Thans vindt de regeering vrijheid om dat voorstel terug te nemen, met het oog op het overschot van het jaar 1869 en de zekerheid dat in 1870 geene uitgifte van schatkistbiljetten zal behoeven plaats te hebben, waar door het bedrag van f 220,000 voor rentebetaling van dat papier uitgetrokken, vrijvalt en waarbij op de renten van het fonds voor de muntbiljetten kan worden ge- r ekend. „Een en ander weegt reeds voor een goed deel op tegen het bedrag van het geraamde tekort. De eventu- eele hoogere opbrengst van de gewone middelen, en het saldo van de koloniale rekeningen over het tijdperk aan 1 Januari 1867 voorafgaande, waarvan het juiste bedrag, f 2,705,582.93, thans bekend is, zullen het overige wel dekken, en misschien ook eene reserve opleveren tegen over mogelijke mindere opbrengst van den verkoop der koloniale producten in het loopende jaar." Het tekort zal dus niet veel grooter zijn dan acht mil- lioen, tot dekking waarvan door schatkistbiljetten reeds verleden jaar machtiging is verleend. Daarom dringt de regeering niet meer aan op aanvulling der middelen voor 1870. Verschillende oorzaken dwongen de regeering het eind cijfer der begrooting van uitgaven voor 1871 te ver meerderen. Behalve de veelal onvermijdelijke verhoogingen van hoofdstuk VII B, verdienen twee posten vooral de aan dacht; 1° de som, die aangevraagd wordt voor de aanvan kelijke rentebetaling van de schuld, welke voor de spoor wegen zal moeten worden aangegaan en waarvoor voor 1871 wordt gesteld/750,000; en 2» het subsidie aan de kanaalmaatschappij voor 1871 ad f 1,000,000. Deze pos ten bedragen 1,030,000 meer dan hetgeen daarvoor in 1870 werd uitgetrokken. Voor de doorgraving van den Hoek van Holland moest 276,900, voor de havenwerken te Harlingen 200,000 meer worden uitgetrokken. Ook voor andere openbare werken werd meer vereischt. De som tot aanleg van staatsspoorwegen kon met 2,000,000 en die voor bui tengewone geniewerken met f 320,000 worden ver minderd. Het voorgedragen eindcijfer der uitgaven bedraagt f 96,426,423.30^. Om het met juistheid met dat van 1870 te vergelijken moet men de uitgaaf voor spoorwegen en de buitengewone oorlogskosten van 1870 buiten rekening laten, en dan blijkt dat de verhooging 1,513,793 is, waarvoor de aanleiding is vermeld. Hoewel nu vele uitgaven op de begrooting van buiten gewonen aard zijn heeft echter die onderscheiding ge ringe practische waarde, omdat er nog vele behoeften zijn en nog veel nuttige werken te verrichten overblij ven. „Tot dekking van de uitgaven voor 1871 zijn geene batige sloten van vroegere diensten meer beschikbaar wat nog bij de definitieve afrekening over vroegere jaren te voorschijn kan komen, behoort te strekken tot inkrim ping van het tekort van het jaar 1870. „De raming van de inkomsten voor 1871, eene bijdrage van tien millioen uit de koloniale fondsen daaronder begrepen, is 86,764,193.50. „Er valt dus te voorzien in een tekort van /9,662,229.80£. „De regeering stelt voor hierin te voorzien door eene leening tot dat bedrag, dat voor de spoorwegen wordt uitgetrokken, te weten acht millioen, en in het overige door belasting. „Omtrent die leening is nog geen bepaald voorstel noodig. Er is nog toereikende ruimte van kasgeld; het was zelfs nog niet noodig tot de uitgifte van schatkist biljetten over te gaan. Men kan dusgerustelijk een gun stig tijdstip afwachtengunstiger dan het tegenwoor dige en dan hetgeen in de naaste toekomst ligt, wanneer de gevolgen van den oorlog zich nader zullen doen gevoelen." Tot het voltooien van de spoorwegen zal eene leening van 30 a 35 milioen noodig zijn De minister wijst vervolgens op de noodzakelijkheid om onze afhankelijkheid van de koloniale geldmiddelen los te maken en op het streven der regeering sedert 1868 om de uitgaven te verminderen, zonder de belangen van het algemeen in de waagschaal te stellen. „Maar, zegt de minister, men kan dringende behoeften niet onbevredigd laten, hetgeen aangevangen is niet staken." De belas ting-quaestie kan nu aan de orde worden ge steld, daar door. de wetgevende macht beslist is over de gewichtige vragen waartoe het beheer over Oost-Indi sche bezittingen aanleiding heeft gegeven en die belem merend voor het kabinet waren. De minister, de vraag besprekende of in het tekort doorgeldleening of belasting zal worden voorzien, meent de beantwoording daarvan te moeten doen afhangen van het gevoelen der volksvertegenwoordiging. Daarom heeft hij de wet op de middelen in twee ontwerpen ge splitst, die gemakkelijk veranderd kunnen worden gedurende de behandeling. Eindelijk betoogt de minister het wenschelijke der inkomstenbelasting, die de gelegenheid geeft om spoe diger in opgekomen moeilijkheden te voorzien, terwijl eenige krachtsinspanning noodzakelijk is, als men de behoeften niet op ruime schaal wil inkrimpen, of Neder land op den rand van het staatsbankroet wil voeren. En de wet op de inkomstenbelasting stelt geen overdreven zwaren last voor, daar zij voor het volgend jaar op een bedrag van vier millioen zou moeten worden bepaald en wel f 2,184,000 ter vervanging van bet patentrecht, van welke belasting nog aan de middelen van 1871 te goed zou komen, en f 1,662,229 tot dekking van het geraamde tekort. De heffing zou dan slechts een per cent bedragen. De richting, die men in het vervolg zal moeten volgen om de toekomst onzer financiën te verzekeren, is niet twijfelachtig, daar aan het voorstel tot een betrekkelijk geringe inspanning boven alle andere middelen de voor keur moet worden gegeven. Ook mag men niet vergeten, dat de vermindering van den rentelast en het kapitaal onzer spoorwegen enz., aan de koloniale baten zijn ont leend en dat in Indië zeer veel is uitgesteld. Omtrent de regeling der bestaande afzonderlijke afdee- lingen voor de eerediensten, zal weldra eene beslissing worden genomen, die ten spoedigste aan do volksverte genwoordiging zal worden medegedeeld. De verschillende wetsontwerpen betreffende de staats- begrooting worden naar de afdeelingen verzonden. De begrooting voor de staatsspoorwegen over 1871 bedraagt f 10.000.000. Voor den aanleg van den spoorweg van Roozendaal tot Vlissingen is uitgetrokken /3.366.140. De bovenbouw der brug over het Hollandsch diep zal vóór den winter over 7 openingen gesteld kunnen zijn. In Amsterdam en Rotterdam worden de werken voor de verbinding krachtig voortgezet. Volgens een overgelegd overzicht van den stand der zaken zijn ook met den aan leg op Walcheren en van de twee sluizen voor het kanaal door Zuid-Beveland groote vorderingen gemaakt en wor den die werken geregeld voortgezet. Voor de afdamming van het Sloe zijn de bescheiden ter openbare aanbesteding gereed en zal die aanbesteding eerlang worden beproefd, om zoo mogelijk nog in dit jaar en den volgenden winter te kunnen voorbereiden, aldus dat de afsluiting van dien zeearm in den zomer van 1871 kunne worden tot stand gebracht. Daar de dienst 1870 een batig slot oplevert van twee millioen, wordt slechts uit 's rijks middelen voor 1871 acht millioen voor den aanleg van staatsspoorwegen ver- eischt. Onder de ter exploitatie overgegeven spoorwegen be hoort de lijn RoosendaalGoes, lang 49556 meter. Ten aanzien van de in uitvoering zijnde werken bevat de memorie van toelichting betreffende de lijn Goes—Sloe eenige aan de lezers reeds bekende bijzonderheden. Het ontbrekende aan den spoorweg tusschen den Nieu wen- en den Westkraaiertpolder zal tegelijk worden uitgevoerd met de afdamming van het Sloe. De gerechtelijke onteigening van eigendommen, noodig voor de voltooiing van dit gedeelte en van voor de afdam ming noodige schorren, is aangevangen. Ten aanzien van bet kanaal door Zuid-Beveland wordt medegedeeld dat de fundeering der hoofden voor de de tweede sluizen, waarmede in Juni 1869 wasaangevan- gen, vooral te Wemeldinge vertraging ondervond door belangrijke grondafschuivingen en kwam eerst in Februari jl. gereed. Het metselwerk dier hoofden is tot A. P. opgetrokken. Na de ontgraving van de schutkolken bleek de geaard heid van den ondergrond het aanbrengen vanpaaltundee- ringen onder de schutkolkmuren noodig te maken. Die fundeeringen zijn gereed en met opmetselen der muren is begonnen. Ook onder een gedeelte der vleugelmuren bleek eene paalfundeering noodigte zijn, welke mede is voltooid. De werken tot verbinding van de twee sluizen met de buiten- en binnenhavens van het kanaal werden in Maart jl. aanbesteed, en in Juni het bouwen van eene woning bij de schutsluis te Hausweert. De begrooting wegens den arbeid der gevangenen voor 1871 bedraagt in uitgaaf evenals ten vorigen jare ƒ263,455, terwijl de middelen tot dekking zijn begroot op ƒ299000. Het stelsel van premiën voor betoonde ijver of bijzondere bekwaamheid aan gevangenen uit te reiken is opgeheven. Het tarief van arbeidsloonen voor de ge vangenen is vervangen door de gevangenen in klassen te rangschikken met opzicht tot de belooning voor hun werk. Men verwacht hiervan volgens deskundigen dat de gedetineerden zich meer op het aanleeren van een ambacht zullen toeleggen. Het naar aanleiding van het verslag, in de vorige zit ting uitgebracht, eenigszins gewijzigd wetsontwerp opde openbare middelen van vervoer, is met beantwoording der vroeger gemaakte bedenkingen opnieuw bij de tweede kamer ingediend. De regeering houdt vol dat toelating van concurrentie in het belang van bet publiek is. Bij het wetsontwerp is alleen geregeld de verhouding van ondernemers tegenover het publiekhunne verplichtin gen ten opzichte van de veiligheid van verkeer enz., wor den omschreven in een maatregel van algemeen bestuur gelijktijdig met de wet in werking te treden. Ondernemers zijn geheel vrij gelaten in de keuze der middelen, uren van aankomst en vertrek, doch eenmaal aangekondigd moet de regeering repressief te werk gaan om het pu bliek voor de nakoming te waarborgen. Het wetsontwerp op de banken van leening is ongewij zigd gebleven. Gemeenteraad van Goes. Jl. Vrijdag werd eene vergadering gehouden waarin door den voorzitter is kennis gegeven dat het perceel hoveniering-grond, sectie D n<>. 1116, hetwelk vroeger is verpacht voor /44, op Zaterdag den 3«" September jl. is verpacht aan W.Wijnsbergen voor /33'sjaars. Daarna wordt mededeeling gedaan van de volgende ingekomen stukkenProvinciaal verslag over 1869; verzoek van de hoofdonderwijzers W. Swart en C. J.Witte om tegemoet koming in de kosten voor schoon- en aanmaken der kachelsbericht van den heer J. J. Ochtman, dat hij zijne benoeming als lid der commissie van middelbaar onder wijs aanneemt; bericht van de commissie van middelbaar onderwijs van hare samenstelling; bericht door dezelfde commissie van de toelating van leerlingen op de hoogere burgerschoolbericht van dezelfde commissie omtrent het overgangs-examenverslag van den toestand der gemeente Maastricht en der gemeente Delft, beiden over 1869aanbieding door de commissie voor de tentoon stelling van Zeeuwsche oud- en merkwaardigheden te Middelburg van'een exemplaar van den catalogus, onder dankbetuiging voor de betoonde medewerking en afstand van voorwerpen; aanbieding door dr. J. W. Verschoor van drie busten in gips en aanbieding door den heerH.G. Hartman Jz., van eene „ordonnantie op 't stuk van civiele justitie binnen de stadt endedenRessorte van der Goes," gevolgd door de uitlegging in manuscript. De rekening der gemeente over 1869 wordt goedge keurd en vastgesteld in ontvangop /89562.76, in uitgaaf op 83644.161, en alzoo met een goed slot van 5918,59^. De rekening van het algemeen armbestuur is goedge keurd en vastgesteld in ontvang op f 32619.11 j, in uit gaaf op 32383.51 en alzoo met een goed slot van /235.60j. De begrooting van het algemeen armbestuur voor het jaar 1871 is vastgesteld in ontvang op 26788.34^, in uitgaaf op 25975.01 en alzoo met een te voorzien goed slot van 813.33. De begrooting voor het gasthuis voor het jaar 1871 is vastgesteld in ontvang en uitgaaf op 11905.511-, waar onder is begrepen een subsidie uit de gemeentekas tot een bedrag van 1657.88. Omtrent de reorganisatie der Fransche meisjesschool wordt door den voorzitter medegedeeld dat, blijkens missive, de minister van binnenlandsche zaken genegen is een subsidie van f 3000 toe te staan voor een hoogere burgerschool voor meisjes. Een rapport met begrooting van kosten voor de inrichting wordt gelezen en zal bij de leden worden rondgezonden. Op een adres van P. Buitendijk c. s. om een gedeelte grond aan het Noordeinde der gemeente Goes, ter grootte van 533 vierkante meters oppervlakte, in erfpacht te verkrijgen, teneinde daarop drie woningen te bouwen, wordt voorgesteld het verzoek op de gestelde voorwaar den in te willigen, na alvorens te hebben verklaard, dat die grond niet meer voor openbaar gebruik bestemd is. Hiertoe wordt besloten. Een voorstel van het burgerlijk armbestuur tot afstand in erfpacht van een perceel dijk en vest, in sectie A 273 voor een tijdvak van 50 jaren, tegen 50 per hektare, tot werkverschaffing aan valiede armen. In hoofdelijke stemming gebracht, wordt met algemeene stemmen be sloten het verzoek in te willigen. Op een verzoek van mejufvrouw A. A. Rijnberg om verhooging harer bezoldiging als helpster aan de bewaar- klasse der school le klasse gesteld geweest in handen van den district-schoolopziener en de schoolcommissie, die daarop hebben bericht dat zij zich vereenigen met de gronden door de verzoekster aangevoerd en adviseren tot verhooging harer bezoldiging met f 25, en alzoo te brengen op f 75 wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het advies besloten. Voor een lid der plaatselijke schoolcommissie worden aanbevolen de heeren P. I. H. Yermeule en J. J. Ocht man, in de plaats van den heer O.Walig Hz., als zoodanig op zijn verzoek eervol ontslagen. SNELPERSDRUKKE RIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 5