eraan ontnomen hebben, moet het ons onverschillig zijn, wat er van het overige Frankrijk worden zal. floe meer de Franschen elkander vernietigen zooveel te beter is het voor Duitschland, want tusschen Franschen en Duit- schers zal wel nooit een goede verstandhouding plaats vinden daartoe verschilt ons nationaal karakter te zeer, en ik voel thans beter dan ooit dat onze wijze van be schouwing eene geheel andere is. Een brief van louis Blanc. De getronwe correspondent van le Temps schrijft, onder dagteekening van 23 Augustus, het volgende „In de hachelijke omstandigheid waarin wij verkeeren, is het allernoodzakelijkst den toestand moedig onder de oogen te zien. „Het zou een misdaad zijn onverschillig in te sluimeren. Schande zou het zijn te bezwijken. Maar een dwaasheid zon het wezen zich illusiën te maken. Om in staat te zijn aan het gevaar weerstand te kunnen bieden is het een eerste voorwaarde dat men er de uitgestrektheid van kent. Een vreemde verandering zou het Fransche volk ondergaan hebben indien het de heldhaftige gewoonte had verloren om zijne geestkracht met de gevaren te doen toenemen. Hij, die geneigd zou zijn om ze te be dekken, teneinde daardoor het volk moed te doen vatten, zou het belasteren en honen. „Als men nu den toestand, zooals de min of meer officieele dagbladen die te Parijs worden uitgegeven hem schetsen, vergelijkt met de schildering die de En- gelscbe pers er van geeft, begint men te vreezen dat Frankrijk niet bewust is hoezeer het bedreigd wordt en hoe noodig het is, dat het totzichzelve kome. „De Engelschen weten niet en toch is de geschie denis daar om het hun te leeren waartoe de groot moedigheid van Frankrijk in staat is, daar zij eenparig den toestand als wanhopend beschouwen, maar enfin, dit schijnt hunne meening te zijn „Vooreerst wordt aan niets wat bij ons officieelis hier het allerminste geloof gehecht. Elk telegram door den koning van Pruisen geteekend, vindt daarentegen hier het volste vertrouwen. Elk telegram dat een voordeel door onze wapenen mededeelt, is van geenerlei waarde. Toen men de tegenstrijdige berichten ontving van het gevecht van den 16e" las men op alle biljettenGroote overwinning der Pruisen. De Franschen eigenen zich de overwinning toe. Met andere woordende Pruisen hebben overwonnen, want zij zeg gen het; wat de Franschen betreft, het waarschijnlijkste is, dat zij liegen. „Is dit nu niet hartverscheurend voor een Franschman die in Engeland woont „Hier is niemand, die niet onderstelt, dat het voor Napoleon eene zaak van leven of dood is, de tegenspoe den te ontveinzen, die onvermijdelijke gevolgen zijn van zijne onbedachtzaamheid, van zijne onbekwaamheid en van zijn overhaasting. Niemand die niet zegt: „Iedere nederlaag dezer Fransche soldaten die door hunne boven- menschelijke onverschrokkenheid de overwinning sche nen te zullen afdwingen, is een vreeselijke beschuldiging tegen het keizerrijk gericht. Voor den keizer is het dus noodig zooveel mogelijk dj schaduwzijden te verbergen hij moet dit doen tot eiken prijs. Daarvan en hij weet hethangt zijn lot af. „Ziedaar voor een gedeelte het geheim der ongeluk kiglijk maar al te verklaarbare ongeloovigheid, waarop al de verzekeringen der tegenwooreige gezagbekleeders in Frankrijk schipbreuk lijden. Men zou hen gelooven als men bij hen nog niet een ander doel onderstelde dan om het land te redden. Men gelooft hen niet, omdat men natuurlijk denkt, dat dit doel bij hun samengaat met de begeerte om de dynastie te redden. „De Engelschen hebben nog een anderen grond om aan de voor ons gunstige berichten geen geloof te hech ten: en deze grond, helaas! is dat zij niet naar hun zin zyn. Indien ik ooit getwijfeld heb,aan de treurige gevolgen van die oude nationale ijverzucht, die eeuwen van naijver en oorlog tusschen Engeland en Frankrijk hebben doen ontstaan, zoo draagt alles wat ik nu zie, hoor en lees er toe bij om mij mijne dwaling tc doen in zien. Zeker bestaat hier wel sympathie voor ons en zij schemert ook in enkele Engelsche dagbladen door, maar de groote stroom der openbare meening in Engeland openbaart zich in tegenovergestelden geest, en in dezen heftigen strijd tusschen Frankrijk en Pruisen is Enge land over het geheel Pruisisch. Ziedaar de waarheid. „Ik weet wel dat de liberale pers deze voorkeur recht vaardigt, door te zeggen dat wij den oorlog gewild heb ben, dat het sein door ons is gegevenMaar hebben zij dan vergeten, wat zij zelf van dezen oorlog gezegd hebben op het oogenblik dat de oorlogsverklaring ge schiedde „Het was toen niet Frankrijk, dat zij beschuldigden, het was de keizerlijke regeering en niets anders. Zij be schouwden den strijd die toen zou beginnen als een strijd tusschen vorsten; zij stelden hem voor als een duel van twee menschen, door het despotisme over twee naties uitgestrekt. „Hoe komt het, dat zij heden al de verantwoordelijk heid der rampen, die zij toe alleen aan het keizerrijk toeschreven, op geheel Frankrijk werpen. „Hun partijdigheid is buiten twijfel, en zij verzwakt het gewicht harer waardeeriug. De geest waarin zij over onze gevaren spreken, bewijst genoeg dat zij ze overdrijven. Maar dit belet niet, dat de gevaren drin gend genoeg zijn om alles wat het meest vaderlands lievend is, een land als het onze in beweging te brengen. Geen ijdele droombeeldenGeen ontzenu wend optimisme! Een heldhaftig streven van allen, van allen zonder uitzondering, is volstrekt noodig en de overtuiging van deze noodzakelijkheid zal haar gemak kelijker en onwederstaanbaar maken. Laten wij ons herinneren, dat voor onze vaderen de overwinning geboren werd uit deze kreet, de machtigste die ooit in de geschiedenis heeft weerklonken: Het vaderland is in gevaar Iet oordeel van een Eranschman en een Duitscher over den oorlog. Dat niet alle Fransche bladen een even opgewonden en dwazen toon voeren, blijkt uit de volgende beschou wing van het Journal des débats „Buiten de legers, die hun plicht doen en deze reeds verschrikkelijk vinden, zonder nog hun wraaklust in aanmerking te nemen, bestaan er bij het volk twee rich tingen, de eene mensehelijk, de andere onmenschelijk. De menschelijke richting heeft, Goddank, de overhand! Het is nu reeds algemeen erkend, dat een gewonde heilig is; hij behoort noch tot de eene, noch tot de andere natie; hij is geen vreemdeling, geen vijand; hij is een gewonde; men zoekt hem op het slagveld op, men verzorgt hem, men zendt berichten aan zijne betrekkin gen; hij is in alle plaatsen welkom; talrijke huizen zijn tot zijne ontvangst in gereedheid gebracht; men bereidt in het huisgezin eene kamer voor den gewonde: dit zal de kamer voor een vriend zijn. Eere aan het tractaat van Genève, dat beslist heeft dat lijden en liefde onzijdig zullen wezen, en eere aan de Société internatio nale, die hare opofferingen geëvenredigd maakt aan de grootheid der kwaal. „De andere richting, de onmenschelxjke, neemt eiken dag zoozeer in kracht toe, dat zij ons vrees begint in te boezemen. Hier eischt men de uitdrijving van eenige duizende Duitschers, die langen tijd onder ons gewoond hebben of bij ons geboren zijn, wier gezinnen met de onze verbonden zijn, die aan ons land door duizende banden zijn gehecht en voor wie het reeds een groote smart was dat zij in hun hart twijfel gevoelden. Daar droomt men slechts van Pruisische spionnen, en wee dengene die door de volksbeweging als zoodanig wordt aangewezen! Elders denkt men slechts aan verraad. In dezen oorlogstijd denkt een verblinde menigte, die niet in staat i3 de ware oorzaak van onze eerste verliezen te doorgronden, aan verraders, die Frankrijk aan den vreemdeling zouden hebben willen verkoopen, evenals bij het eerste uitbreken van de cholera men sommige lieden beschuldigde van de bronnen te hebben vergiftigd. „Deze beweerde verrader is spoedig overal te vinden; hij is het, die door den persoonlijken hartstocht wordt aan gewezen; het is de politieke tegenpartij, de godsdien stige tegenpartij, de catholiek voor den ongeloovige, voor den catholiek de protestant, bijna overal de rijke, bijna overal de gematigde mensch, die weigert in hunne hartstochtelijkheid te deelen. Het treurspel van Dor- dogne doet beven; de woedendste elementen zijn losge- J laten. Laten wij ons toch niet te zeer op onze beschaving beroemen; men behoeft waarlijk niet lang onder onze zoogenaamde beschaafde lieden te zoeken om daaronder het wilde dier te vindenbuitengewone gebeurtenissen hebben het doen ontwaken, en men zal moeite hebben J om bet weder te doen inslapen; al deze zenuwachtige I uitbarstingen zullen dan ook eene ziekte na zich sleepen die moeielijk te genezen zal zijn. „Het is waar, hoe het ook zij, wij wenschenmet eere van dezen oorlog af te komen; en tevens dat hij niet weder opnieuw zal uitbreken, doch ziet men niet, dat de slechte i behandelingen en wraaknemingen toenemen, en dat al de j gepleegde wreedheden een nieuwen oorlog zullen uitlok ken zoodra het maar mogelijk is Die oorlog zou reeds nu zeker zijn, indien naast den slechten genius geen i goede bestond: de liefdadige. Ja, er zijn vele zaken 1 die tot den oorlog medewerkenhet is de naijver tusschen 'de volken, de trots over behaalde overwinningen, de woede der nederlagen, de herinnering aan onrechtvaar dige en nuttelooze wreedheden, de rouw van ontelbare huisgezinnen; maar er zijn ook zaken die eene oorlogs uitbarsting kunnen voorkomenhet zijn de herinnerin gen aan de zorgen en de weldaden die de gevangenen en de gewonden met zich naar hun vaderland zullen mede voeren, de dankbaarheid der betrekkingen voor de huis gezinnen in den vreemde die hunne kinderen hebben aangenomen en ze hun teruggaven, of indien dit niet mogelijk was hun al de zorgen van hun medelijden hebben geschonken. „Er vormen zich, zelfs in dit oogenblik, tusschen de beide natiën onzichtbare banden, krachtige vriendschaps betrekkingen, waarvan de gevolgen zich zullen vertoo- nen; de mannen moeten wel vergeven, als de vrouwen dit zullen hebben gedaan. Vertrouwen wij op de edele karakters van alle landenZij genezen niet alleen de wonden van het lichaam, zij genezen ook de wonden dei- ziel, en indien de wereld eindelijk eens vrede zal genie ten, zal het hun werk zijn." Hans Wachenhusen spreekt over den oorlog in de vol gende bewoordingen: „Wanneer zal toch de oorlog ophouden, die afschuwe lijke noodzakelijkheid, welke door alle volkeren wordt verafschuwd en toch door allen wordt gehandhaafddie door ieder staatsman wordt vervloekt en toch door geen enkelen vermeden wordt! Het is niet de zedeleer, die ons van den katheder in de school, of van den kansel in de kerk gepredikt wordt, welke deze slachtingen van dui zende menschen zal doen verdwijnen. De oorlog over leeft zichzelf, maakt zichzelf onmogelijk, want hij is een monster geworden voor wiens honger men geen voedsel meer zal weten te vinden. „Reeds zijn onze wapenen verbeterd op eene wijze die voor hun vcrnielingsvermogen bijna niets te wenschen kan,"overlaten en dat na dezen oorlog zonder twijfel nog meer volmaakt zal worden. Thans reeds vernietigen onze granaten, kogels, mitrailleuses en ztindnadelgewe- ren zooveel menschenvleesch, dat de krachten der grootste natiën hun ter nauwernood toestaan een oorlog langer dan vier weken vol te houden, zonder elkander geheel en al ongeschikt voor den krijg te maken. Wat moet het dan worden als er nog meer verbeteringen tot stand komen en, bij onze snelheid van manoeuvreeren, de oorlog minstens nog een derde meer bloed zal kosten dan thans reeds het geval is? „Bij onze soldaten bestaat reeds de overtuiging, dat bijna ieder gevecht schier de zekerheid medebrengt van sneuvelen, waardoor alleen de zege gekocht kan worden. Als onder officieren twee vrienden elkander ontmoeten, roept men verwonderd uit: „Wat leef je nog?" en meer dan de helft van hen blijft op de plaats van het gevecht. De manschappen spreken ook niet meer van het geweer vuur, zij noemen het een „erwtenregen," die men hun iu het aangezicht werpt en waaruit men slechts bij toeval ongedeerd terugkomt. De infanterie loopt storm en wordt door chasepot- en mitrailleusen-kogels overstelpt, die haar in het hoofd of in de beenen treffen. De cavalerie maakt een charge op den vijand en wordt door een ko- gelhagel ontvangen, waaraan geen muis ontkomen kan, veel minder een ruiter en paard, De vijandelijke batte rijen staan zoover van elkander en beschieten elkander op zoo verren afstand, dat zij ternauwernood hun eigen volk kunnen herkennen. Ea als reeds nu uit den strijd de regimenten als bataljons, de bataljons als compagniën terugkeeren, hoelang kan dan nog een oorlog duren voordat hij een geheele uatie vernietigd heeft? „De oorlog wordt onmogelijkhij is het eigenlijk reeds, maar de eenmaal aangevangene, moet men ten einde en tot een goed einde brengen. De onzen bestormen de eene stelling na de andere, verslaan den vijand telkens; maar let op de bataljons, hoe zij in den strijd gaan en hoe zij er, trots de zege, weder uit terugkomen, en zeg mij dan welke natie, hoe onuitputtelijk zij ook moge zijn, in staat is, om onder deze omstandigheden nog te oorlogen en te zegevieren, zonder zich zelf te vernielen! „Het chassepotgeweer, ver-dragend en lang niet zoo afwijkend als men gelooft, is volkomen in staat om iemand den vijand van het lijf te houden. Gisteren nog hadden sommige compagniën ternauwernood een Franschman gezien en zij waren toch reeds met een „erwtenregen" overstelpt. Op het vlakke veld gaat het beter; daar doodt men aan beide zijden, doch wat onze brave soldaten te lijden hebben als zij eqne hoogte inoo- ten bestormen, dat kunnen de verliezen uitwijzen, die geheel het karakter dragen dat zij door een machinen- oorlog zijn verkregen, waarin het wederzijdsche orgel spel der mitrailleuses de hoogste tonen voortbrengt. Men stelle zich voor, dat in een volgenden oorlog beide tegenstanders zich opstellen en hunne dan nog verbe terde kogelorgels afdraaien zal dat dan nog een oorlog of een gemeene slachterij heeten SNELrERSDRUKKERIJ VAIT DE GEBROEDERS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 6