heden, rijpelijk hebben overwogen of zij oorlog zullen
gaan voeren of niet; dat de ecne tot de conclusie komt
om den vrede te handhaven en dat bij deze de beraad
slagingen verborgen gebleven zijn in de vergaderzaal
van den kabinetsraad. De andere mogendheid heeft ten
gevolge van de bepalingen harer constitutie aan geheel
Europa hare weifeling tusschen oorlog en vrede geopen
baard het is gebleken dat misschien met een kleine
minderheid in een talrijke vertegenwoordiging tot een
vredelievende politiek is besloten. Daarvan zullen alzoo
wantrouwen en wapeningsmaatregelen voor de toekomst
het gevolg zijn.
Zelfs de heftige Mirabeau verdedigt de noodzakelijk
heid om de discussiën over oorlog en vrede, „waarvan
somtijds staatsgeheimen de elementen uitmaken," niet
publiek te maken.
Deze bezwaren zouden echter grootendeels kunnen
worden weggenomen door de ernstige quaestie van oor
log of vrede, hoewel door de lauds vertegenwoordiging,
toch niet publiek te doen behandelen, terwijl overigens
wel wensehelijk ware dat die zoogenaamde „staatsgehei
men" wat meer aan het licht kwamen. De groote vraag
is overigens maar of men het dooden van duizenden en
duizenden reeds nu zóo gewichtig acht om het te stellen
boven enkele moeilijkheden, welke daaraan onvermijde
lijk verbonden zullen wezen, en, of men, na verzachting
zooveel mogelyk van het kwaad door het „Roode kruis",
het niet beter wil achten om het kwaad in den wortel
aan te tasten.
Ook kleine staten kunnen daartoe het voorbeeld geven
en zelfs in Nederland gingen, reeds veel vroeger, enkele
stemmen op van meer ontwikkelden tegen het verleenen
van bet recht tot oorlogsverklaring aan de kroon. Zoo
verhief het bekende lid van het uitvoerend bewind der
Bataaf sche republiek, van Swinden, in 1814 in de verga
dering der notabelen zijne stem-tegen die bepaling en
was zij eene der redenen, waarom hij het ontwerp af
keurde.
„Men zoude verwacht hebben zeide van Swinden
dat de souvereine vorst over een zoo gewichtige en zoo
ver uitziende zaak evenzoo zoude moeten handelen,
als over wetten eu andere belangrijke onderwerpen: te
weten met voorkennis, overleg en goedkeuring der sta-
ten-generaal. Wanneer eenmaal de oorlog verklaard is,
kan de kennisgeving aan de staten-generaal weinig ba
ten. Deze kunnen wel is waar hunne inwilliging weige
ren op dat gedeelte van do begrooting der uitgaven,
hetwelk het buitengewone genoemd wordt en den oor
log betreft. Maar als de oorlog eens verklaard en aan
den gang is, zou zoodanige weigering de onheilen
slechts grooter doen worden en de bewilliging wordt
derhalve noodzakelijk."
De toekenning van het recht yau oorlogsverklaring
aan de kroon hing echter te zaraen met het denkbeeld
dat men zich toen vormde van het koninklijk gezag en de
beteekenis, welke uien daaraan toekende, daar toch in
de staatsregeling van 1798, en alle volgende tot 1806, het
uitvoerend gezag geen oorlog kon verklaren zonder be
sluit van het wetgevend lichaam.
Zoo was er dan ook bij de herziening der grondwet
in 1840 slechts éene afdeeling der tweede kamer, welke I
bedenkingen tegen de bepaling van art 56 opperde.
Waarintusschen de natiën uit de geschiedenis ten min
ste zooveel beginnen teleeren dat hare opvatting van elk
gezag en ook van het koninklijk gezag zich wijzigt en in
meer gezonden zin ontwikkelt, daar valt dit bezwaar
geheel en al weg. Meer en meer begint een vrij aanzien
lijk aantal personen in den lande deze woorden van den
talentvollen van Swinden die niet alleen in de wis
kunde maar ook in gezonde politieke opvatting boven
velen zijner tijdgenooten uitmuntte tot leus te kiezen
„Ik beken het, dit recht doet mij beven: en wat zou
er van den staat kunnen worden, indien er immer onder
1svorsten nakomelingen (dat God verhoede!) oorlog
zuchtige helden gevonden werden."
Het pleegt iutu3schen wel te geschieden dat derge
lijke gevoelens door de afschuwelijke menschenslach-
iing der laatste weken opgewekt na het sluiten van
den vrede weder verdwijnen voor eenige schoonschij
nende argamentatiën, zonder veel sporen achter te laten.
Of ook dit het geval zal wezen met de tegenwoordige
agitatie, zal de toekomst moeten leeren. Intusseben is
hier en daar een enkel conservatief orgaan reeds weder
bezig om de voorstanders eener wijziging van art 56
der Nederlandsche grondwet verdacht te maken van
wantiouwen tegen het regeerend vorstenhuis, tenware
gelijk wij dezer dagen omtrent de onderteekenaars
van het onzen lezers bekend adres met zekere naïeve
-onbeschaamdheid door een conservatief orgaan beweerd
zagen dat zij niet recht beseften wat de strekking is
van hun poging.
Wat nu dat beweerd wantrouwen betreft tegen de
regeerende vorstenhuizen, zou juist met grond kunnen
beweerd worden dat de maatregel in het belang der dy-
nastiën kan wezen. Wanneer men nagaat hoe somtijds
een met ongunstige krijgskans gevoerde oorlog waar
van de verantwoordelijkheid niet ten volle van den vorst
kan worden verwijderd omtrent het lot eener gansche
dynastie beslist en tot hare verdrijving of vervallenver
klaring leidt, daar zou men kunnen beweren dat de thans
besproken opheffing van het recht der vorsten tot oor
logverklaring, de dynastie, als zoodanig, zou bewaren en
waarborgen tegen de a priori toch niet als onmogelijk
aan te nemen oorlogsuitspattingen van éen enkele harer
toekomstige en nog niet geboren nakomelingen. Wat
hiervan intusseben zijn moge, zeker is het toch in allen
gevalle dat, indien het belang der natiën de opheffing
van het recht der vorsten tot oorlogsverklaring mocht
vereischen, het belang van enkele personen of familiën
wel daaraan ondergeschikt zal wezen.
De vraag echterof in het beweerd belang van het
algemeen in deze en meer bepaald voor Nederland
slechts door eene grondwetsherziening kan worden voor
zien, dan wel of eene uitbreiding der tot dusverre slechts
bestaande strafrechterlijke en niet politieke ver-
antwoordelijkheid der ministers daarbij reeds misschien
in ruime mate aan de bestaande bezwaren zou kunnen te
gemoet komen, verdient meer dan oppervlakkig overwe
ging. Voor eenegrondwetsberziening toch moet zeker wel
steeds de zeer dringende noodzakelijkheid blijken.
DuitscUand.
Uit het leger voor Metz wordt gemeld, dat alle be
richten omtrent een plaats hebbend bombardement on
waar zijn. Den 9en September hebben, ongeveer in,een
uur, 36 kanonnen van 6 batterijen ieder 72 schoten op
het leger van Bazaine gedaan, om hem het bewijs te
leveren, dat de Duitseke troepen nog steeds op hun post
waren, maar de stad zelf heeft daarvan bijna geen last
gehad. Evenmin verdienden de berichten van onder
handelingen met Bazaine eenig geloof. Eerst den^ie™
September heeft er iets plaats gehad wat misschien eeni-
gen invloed op het lot van Metz kan uitoefenen. In den
namiddag van dien dag kwam een parlementair van
Bazaine bij de Duitsche voorposten, met een brief van
den maarschalk. Nog in den nacht vertrok een ordon-
nance-officier van den opperbevelhebber naar Metz?en
werd daar zeer beleefd en voorkomend ontvangen. Ver.
der is er nog niets bekend.
In de kringen van den bondsraad te Berlijn schijnt
men het er over eens te zijn, dat de overige Zuid-Duitsche
staten met de inzichten der regeeringoratrent.de regeliDg
der Duitsche verhoudingen eenstemming denken, en dat
de bedenkingen van Beieren spoedig uit den weg zul
len worden geruimd.
Aan de sociaal democratische ontboezemingen ten
gunste van den Elzas en Lotharingen wordt, naar het
schijnt, groot gewicht gehecht, want de democratische
agitator Nippoldt, die in vrijheid was gesteld, is, op be
vel van den gouverneur Herwartk von Bittenfeld, te
Gotha, opnieuw gearresteerd.
Uit Pont a Mousson wordt gemeld, dat de maar
schalk Bazaine in den avoüd van den 18eu een parlemen
tair naar het Duitscli hoofdkwartier heeft gezonden, om
eenige couranten te vragen', daar hij in de laatste 14
dagen niets van de buitenwereld vernomen had. Alle
Engelsche, Duitsche en Belgische couranten, die aanwe
zig waren, zijn hem terstond gezonden. Den volgenden
dag had Bazaine een brief aan den Duitschen opperbe
velhebber gezonden, waarin hij verkiaardde onder zekere
voorwaarden te willen capituleeren.
Volgens geruchten zouden in het leger van Bazaine
dysenterie en typhus veel verwoesting aanrichten en de
krijgstucht veel te wenschen overlaten, zoodat de maar
schalk wellicht zou besluiten tot eene capitulatie, die
hem, met behoud van wapens en met krijgsmanseer, ver
gunde uit te trekken, onder belofte om binnen drie
maanden de wapenen niet te gebruiken.
De heer Delbruck heeft eergisteren eene bijeen
komst gehad met de gezamenlijke Beiersche ministers eu
heeft daarna bij den minister-president Bray gedineerd.
Waarschijnlijk zal hij nog eenige dagen in Munchen ver
toeven.
Volgens een telegram van den Berlijnschen corres
pondent van the Dailly News aan dat blad, zou dc'Ame-
rikaansche gezant officieel hebben vernomen dat Jules
Favre slechts als particulier zou worden ontvangen en
van von Bismarck zou vernemen, dat de afstand der
Rijn- en Moezel-vestingen een der eerste vredesvoorwaar
den was.
Gisteren is te Berlijn het officieel bericht ontvan
gen dat de Fransche vesting Toul door de Duitsche
troepen is genomen.
Indrukken nit Parijs.
Een correspondent van the Daily News deelt de vol
gende bijzonderheden uit het leven te Parijs mede
„Ik nam een fiacre en reed naar Belleville om den toe
stand van het volk aldaar te gaan waarnemen, daar men
vertelde dat het voornemens was in opstand te komen
en de geheele stad te plunderen. Natuurlijk maakte
ik kennis met den koetsier. Onderweg ontmoetten wij
een vriend van den koetsier, die op weg naar zijne
woning in Belleville was. Hij werd uitgenoodigd om
mede te rijden. Het was een zeer oorlogzuchtig patriot.
De koetsier, de patriot en ik reden door de hoofdstraten
van Belleville en zongen de Marseillaise. De mannen
van Belleville bevonden zich in de straten, zij hadden
wapenen ontvangen en oefenden zich den ganschen dag,
als zij niet op het vaderland dronken. De vrouwen lagen
met het hoofd uit de ramen en snapten naar hartelust.
Ik noodigde den koetsier en den patriot op een ontbijt
en genoot de eer dat zij het aannamen. Wij gingen naar
een kroeg waar, volgens de verzekering van den patriot,
de wijn en de keuken uitmuntend waren, en de vader
landslievende denkwijze der gasten eveneens. Van de
wijn en de keuken kan ik niet veel zeggen, maar zooveel
te meer van de gevoelens der aanwezigen. Het gesprek
was algemeen en ieder verklaarde, dat Belleville den
strijd tot het uiterste wilde volhouden; Jules Favre en
de regeering waren te gematigd, zij mochten zich wel
inachtnemen of Belleville zou ze doodslaan Rochefort
had zijn goede zijden, doch begon te lauw te worden;
eindelijk was men in Belleville voornemens om de bezit
tingen der rijken te verdeelen, doch eerst de Pruisen te
verdrijven.
„Ik sprak mijn oordeel vrij uit. Een smerig individu
in een oude uniform vermoedde dat ilc geen Fransch-
man was, misschien wel een spion. Mijn knieën knikten.
De patriot hielp mij, zwoer dat hij mij van kindsbeen
af had gekend en dat ik een duchtig Ameri kaansch
republikein was. De patriot en ik omhelsden elkander,
andere patriotten omhelsden mij, de koetsier omhelsde
mij eveneensallen roken naar uien, ik ook, maar dat
is nietsDe kroeg was intusseben geheel vol geloopen.
De Amerikaansche republikein, de vriend van Washing
ton, moest eene redevoering houdenik wercl op een
tafel getild. Daar ik het laatste adres van Victor Hugo
aan het volk had gelezen, was ik voldoende voorbereid.
Ik veroordeelde de vorsten in het algemeen en Napoleon,
als een ellendigen schurk, in het bijzonder. Ik stelde
mijn republikeinsch vaderland in het verre westen voor
als een land waar iedereen rijk was, waar geen koning
en geen grooten waren, slechts alleen „!e peuple." Onder
daverende toejuichingen nam ik mijn plaats weder in en
werd door verscheidene patriotten omhelsd.
„De 'burger-koetsier had geen lust terug te rijden.
Hij was een weinig dronken; ik betaalde, omhelsde hem
vervolgens, en begaf mij „met gevolg" naar het naaste
station van den omnibus. Bovenop den omnibus zat het vol
met mobielen, die hun geweren met bajonetten bij zich
hadden, zoodat het rijtuig veel op een stekelvarken
geleek; ik ging binnenin zitten, waar ik een ouden man,
een oude vrouw en twee mobielen vond. Wij spraken
over de quaestie van het bombardement. De oude heer
meende dat de riolen de veiligste plaats zouden zijn de
oude vrouw had gehoord dat ze met kruit gevuld werden
om de Pruisen in de lucht te laten springen. Wij kwa
men echter overeen de riolen maar niet te bezoeken,
voordat de nood op het ergste was. De oude beer vertelde
aan de mobielen, dat hij drie zonen in het leger had ge
had, die allen den heldendood voor het vaderland waren
gestorven; hij loog het bepaald. Alle oude beeren vertel
len hetzelfde en deze rouwde niet eens.
„De mobielen zijn boeren uit de Gironde zij gelijken
echter meer op groote meisjes dan op soldatenals men
ze aanspreekt kijken ze als schapen en grijnzen elkander
aan. Ik vroeg hen wat ze van Trochu dachten, maar ze
schenen zijn naam niet eens te kennen. Zij en de oude
vrouw stegen uit; ik bleef met den ouden heer alleen.
Lord Palmerston heeft gezegd „„als gij inderdaad iets
van de puplieke opinie wilt weten, vraag er dan den man
met den vilten hoed in den omnibus naar."" De oudeheer
had een vilten hoedopen zat in den omnibus; ik volgde
dus den raad van den ouden Pam en vroeg den ouden heer
wat hij van de zaken dacht. „„Parijs zal niet lang weder
stand bieden de burgerij wil zich niet laten ruïnee
ren,"" meende hij. Ik vroeg wat de ultra's zouden doen.
„„De burgerij zal ze onderdrukken, als ze zich verhef
fen,"" was het antwoord, en toen scheidden wij."
Het Journal de Genève bevat nog het volgende
„Kalmte in het gevaar is een schoone eigenschap, maar
zij moet niet in zorgeloosheid ontaarden. Thans, op het
plechtige oogenblik waarin de vijand voor de poorten