediende begrooting met de uitgaven van vroegere jarev geeft een voldoend resultaat. Het eiudcijfer van den dienst voor 1870 is on geveer 4 millioen hooger dan de begrooting van 1871, maar de minister heeft doen opmerken, dat de laatste blijkt f 1,513,793 hooger te zijn dan de uitgaven in 187ÜJ als men daarvan aftrekt de buitengewone uitgaven voor oorlogskosten en de uitgaaf voor de spoorwegen. Die verbooging is echter grootendeels het gevolg van de verhoogde uitgaaf van renten tengevolge van een arrest van den hoogen raad, betreffende de Ommelander kas en de subsidie aan de Kanaalmaatschappij, dus tot een aanzienlijk bedrag voor buitengewone uitgaven, zoodat de vermeerdering voor gewone uitgaven zeer gering is. Het totaal der begrooting is iets hooger dan de uitgaven van 1868 en 1869, doch steekt zeer gunstig af bij dat van vroegere diensten. De meerdere uitgaven in vergelijking van de laatst- voorgaande jaren zijn daarenboven, niet alleen geen on rustbarend, ruaar een zeer natuurlijk verschijnsel, dat zich bij alle staatsuitgaven voordoet, en dat -- bij alle tbeoriën en illusies omtrent vermindering der uitgaven altijd zal blijven bestaan. De uitgaven van den staat hebben eene natuurlijke neiging tot uitzetting, die men nimmer heeft kunnen overwinnen, daar ze een gevolg is van de toenemende behoeften, de hoogere eischen der beschaving, de gewijzigde waarde van het geld enz. Tegenover die uitzetting der gewone uitgaven staat ook de vermeerdering der gewone inkomsten die voor 1870 niet minder dan 14 milloen hooger waren geraamd dan voor het vorige dienstjaar, eene raming die wellicht door de opbrengst overtroffen zou zijn, indien niet de gebeurtenissen der laatste maanden daarop een nadeeligen invloed hadden uitgeoefend. Tot op het einde van Augus tus bleven de inkomsten ruimschoots vloeien en de op brengst der belastingen neemt steeds toe. Meenen we alzoo den toestand der finantien, over het algemeen niet ongunstig te mogen noemen, er zijn toch nog altijd zwarte stippen. Voortdurend wordt onder de gewone inkomsten ge bracht een post van tien millioen uit Indische baten. Hoewel wij tegen het bedrag dezer bijdragen geen bezwaar hebben, komen wij op tegen de wijze van verantwoording. Zij behoorde als buitengewoon middel beschouwd te worden, omdat de ontvangst van te veel omstandighe den afhankelijk is, dan dat men er vast op zou kunnen rekenen, en ook omdat onze financiën er van afhankelijk zijn, zoolang ze als een gewoon middel beschouwd worden. De gewone inkomsten moeten zoo zeker mogelijk zijn, en onze financiën in een staat van onafhankelijkheid van onzekere baten wordeD gebracht. De leening die volgen moet zal eene vermeerdering van den rentepost ten gevolge hebben die echter onver mijdelijk is, en dan toch ook niet wel als een bezwaar kan worden beschouwd, bij de, zekerheid dat zijn bedrag door meerdere ontvangsten het gevolg van die uitgaven waarvoor die leening vereischt werd verre zal worden overtroffen. Eene vergelijking der uitgaven van 1862 tot 1869 leert ons, dat voordurend eene regelmatige vermeerdering van de uitgaven voor den algemeenen dienst plaats had dat het cijfer der rentebetaling voordurend lager werd, en dat tot 1867 eene regelmatige amortisatie van schuld geschiedde, die toen, door de opheffing der sla vernij in West-Indië, aanzienlijk verminderde en nog niet tot het vorige cijfer is hersteld. Hieruit zou men kunnen opmaken dat de vermeer dering der inkomsten niet in juiste verhouding Btond tot de vermeerdering der uitgaven, indien men niet lette op de aanzienlijke sommen die voor den aanleg van groote werken, dus voor buitengewone en meestal productieve uitgaven in de laatste jaren zijn besteed. Indien die uitgaven door leeningen waren gedekt, zou de amortisatie voortgezet kunnen zijn, en men zou wellicht toch nog uit de gewone inkomsten voor buiten gewone uitgaven hebben kunnen besteden. Er behoeft dus geen vrees voor de toekomst te bestaan. Wanneer men een en ander in meer bijzonderheden na gaat, zal ieder zich kunnen overtuigen, dat men, zelfs bij onafhankelijkheid van de Indische baten, volkomen in staat is de uitgaven te dekken dat de vermeerdering der gewone inkomsten gelijken tred houdt met die der ge wone uitgaven en dat de aangelegde werken die voor een groot deel van productieven aard zijn, weldra aan zienlijke sommen in 's lands kas zullen doen vloeien, die wellicht de amortisatie weder zullen kannen doen her vatten, hoewel men altijd min of meer op buitengewone uitgaven moet blijven rekenen die zich, zij het dan ook in mindere mate, regelmatig voordoen. Bij een goed beheer, dat de gelden goed besteedt en de belangen van het land bij iedere uitgaaf wikt en weegt y moet niemand klagen als er belastingen geheven worden die noodzakelijk zijn om gewone uitgaven, die plaats moeten hebben, te dekken. De aanbesteding van het bouwen eener «natie-sluis aan de Wielingen met bijbehoorende werken, ten behoeve van het uitwateringskanaal door het 4e voormalig dis trict van Zeeland, aan den heer J. Verkuyl Quakkelaar, is door den minister van binnenl. zaken goedgekeurd. Op de lijst der te behandelen zaken in de najaarsver gadering der provinciale staten van Zeeland, die den len November, a. zal worden geopend, komen een vijftal mcdedeelingen van koninklijke besluiten voor, benevens een staat der bij de staatsbegrooting voor 1871 voorge dragen sommen voor de kosten van het provinciaal bestuur voor zooveel het rijksbestuur is. Vervolgens worden aan de orde gesteld de volgende mededeelingen van gedeputeerde staten a van het ant woord der regeering omtrent eene spoorweghalte aari het kanaal door Zuid-Beveland;ó betreffende de voorwaarden van eene subsidie over 1871 aande spoorbootmaatschappij van Middelburg, ingevolge het besluit der staten van den 8en Juli 1870, opgelegdc nopens den uitslag van een onder zoek door gedeputeerde staten ingesteld, naar aanleiding van de door den heer Verhagen in de zomerzitting der sta ten afgelegdeverklaring „dat de begrooting voor den ont worpen steiger aan het Katsehe veer met opzet te hoog was gesteld;" d van den uitslag omtrent het verzoek van den gemeenteraad van Heemstede om een renteloos voorschot voor eene nieuwe haven, met een daartoe be trekkelijk voorstele van den uitslag van het onderzoek

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 1