dien dat het volksonderwijs eene praktische strekking moet hebben. De heeren van Nispen, van Lijnden, van Loon en van Wassenaer verklaren zich tegen het amendement. Zij zijn wat het onderwerp betreft het eens met den heer Vader, maar zien in de woorden van dit amendement iets wat een geheel verkeerden indruk zou kunnen teweeg brengen. De minister van binnenlandsche zaken verdedigt zich tegen de beschuldiging die de heer van Loon in den loop zijner rede geuit heeft, alsof de minister vijandig gezind zou zijn tegen het bijzonder onderwijs. De heer van Voorthuijsen acht de strekking van het adres, in deze paragraaf zoowel als de woorden van de troonrede, met het oog op de grondwet, doelende op het onderwijs in het algemeen, dus zoowel openbaar als bij zonder onderwijs. De heer Vader repliceert dat het gouvernement wel degelijk op het geloof aan God berust, daar men anders in de wetsontwerpen den koning niet zou noemen ko ning bij de gratie Gods en de koninklijke boodschappen niet zouden bevatten de formule: „en hiermede mijne heeren, bevelen wij u in Godes heilige bescherming." Na eenige opmerkingen van den heer Heijdenrijk wordt het amendement van den heer Vader verworpeu met 69 stemmen tegen 1 stem, die van den voorsteller. De 5e paragraaf wordt daarop aangenomen met 68 tegen 2 stemmen, van de heeren Vader en van Loon. Bij 6, betreffende den financieelentoestand, verklaart de heer Bergmann, met opgave van cijfers, zich de finan- cieele toekomst van ons land zwaarder en donkerder voor te stellen dan de regeering doet. Hij voorziet dat de natie met zware belastingen in 't vervolg zal moeten gedrukt worden. De minister van financiën meent dat deze quaestie beter bij de bcgrooting kan behandeld worden, maar de voorstellingen van den heer Bergmann zijn niet juist. De teruggang der Indische baten is niet te wijten aan wanbestuur, maar hoofdzakelijk aan de teruggaande koffieprijzen. Paragraaf 6 en ook 7 (handelende over de koloniën) worden aangenomen, de laatste zonder discussie. Op S heeft de heer van Houten een amendement voorgesteld (reeds door ons medegedeeld.) Hij licht dat toe door mede te deelen dat het eene politieke strekking heeft. Na de houding van den minister van justitie ten aanzien van de rechterlijke organisatie van den heer Godefroi, mag men bezwaarlijk eene ernstig gemeende nieuwe organisatie van dien minister verwachten. Hij wenscht bij deze gelegenheid de onaangename quaestie van vertrouwen, in 's lands belang, te stellen. De commissie is bij monde van den heer van Golt- stein van oordeel dat het niet aangaat den koning regels voor te schrijven waarop eene nieuwe organisatie zou moeten berusten. Bovendien is het adres bepaald inge licht om slechts algemeene punten aan te roeren; waar zou het heen indien men ieder punt van wetgeving, dat voorziening eischt, ging opsommen? De heer Gratama heeft voornamelijk bezwaar tegen het woord „andere" in het amendement. De voorsteller, zegt hij, wil andere grondslagen, maar welke? Goedvindende dat deze quaestie besproken wordt stelt hij als amendement in plaats van dat van den heer van Houten voor, om achter deze paragraaf een alinea te voegen, luidende: „Wij hopen dat onder de laatste zullen behooren de noodige voordrachten tot hervorming van ons rechtswezen." De heer Heydenryk laat zijn stem afhangen van de mededeelingen van den minister van justitie, in hoever deze een nieuw ontwerp op de rechterlijke organisatie gereed heeft. De minister zegt dat ieder minister van justitie vol gens de grondwet verplicht is het zijne te doen om een nieuwe rechterlijke inrichting tot stand te brengen. Het amendement van den heer van Houten wordt door hem na de gevoerde discussie ingetrokken. Hij is van oordeel dat een stilzwijgen op dit punt even welspre kend en beteekenisvol kan zijn. Het amendement van den heer Gratama wordt ver worpen met 68 tegen 8 stemmen. Het geheele ontwerp- adres daarop aangenomen met 65 tegen 6 stemmen, zijnde die van de heeren van Sypensteijn, de Roo, van Wassenaer, Hoffman, Bichon en Stieltjes. Aan de commissie van redactie worden voor de aan bieding aan den koning toegevoegd de heeren Hengst, 's Jacob en Bergmann. Daarop wordt op voorstel van den heer van de Putte met 39 tegen 32 stemmen besloten de Indische begrooting reeds morgen in de sectiën te onderzoeken. De heer van Amerongen stelde vervolgens voor om het voorloopig verslag over de defensiewet voordeleden te doen drukken ter betere beoordeeling van de begroo- ting van oorlog. Na eenige discussiën, waarbij de heeren Storm en van Mulken zich tegen en de heeren Stieltjes - en van Houten zich voor het voorstel verklaren, wordt het verworpen met 38 tegen 36 stemmen. öuitcnlanö. Algemeen overzicht. Behalve the Standard, welke aan het Fransch gouver nement den meesten lof toezwaait omdat het de dooi den heer von Bismarck gestelde voorwaarden tot wapen schorsing heeft verworpen, wordt deze verwerping door verschillende andere Londensche dagbladen ten zeerste betreurd. Deze beschouwingen hebben echter te minder waarde omdat zij uitgaan van grondslagen, waarvan de juistheid geenszins is gebleken. Men leest Verdun in plaats van Valérien en the Daily Telegraph verklaart eenvoudig dat de Pruisische minister von Bismarck „niet heeft kunnen verklaren" dat hij Frankrijk tot eene mogendheid van den tweeden rang wil terugbrengen. Zoolang echter de te Tours uitgevaardigde officieele proclamatie der gedelegeerden van het Fransch gouver- nemeut niet den inhoud der Pruisische voorwaarden en verklaringen onjuist blijkt te hebben weergegeven, bestaan er geenerlei redenen om de onderstellingen van the Daily Telegraph aan te nemen. Bovendien is het in onze dagen wel wat gewaagd om, waar het den heer von Bismarck aangaat, te spreken van verklaringen, welke door hem „niet zouden kunnen" afgelegd zijn. Indien alzoo de inhoud der pioclamatie van het gou vernement te Tours juist is en, gelijk wij zeiden, de onjuistheid daarvan bleek nog volstrekt niet dan kan ook de redeneering van the Morning Post niet worden toegegeven. Dit dagblad wijstop het wanhopige van allen verderen tegenstand door Frankrijk. „Frankrijk bezit geen leger meer, wordt door partij-twisten verscheurd, heeft geen hulpmiddelen meer en kan niet hopen dat waar zijn leger de nederlaag leed tegenover Pruisen, een thans te vormen leger van vrijwilligers zich tegen den vijand zal kunnen staande houden. De weigering van Frankrijk om den wapenstilstand op de gestelde voorwaarden aan te nemen staat gelijk met een politie- kcn zelfmoord. Het besluit om den oorlog voort te zet ten is uit een militair oogpunt een wanhopig besluit." Aangenomen dat dit alles waar is dan kan men gereede- lijk verklaren en verdedigen dat het gouvernement der Fransche republiek de eischen van den heer von Bis marck met verontwaardiging heeft verworpen. Waar deze Pruisische minister als einddoel van den oorlog aan den minister Favre stelde: de vernedering van Frankrijk tot eene mogendheid van den tweeden rang, daar kon deze niet meer met hem onderhandelen. Over dergelijke ver nederingen, zoowel als over eene inlijving van het vader land bij een andere mogendheidonderhandelt men niet. Dergelijke vernederingen worden opge legd en opgedrongen met de wapenen in de hand, maar kan een minister, die zich zelf respecteert, niet tot een onderwerp van onderhandelingen maken. Indien de Londensche dagbladpers dit niet inziet dan zou daaruit tot op zekere hoogte blijken hoe de bewe ring niet geheel en al ongegrond is, volgens welke de Engelsche publieke opinie in het algemeen meestal niet in staat is om zich een helder denkbeeld te vormen van iets dat niet met de el gemeten of met het pond gewogen kan worden. Indien derhalve de heer von Bismarck de vernedering van Frankrijk tot eene mogendheid van den tweeden rang werkelijk als doel van den oorlog aan den minister Favre heeft medegedeeld, dan kon deze niet anders han delen dan hij gedaan heeft, al moest ook koning Wilhelm binnen eenige weken van de Tuileriën nog veel harder voorwaarden aan de Fransche natie opleggen, om voorts zijne veroveringen tot aan de kust der Middellandsche zee voort te zetten en elk verzet tegen die voorwaarden met geweld te bedwingen. De leden van het Engelsch ministerie schijnen het intusschen niet volkomen met elkander eens te zijn, omtrent de mogelijkheid en wenschelijkheid eener optre ding van Engeland, ten aanzien van den Fransch-Duit- schen oorlog. De eerste staatssecretaris voor de binnen landsche zaken Bruce heeft toch, in strijd met het dezer dagen geleverd volkenrechterlijk betoog van den heer Lowe, in eene toespraak te Glasgow de mogelijkheid erkend dat bet op eenig gegeven oogenblik de plicht werd der Engelsche regeering om hare goede diensten te bieden, en te trachten den oorlog te doen eindigen. JLaatste berichten. Darmstadt. Volgens berichten uit Ludwigshafen is de vesting Straatsburg Maandag avond aan de Duitsche belege raars overgegeven. Evreux. Particuliere berichten van den 25" dezer alhier uit Parijs aangekomen, vermelden dat de Duitsche troepen inde laatste voor Parijs plaats gehad hebbende gevech ten 20,000 man hebben verloren. De houding der Parij- sche bevolking was uitstekend en zij had besloten zich tot het uiterste te verdedigen. Brussel. Krachtens de capitulatie van Straatsburg, aan den lui tenant-generaal Lezynski, welke Maandag des morgens te twee uren plaats had, hebben 451 officieren en 17000 soldaten aan de poort hunne wapenen afgegeven. De poorten der stad werden te 8 uren voor den vijand geopend. Tours De heer Thiers is gisteren te St. Petersburg aangeko men. Het dagblad van St. Petersburg verklaart de ver werping der Duitsche eischen omtrent eene wapen schorsing te betreuren, doch zou als vredesvoorwaarden de slechting der Rijn- en Moezelvestingen voldoende achten. Frankrijk zegt dit blad—-is het slachtoffer geworden van dwalingen en misverstanden vóór den oorlog, en het is Duitschland's belang dat zij deze, thans zegevierend, niet insgelijks begaat bij het sluiten van den vrede. Uit Ferrières. Van den 20cn September wordt o. a. het volgende ge schreven uit Ferrières. „Het dorp en slot Ferrières liggen een weinig land waarts in aan den spoorweg van Parijs naar Meaux. In ongeveer drie kwartier rijdt men, met den spoortrein, van de hoofdstad naar het station Ozouer la Ferrière en van daar bereikt men, met een rijtuig, in twintig minu ten het prachtige slot met zijn park dat een der schoon ste van Frankrijk is. De bezitting is eene schepping van den baron James van Rothschild, die verklaarde dat als zijn vermogen tusschen zijn drie erfgenamen verdeeld was, geen van hen rijk genoeg zou zijn om een zooda- danige bezitting te onderhouden. „Eerst toen voor eenige jaren keizer Napoleon een be zoek op hetscboone goed bracht werd het meer algemeen bekend. De keizer zelf bad de lijst der genoodigden op gemaakt; en toen hij aan bet station Ozouer in het rijtuig stapte om zich met de andere gasten naar het slot te be geven, merkte men onder de aanwezigen ook den minis ter van buitenlandsche zaken Thouvenel op, die echter niet genoodigd was en wien men beleefd verzocht om terug te keeren. „Het is bijna onmogelijk eene beschrijving te geven van de inwendige schoonheden van het gebouw en van den prachtigen aanleg van het park. Het geheel is in overeenstemming met de landstreek waarin het gelegen is, omgeven door bosschen en dorpen. „Het is thans overal stil in de bosschen. De bijen gonzen voor mijn kwartier in den wijngaard; de wespen azen op de groote rijpe vruchten in den tuin; de hofhond slaapt in den zonneschijn. Niets in het rond beweegt zich; het is alsof de oorlog al voor een jaar geëindigd was, alsof de herfstdraden mijn venster in een vredekleed wilden hullen. „Ik kom zooeven van Lagny terug, van de veldpost, waar de postbode natuurlijk nog niet was aangekomen. Ook daar was het stil en eenzaam. Op de deuren der lachende landhuizen, waar de rozen, granaten en helio tropen rondom bloeien, staan met krijt de namen der generaals, alsof zij daar hun zomerverblijf hadden. Langs den straatweg liggen in hunne hutten van stroo en loof de Wurterabergsche troepen en nemen hun middag slaapje, terwijl in het park van Rothschild's kasteel de officieren hun couranten lezen in de schaduw van beu ken en kastanjes. Slechts het vroolijke klateren der fonteinen en het balspel der Parijsche schoonen ont breekt, om ons te doen vergeten diit wij nog voor het laatste tafereel van het groote drama staan dat ons reeds menig gewichtig speler heeft gekost. En toch is deze rust zoo bedriegelijk. Slechts weinige mijlen vóór ons kookt en ziedt het in den grooten menschenketel, waar wij rond staan. De kring om de stad is gesloten, en onze troepen marcheeren onophoudelijk. „Gisteren is hier de heer Jules Favre aangekomen, met twee, als zijn secretarissen fungeerende, heeren zij wach ten op de komst van graaf Bismarck met wien Jules Favre gisteren avond eene bijeenkomst had van half tien tot half twaalf uur, terwijl reeds vroeger eene ontmoe ting bij Lagny had plaats gehad. Heden morgen kwam

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 2