weer een nieuw bemiddelaar, met een witte das om, die waarschijnlijk nieuwe instructies voor Jules Favre bracht met wien hi] heden naar Parijs terugreisde, alwaar Favre weder andere instructies wil halen. „Alle militaire maatregelen voor de insluiting van Parijs zijn gereed en ik wil mij morgen naar de voorpos ten begeven om een tocht rondom de stad te maken en de pijnlijke rust te ontgaan die mij hier kwelt. Mijne verwachting, dat de Parijzenaars nog in het laatste gewichtige oogenblik verstandig zouden worden, schijnt niet te. worden vervuld. In Parijs willen ze ons kokende olie en andere vreeselijke dingen, waarvan men uit vroegere oorlogeu zooveel verschrikkelijks heeit verno men, op het hoofd werpen, als wij de stad binnen komen de vrouwen zelfs willen zich wapenen om ons te ver nietigen (alsot zij door hunne dagelijksche handelingen, hun manuen niet ruïnecren). „Ik wenschte dat er een einde aan het vechten was, want men kan het geen vechten noemen. Ik hoorde dezer dagen een waar woord uit den mond van den Engelschen overste H, dien ik altijd ruitenheer noem, om dat hQ een rood kruis op een wit vel zoo groot als een speelkaart, voor ;zijn ronden witten hoed draagt en evenebns voor zijn borst, zoodat men hem niet licht met iemand zal verwarren. De overste is nu hier, dan daar, en waar wat te doen is, daar ziet men ook ruiten heer. Dezer dagen vroeg ruitenheer mij, waar het hoofd kwartier van den kroonprins was, waarop het antwoord luidde: „„in Montmirail„„Zoo, in Montmirailriep de overste, hebben wij daar geslacht?"" Eu zoo is het inderdaad; onze gevechten zijn slachtingen. „Bij de laatste gevechten onder de kanonnen van Montrouge en Nanves waren de Parijzenaars op alle hoogten gestegen om hun Hector Ducrot de Pruisen te z'en verslaan; toen echter de edele Trojanen, de zona ven in wilde vlucht terug kwamen en schreeuwden„trahison, trahison!" antwoordde het volk; „Laches, canailles Rapport omtrent de vredesonderhandelingen. Het Fransch officieel orgaan bevat het rapport van den minister Jules Favre omtrent zijne conferentiën met den minister von Bismarck. Daarin wordt herhaald hoe de leden van het tegenwoordig bestuur steeds vijandig geweest zijn aan een uitsluitend in het belang der dy nastie ondernomen oorlog. Indien nu zegt dit stuk Pruisen, na den val van den man die dezen oorlog heeft uitgelokt, had willen onderhandelen op den grondslag eener te bepalen schadeloosstelling, zouden wij den vrede hebben begroet als een weldaad en een waarborg voor de verzoening van twee natiën, slechts verdeeld door een hatelijke politiek. Op 10 September liet de heer Favre aan den heer von Bismarck vragen of hij in onderhandeling wilde treden. De heer von Bismarck wierp echter een bezwaar op met het oog op de irrcgulariteit van ons gouvernement, en vroeg welke waarborgen wij konden stellen omtrent de uitvoering van een tractaat. Op raad van lord Lyons bracht de heer Favre daarop zijn bezoek. Daarbij ver klaarde deze laatste dat Frankrijk den vrede wenschte, maar gaf tevens ziju onwrikbaar besluit te kennen, om geene voorwaarden aan te nemen waardoor de vrede slechts van korten duur zou wezen. De heer von Bismarck antwoordde dat, zoo hij derge- lijken vrede mogelijk achtte, hij hem dadelijk zou teeke nen, doch voegde er bij dat het bestaand gouvernement door de menigte weder zou omvergeworpen worden, indien Parijs niet binnen eenige dagen was ingenomen. Frankrijk zou Sedan evenmin vergeten als Waterloo en Sadowa, en wil steeds Duitscliland aanvallen. Nadat de heer Favre deze beweringen had bestreden en voorts aan den heer von Bismarck had verzocht om zijne voorwaarden te formulecren, verklaarde laatstge noemde dat de zekerheid van Duitscliland hem noopte om de departementen van den Elzas en van den Moezel met Metz, Chateau-Salins en Soissons te behouden. De heer Favre sprak daarop van de mogelijke houding der Europeesche mogendheden tegenover de eischen van Pruisen en van de noodzakelijkheid om eene Assemblée constituante bijeen te roepen. De heer von Bismarck antwoordde daarop dat hij elke wapenstilstand weigerde. In den avond van 19 September, in een nieuwe sa menkomst met den heer von Bismarck, scheen deze min der vijandig tegen een wapenstilstand gestemd. De heer Favre vroeg veertien dagen. In den morgen van 20 Sep tember stelde de heer von Bismarck als voorwaarden daartoe de bezetting van Straatsburg, Toul en Phals- bourg„ en, daar de heer Favre hem zeide dat de Assem blee constituante te Parijs wilde bijeenkomen, verklaarde hij in dat geval de overgave van een fort te willen, het welk Parijs bestrijkt, bijv. dat van den Mont Valérien. De heer Favre antwoordde hierop dat het dan eenvou diger was om de overgave van Parijs te vragen, waarop de heer von Bismarck zeidelaat ons dan naar een an dere combinatie zoeken. Daarop sprak de heer Favre hem van de bijeenkomst der Assemblée constituante te Tours, waarbij de heer von Bismarck geen waarborg aan de zijde van Parijs zou er langen. Hieromtrent zou hij den koning raadplegen, doch én de minister von Bismarck ènkoDing Wilhelm wilden dat de bezetting van Straatsburg zich zou overgeven. Daar op werden de onderhandelingen afgebroken en verwij derde de heer Favre zich. Te gelijker tijd wordt uitFerières van Pruisische zijde weder beweerd dat het rapport onjuist is. Waarschijnlijk zal de heer von Bismarck ook van zijno zijde wel een rap port omtrent de gehouden conferentiën openbaar ma ken. Het rapport van den heer Favre kennen wij overi gens nog slechts door e,en telegraphisch resumé uit Tours. Uit het leger voor Metz. Van den 22<* September wordt uit Marly geschreven: „Gisteren hoorden wij een levendig kanonvuur in noordelijke richting. Bij ons had tusschen 11 en 1 uur de gewone aardappel-oorlog plaats. Tusschen de voor posten der beide oorlogvoerende partijen ligt een veld dat met aardappelen is bebouwd, als neutraal gebied wordt beschouwd en waar beide partijen den noodigen voorraad halen. De Franschen misbruikten echter giste ren onze goedheid en schoten uit het kreupelhout op onze veldwachten, terwijl hun aardappelrooiers, die witte doeken zwaaiden, met volle zakken terugkeerden. „Ik maakte des namiddags een wandeling naar de voorposten door een donker groene laan waarachter een rij van getimmerde barakken verscholen ligt, die met hun opschriften: „hótel Eugenie", Wilhelmshöhe bij Kassei", enz. een eigenaardigen indruk maken. „Uit een groote papierfabriek kijken de manschappen door alle vensters, om de bewegingen van den vijand gade te slaan. Dit gebouw komt mij voor een tooneel te zijn, waaaop het Fransche blijspel „de molen van Marly" wordt voorgesteld. In de duistere en kille vertrekken, waarvan de vensters gebarrikadeerd zijn, liggen de infan teristen als een onbewegelijke, bijna onzichtbare massa tusschen een chaos van papierbalen; aan den wand van een der vertrekken hangt een groote spiegel waarin een enkele lichtstraal glinstert die door een schietgatin deze groote camera obscura valt. „Wij klommen naar boven en keken voorzichtig door een kleine opening naar de wemelende roodbroeken'. Naar buiten gaande slopen we langs den oever van een beekje en sprongen in de loopgraven der jagers. Zoodra we over de borstwering naar deu vijand wilden zien, werden we door een chassepotkoge! begroet die ons snel deed terugtrekken. Het begon reeds te schemeren en de patrouilles voor den nachtdienst werden geregeld. Drie aan drie verlieten de jagers de loopgraven en zwerm den op het neutrale gebied uit, terwijl do trommel en hoornsignalen van den vijand duidelijk werden gehoord. „Heden middag te twaalf uren zaten wij op mijn slaap kamer en konden een belangrijk artillerie-duel waar nemen tusschen het Fransche fort Q.uelen en onze positie Columby. Te een uur gingen wij eten, doch hadden ter nauwernood het eerste glas gedronken, toen wij in de laan een Fransche granaat hoorden springen, spoedig door meerdere gevolgd, en weldra meldde ons een ordon- nance, dat twee granaten in „Wilhelmshöhe" en „Eugenie" gevallen en gesprongen waren. „Het artillerie-gevecht tusschen Quelen en Colomby gaat thans nog krachtig voort. Het fort braakt voort durend zware munitie uit die echter onze stelling weinig nadeel berokkent, eu meest over het dorp vliegt. Met den donder van het geschut vermengt zich een levendig geweervuur, en een geregeld gevecht ontwik kelt zich, waarvan men den uitslag nog niet kan voor zien." Frankrijk. De reeds voor het uitstellen der verkiezingen voor de Assemblée constituante tot caudidaat daarvoor gestelde hertog van Aumale heeft volgens bericht uit Brus sel die candidatuur aanvaard. Hij erkent het thans in Frankrijk bestaand gouvernement, in afwachting dat de Assemblée constituante omtrent het volgend bestuur uitspraak zal hebben gedaan. Te Dinant ontvangen berichten melden dat heden waarschijnlijk het bombardement van Mezières zou aan vangen. Deze zeer sterke vesting aan de Maas (42 uren O.N.O. Parijs) weerstond in 1815 alle pogingen der ge allieerden. De stad is zeer klein en telt slechts ongeveer vijf duizend inwoners. Alle ingeschreven dienstplichtigen in Frankrijk worden zonder loting ingelijfd. De zich „oud soldaat uit de Vendée" noemende Cathelineau heeft naar aanleiding zijner reeds gemelde machtiging om een korps vrijwilligers op te richten de volgende proclamatie tot de Vendeëers gericht, waaruit op merkwaardige wijze de zich vooral in de Vendée openbarende gevoelens ten aanzien van dezen oorlog blijken: „De vijand is tot in het hart van Frankrijk doorgedron gen ontzagwekkend en schrikinboezemend rukt hij van dag tot dag voorwaarts. „Op dus, ter verdediging van onze vrouwen en kinde ren op, zonder langer te dralen „Dat al onze eerzucht gericht zij op het welzijn van ons vaderlandlaat ons vertrekken vol vertrouwen op Maria en door hare bescherming gedekt. „Onze vaderen hebben voor het geloof gestreden, zij waren heldenzij zijn niet meer, maar zij overwonnen, want hun geloof werd gered en hunne roemrijke nage dachtenis zal ten allen tijde blijven voortleven. „Staat dus op, gij, hunne zonen! Het zwaar beproefd Frankrijk heeft het oog op u gericht, het roept u en wacht van u de redding zijner eer. „Laat onze leus wezen: God en Frankrijk! en wij zul len overwinnen." De prinsen van Orleans laten nu en dan eens iets van zich hooren. Zoo is dezer dagen door den hertog van Chambord een eigenhandig geschreven manifest aan ver scheidene Fransche burgers gezonden, waarin o. a. het volgende wordt te kennen gegeven „De hertog van Chambord neemt levendig deel in den toestand van Frankrijk. Met bekommering volgt hij de verschillende en ongelukkige lotgevallen die den vijand voor Parijs hebben gebracht, en zijn edelmoedig en vader landslievend hart is opgetogen bij de gedachte, dat misschien de eer van het vaderland te redden voor hem is bewaard. „De Fransche monarchie, waarvan hij de erfgenaam is en die in hem verpersoonlij kt is, heeft vroeger groote dingen gedaan en Frankrijk is meermalen door haar ge red. Hij is overtuigd, dat de schoone taak Frankrijk te redden, thans de zijne is, en dat nu, zoowel als vroeger, het recht over het geweld zal zegevieren. Hij zal zich aan dit groote werk toewijden met al de voorzichtigheid en de kracht die de omstandigheden vereischen, maar roept de hulp en de medewerking zijner vrienden in. „Het bestaan van de monarchie is nog wat het altijd geweest is: het bestaan' van Frankrijk zelf. Dikwijls heeft men moeten wijken voor de gebeurtenissen, voor den drang der omstandigheden of voor verschillende beschouwingen. Maar thans is het licht doorgebroken; de omwenteling in alle hare vormen heeft noch vrede, noch veiligheid, noch vrijheid aan het land gegeven. Zij slingert van den beginne af tusschen de anarchie en het despotisme, en thans is het vaderland voor de derde maal overweldigd, en zijn heilige bodem wordt door den vreemdeling besmet. „Zijt gerust en hoopt, zegt de graaf de Chambord, ik zal mij vertoonen op den dag dat ik hulp zal kunnen verlee- nen. Op den dag dat Frankrijk mij voor het een of ander noodig zal hebben, zal ik er zijn. Ik heb sedert veertig jaren getoond, dat ik geen liefde voor de macht had, maar ik heb liefde voor Frankrijk, en mijne toewijding zal altijd geevenredigd zijn aan mijn plicht." „De banvloek is vernietigd: bij gevolg kan hij nu aan zijne vrienden zeggen, wat hij hun vroeger niet kon zeggen. Hij dringt er zeer bij hen op aan, om bij alle verkiezingen getrouw op te komenin den raad van de gemeente en het departement te tredenburgemeesters of andere ambtenaren te worden enz., teneinde overal te zijn, waar zij nuttig kunnen wezen voor de zedelijke en materieele belangen van het land. „Binnen eenige dagen zal eene constitueerende vergadering gekozen worden. Zal zy kunnen vergaderen en hare taak volbrengen te midden van de gevaren, ja misschien van de rampen van het vaderland? Wij weten het niet; maar indien zij vergadert, zal zij van groot belang zijn, want zij zal over de moeilijkste vraagstuk ken uitspraak moeten doen en aan Frankrijk een andere regeeriug geven. „Zij zal moeten beslissen over den vrede of den oorlog, over de onschendbaarheid van het grondgebied of de verdeeliug daarvan, over het verdedigen ot het vernielen van onze vestingen, over het behoud of de overgave van een deel van onze marine aan den vijand. Kortom, deze gewichtige vergadering zal alle beschikkingen in han den hebben, en zal door hare stem over de eer of de schande van Frankrijk uitspraak doen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 3