öuitenlftiiö. voorzitter geluk gewenscht, onder aanbeveling van de belangen der ingezetenen dezer gemeente, en nemen zij zitting. De mededeeling des voorzitters van de afwezigheid der bovengenoemde leden wordt voor kennisgeving aan genomen. Vervolgens worden gelezen en goedgekeurd de notu len van het verhandelde in de zitting van 21 Sep tember jl. Is ingekomen eene missive van gedeputeerde staten dezer provincie, houdende herinnering dat met 31 De cember* 1871 de termijn verstreken is, bij de wet van 10 April 1866 (Staatsblad n°. 64) verleend tot afwijking van den regel, gesteld bij art. 241 der gemeentewet, be treffende de heffing van plaatselijke belastingen ten behoeve dezer gemeente; en voorts mededeeling dat de minister van binnenlandsche zaken zoo spoedig mogelijk wenscht te weten, of de gemeente het volgende jaar voor het laatst nog van die vergunning tot heffing der belas ting op het gemaal 2.50 per 100 kilogram tarwe) ge bruik wenscht te maken, met uitnoodiging, om_ indien daartoe besloten wordt, dat besluit vóór den len Novem ber a. aan zijn departement in te zenden. Deze missive wordt gesteld in handen der financieele com missie. Van den heer J. P. van Kamer, eerste hulponderwijzer op school E (hoofdonderwijzer de heer W. G. van Swers) is, uithoofde van zyne benoeming tot hoofdonderwijzer te Aagtekerke, een verzoek ingekomen om eervol ontslag uit zijn tegenwoordige betrekking met 15 October a- Blijkens het hieromtrent ingewonnen advies van de plaatselijke schoolcommissie, bestaat daartegen geen bezwaar. Het ontslag wordt mitsdien verleend. Wordt voorgelezen een adres van de cellebroers, die te keunen geven dat zij door het ophouden hunner werk zaamheden op de gemeente-begraafplaats in een ongun stige positie zijn gebracht en daarom een kleine toelage als gratificatie verzoeken. De opzichter der gemeente-begraafplaats, omtrent dit adres gehoord, beveelt de belangen der adressanten aan De heer Lambrechtsen van Rittem wenscht de beslis sing omtrent dit verzoek aan te houden, waartoe wordt besloten nadat de voorzitter nog heeft medegedeeld, dat burgemeester en wethouders geen gunstig advies kunnen geven, als zijnde naar hunne meening geene termen tot inwilliging van het verzoek aanwezig. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededee ling des voorzitters, dat tot leden van het college van zetters uit de door den raad voorgedragen dubbeltallen zijn benoemd de heeren: H. J. Dronkers, D. Jeras M.Kz., J. de Kanter, J. J. van der Harst Az., K. Baart ea J. M. Boone. Bij brief van de plaatselijke gezondheidscommissie wordt, ter benoeming van een geneeskundig lid in de plaats van wijlend1-. J. C. van den Broecke, het volgende dubbeltal aanbevolen: dr. Y Keijzer en dr. J. P.Berdenis van Berlekom. De benoeming wordt tot straks aange houden. Op de door den voorzitter overgelegde voordracht voor de benoeming vaneen hulponderwijzer opschool C, voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwys voor jongens (hoofdonderwijzer de heer J. van Sluijs), op eene jaarwedde van f 450, zijn geplaatst de heeren S. C. C. Pieterse, laatst hulponderwijzer te Vlaardingen, en J. J. Waltman, hulponderwijzer te Maastricht. Ook deze benoeming wordt tot een later deel der zitting aangehouden. Aan de orde is de beraadslaging bij resumtie over het ten vorigen jare door den burgemeester gedane en tot dusver aanhangig gebleven voorstel, om drie politie agenten te pensioneeren tot een bedrag van f 288.66 of twee derden hunner tegenwoordige jaarwedde, te weten P. de Cloe, P. Ets en D. Gans, de twee eerstgenoemden wegens ouderdom, den laatste uithoofde van zwakken gezondheidstoestand, welke hem voor zijne betrekking ongeschikt maakt. Op eene vraag van den heer Lantsheer, of het aantal dienstjaren van ieder dier drie agenten hetzelfde is, ant woordt de vootzitter dat de Cloe 37, Ets 33 en Gans 25 dienstjaren tellen. De heer Lantsheer zegt dat hij tegen het voorstel van den voorzitter geen bezwaar heeft, maar hij bij deze ge legenheid nogmaals meent te moeten aandringen op de wensehehjkheid dat burgemeester en wethouders een voorstel doen tot een vaste regeling van het pensionee ren van gemeente-ambtenaren. De voorzitter antwoordt dat dit punt reeds meermalen ter sprake is geweest, maar men zijns inziens eerst een fonds zal moeten hebben, wil men daartoe kunnen ge raken. De heer Lantsheer herneemt dat een fonds in den zin als door den voorzitter wordt bedoeld eerst laat werken kan, zoodat vooraf op andere wijze eene regeling behoort plaats te hebben, teneinde het pensioneeren van ambte naren naar vaste grondslagen kunne geschieden. De voorzitter verklaart zich bereid het door den heer Lantsheer te kenneu gegeven verlangen in de vergade-, ring van burgemeester en wethouders ter tafel te brengen. De heer Snijders stelt voor, om de beslissing op het voorstel tot pensioneering der politie-agenten aan te houden totdat door burgemeester en wethouders een concept aan den raad zal zijn ingediend betreffende het pensioneeren van gemeente-ambtenaren naar vaste grond slagen. Hij doet dit voorstel omdat deze zaak anders aan den spijker blijft hangen. Reeds vóór eenige maan den toch heeft de heer Lantsheer in gelijken geest als nu gesproken en bij burgemeester en wethouders op een voorstel betreffende een vaste regeling van het pensio neeren van ambtenaren aangedrongen. Burgemeester en wethouders schijnen echter een prikkel noodig te hebben om daaitoe te geraken, en die prikkel zal bestaan indien het voorstel omtrent het pensioneerén der agenten van politie thans onbeslist blijft. De voorzitter betuigt zijne verwondering zoodanig voorstel te hooren van den heer Snijders, die indertijd heeft geïnterpelleerd over den slechten toestand der politie en de niet vervulling der vacature van eea com missaris van politie. De heer Snijders antwoordt dat het ontslaan van onge schikte ambtenaren en het toekennen van pensioen twee geheel verschillende zaken zijn. De ambtenaren hebben, volgens de tegenwoordige wetsbepalingen, geen recht op pensioen, het wordt hun alleen als eene gunst ver leend. Hij is zeer voor het toekennen van pensioen, maar wil dit, evenals de heer Lantsheer, verleenen naar vaste regels, waardoor alle willekeur vermeden wordt. De heer Lantsheer geeft den heer Snijders in overwe ging om zijn voorstel tot uitstel der beslissing in te trekken, daar de voorzitter de toezegging heeft gedaan, het uitgesproken verlangen bij burgemeester en wet houders ter sprake te zullen brengen. Na die toezegging, waarin de raad vertrouwen behoort te stellen, gelooft hij dat de prikkel, waarvan de heer Snijders gesproken heeft, niet meer noodig is. De voorzitter geeft te kennen dat als de raad niet besluit tot het pensioneeren der genoemde agenten van politie, hij als burgemeester ze ook niet ontslaat, daar hij diemenschen niet aan den dijk wil jagen, en dus ook geen andere agenten benoemt, hetgeen geheel tot zijne bevoegdheid behoort. De heer Snijders verklaart zich bereid om te voldoen aan het verlangen van den heer Lantsheer tot intrekking van zijn voorstel, te meer omdat burgemeester en wet houders na het nu gesprokene toch wel aan het geuite verlangen gevolg zullen geven. De voorzitter herhaalt alsnu zijn voorstel om aan meergenoemde agenten van politie pensioen toe te ken nen ten bedrage van twee derden hunner jaarwedde. In omvraag gebracht, wordt het met algemeene stemmen aangenomen. {Zie verder het bijvoegsel.) Algemeen overzicht. Na het rapport van den Franschen minister Favre omtrent zijn conferentiën te Ferrières was het woord aan den heer von Bismarck. Deze heeft dan ook thans eene circulaire gericht aan de diplomatieke agenten van den Noord-Duitscben bond in den vreemde. Daarin wordt gezegd dat de inhoud van het rapport des Franschen ministers nietten volle juist is, hetgeen, volgens den heer von Bismarck, te verklaren zou zijn uit de omstandig heden waaronder de gedachtenwisselingen plaats had den.Vooreerst constateert de heer von Bismarck dat niet de quaestie van het sluiten des vredes, maar die van een wapenstilstand op den voorgrond stond. Wat het sluiten des vredes betrof, wilde de heer von Bismarck eerst onderhandelen nadat de afstand van grondgebied door Frankryk in beginsel zou zijn aangenomen. De ineeuing van den heer Favre dat dit voor Frankiijk vernederend, ja onteerend zou wezen, werd door den Pruisischen minister wederlegd met de herinnering dat Frankrijk dergelijken afstand van Italië had verlangd en van Duitschland had gewild, ofschoon het met geen dezer beide staten in oorlog was, en dat Frankrijk dien onge twijfeld ook van Duitschland zou hebben gevorderd, indien dit de nederlaag had geleden, terwijl toch de eer van Frankrijk geen ander karakter bezit dan die der andere landen. De bewering van den heer Favre dat de heer von Bismarck de noodzakelijkheid van Straatsburg's afstand zou hebben uitgesproken, zeggende dat dit de sleutel van het huis is, waarbij men aan Frankrijk denkt, wordt door den heer von Bismarck gerectificeerd als „de sleutel van ons huis", waarvan Duitschland het bezit niet in vreemde handen kan laten. Wat nu de quaestie van een wapenstilstand betrof, heeft de heer von Bismarck, volgens deze circulaire, te kennen gegeven dat hieraan voor een zegevierend voort- rukkend leger, uit een militair oogpunt, nadeelen ver bonden zijn en dat deze in dit geval tot reorganisatie van Frankrijk'a leger een belangrijk middel zou zijn om tijd te winnen. Daarom kon in zulk een wapenstilstand van Duitsche zijde de heer von Bismarck zegt uitdruk kelijk dat hij nietzijne persoonlijke gevoelens uitspreekt in dergelijke conferentiën, maar die van de Duitsche regeeringen niet worden toegestemd zonder militair equivalent. Als zoodanig beschouwde de heer von Bis marck de overgave van de vestingen, welke de gemeen schap der legers met Duitschland belemmerden. Daarbij was sprake van Straatsburg, Toul en eenige kleinere plaatsen. Wat Parijs betrof zoo vervolgt de circulaire konden wij slechts dan toestemmen in een herstel der gemeenschap en de daardoor mogelijke proviandeering der stad, indien daardoor onze mili taire positie niet werd verzwakt. Na raadpleging der militaire autoriteiten stelde ik op hoog bevel van zijne majesteit den koning, wat Parijs betreft, het volgende alternatief: óf de overgave van een deel der vestingwer ken, hetwelk de stad bestrijkt, óf weigering,om Parijs in de mogelijkheid te s! ellen zich ruimschoots van leeftocht te voorzien, met handhaving van het militair status quo vóór Parijs. De heer Favre sloeg echter de overgave van een deel der vestingwerken even bepaald af als de voor waarde dat de bezetting van Straatsburg zich als krijgs gevangen zou overgeven. Het door den heer Favre naar Parijs medegenomen programma, hetwelk aldaar verworpen werd, bevatte niets omtrent toekomstige vredesvoorwaarden, maar alleen omtrent een wapenstil stand van veertien dagen tot drie weken, teneinde ver kiezingen voor een nationale vergadering te kunnen doen plaats hebben, en luidde 1". in eu vóór Parijs hand having van het militair status quo2°. in en vóór Metz voortzetting der vijandelijkheden binnen een nader te bepalen kring; 3°. overgave van Straatsburg, waarbij de bezetting zich krijgsgevangen zou geven, en van Toul en Bitche, met vrijen aftocht voor de garnizoenen. De heer von Bismarck beweert dat deze voorwaarden zeer billijk waren en dat de Fransche regeering, door geen gebruik te \rillen maken van de gelegenheidblijk geeft dat zij de uitspraak der publieke opinie niet wil vernemen. De heer von Bismarck meent ten slotte dat vrije verkiezingen ten gunste van den vrede zouden zijn uitgevallen. Deze circulaire erkent dus dat de overgave van een fort is gevraagd, hetwelk Parijs bestrijkt. Of de over gave van Soissons door den heer von Bismarck geëischt is, kan uit de circulaire niet met zekerheid wordeu op gemaakt. liet stilzwijgen daaromtrent maakt dit echter wel waarschijnlijk, daar de circulaire anders wel het rapport van den heer Favre, waar het een zoo belangrijk punt betrof, zou hebben tegengesproken. Wij vinden door the Spectator, een geacht Engelsch recueilde oj inie gedeeld van diegenen, welke erkennen dat het Fransch gouvernement de eischen van den heer von Bismarck niet kon aannemen. „Er zijnoogenblikken in het leven der natiën zegt the Spectator waarin zelfs een nuttelooze tegenstand een der absolute voor waarden der orde in de toekomst is, en wij gelooven dat dergelijk oogenblik thans voor Frankrijk bestaat." Boven dien acht dit Engelsch orgaan de tegenstand van Frank rijk niet zoo wanhopig als de Engelschen zich dit voorstellen. Onder dezelfde omstandigheden zouden zij overigens ook niet toestemmen in den afstand van Kent en het eiland Wight, al waren zij ook door een dubbel zoo sterk leger geblokkeerd. „Het Fransch voorloopig bestuur zou, indien het de Duitsche eischen had aange nomen, een oproer te Parijs hebben uitgelokt, waarvan zijne afzetting het gevolg zou zijn geweest. Indien de hoofden der republiek den schijn hadden opzich geladen van een aan het vaderland gepleegd verraad, na den val van het keizerrijk, zou Frankrijk geen vertrouwen meer hebben gesteld in eenig gouvernement en men zou daar van de meest betreurenswaardige resultaten hebben te vreezen gehad. In vergelijking met iets dergelijks zcu de meest bloedige en minst zegerijke belegering, waarin de tbans aan het hoofd staande regeeringspersonen ech ter gelegenheid hebben om van hunne waarde en hunne vaderlandsliefde blijk te geven, slechts een ramp van. weinig beteekenis zijn. Bij besluit van koning Wilhelm van Pruisen is een derde afzonderlijk bestuur te Reims in het leven geroe pen, waaronder de landstreken zullen ressorteeren, welke behalve den Elzas en Lotharingen nog door de Duitsche

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 2