ik bracht hun mijn veldflesch aan den mond en vroeg hoe het hun ging. De een antwoordde: „luitenant, ik sterf, maar voor Duitschlandeen ander die door het lijt geschoten was zeide: „„goed, want wij hebben over wonnen!"" De oorlog schijnt zich van; zijn vreeselijkste zijde te willen doen kennen, want het landvolk, door dweepachtige geestelijken aangehitst, vergrijpt zich aan weerloozcn en gewonden; daardoor zijn reeds vele slacht offers gevallen. Van onzè zijde wordt geen vergiffenis geschonken en werden gisteren alleen 26 boeren in de nabijheid van ons bivouak doodgeschoten." Uit het Badensche hoofdkwartier wordt van den 7«> dezer gemeld: „Zoo even kwamen hier de goederen van den maarschalk Mac Mahon aan, waaronder de toilet- bènoodigdheden van zijne dames. Hans Wachenhusen over het gevecht op den Spickerenberg schrijvende, laat zich aldus uit: „Ik verklaar gaarne dat ik langen tijd een bewonde raar ben geweest van het Fransche leger en zijne daden. Het leger dat de hoogten van Balaklava veroverde en die van Solferino bestormde, had hier eene positie, die rotsachtiger dan de eerste en nog moeilijker te veroveren was dan de laatste. „Een krijgskundige, die de steile hoogten van den Spickerenberg ziet, en weet dat slechts enkele bataljons dezen in den aanvang hebben bestormd, tweemaal wer den teruggeworpen en tweemaal weder vooruit zijn gedrongen onder een kogelregen, gelijk aan die van Solferino; een leek zelfs, die zich laat vertellen, dat niet alleen om de bestorming, maar ook later om het bezit der hoogte een twintigtal Pruisische bataljons, die ver moeid waren door een marsch van zes uren, tegen zeven en dertig Fransche bataljons streden en eindelijk den vijand met achterlating van alles op de vlucht dreven zij zullen de schouders ophalen over het leger dat nog eens weder de wereld heeft bedreigd. De hoogten van den Spickerenberg werden onneembaar genoemd, als zij door de Franschen werden verdedigd. Zij vormen een natuurlijke wal die door kloven en riffen nog ontoegan kelijker gemaakt, en verdedigd met cliassepots en mitrail- leuzen, een vreeselijke ramp zijn voor bet aanvallend leger. „Nooit heb ik mij kunnen voorstellen, dat men het onzerzijds zou ondernemen, om met zoo geringe krach ten den stier bij de horens te vatten, om met een enkel bataljon (van het 39e regiment) een hoogte als den Spic- kereuberg te bestormen. Met geringaebting van diens krachten, stormde echter ons bataljon op den vijand los, werd afgeslagen, stormde nogmaals vooruit en werd wederom teruggedreven. Twaalf officieren werden buiten gevecht gesteld; bet bataljon was alzoo bijna geheel aan zichzelven overgelaten. De Pruisen bestormden echter de hoogte, en behielden hunne positie, hoewel met groot verlies, drie uren tot er hulp kwam. Het einde van het gevecht is bekend. „Napoleon III, in wiens huid ik niet gaarne zou willen steken, verklaarde in de proclamatie aan zijn leger: „„gij zult met een der beste legers strijden,maar gij hebt reeds goede overwonne.)."" Het alles overwinnende Fransche Jegefis thans driemaal verslagen; het gevolg daarvan is verdoovend, demoraliseerend. De Franschman leeft slechs door aanbidding van zichzelf; verbreek den spiegel, waarin hij zich bewonderen kan, en lij zal zich zelf niet 'meer kunnen vinden, daar hij gelijk is aan het beeld in zijn spiegel. In dezen zoozeer gedemoraliseerden toestand heb ik een groot aantal van onze gevangenen gevonden. Zij laten tegenover ons de nationale eer, het hoog opgeschroefde nationale bewustzijn, hun talent voor grappen niet varen, maar als zij aan het slagveld denken, dat zij hebben moeten verlaten zonder zak of pak, zonder tent of wapen, dan ontvalt hun dat zelf ver trouwen, waarin zij reeds meer dan vijftig jaren werden gesterkt en dat de laatste nederlaag hun door de Prui sen toegebracht, vernietigde. „Op het slagveld aan den Spickerenberg zag bet er Woest er verschrikkelijk uit. Men was nog bezig de doo- dnn te begraven; de groote nalatenschap der Franschen was nog aanwezig. In de dorpskerken bevinden zich 250 gewonde Franschen. De weg, akkers, weiden, bos- scben, alles is nog bezaaid met kleeding- en wapenstuk ken, met lijken van Franschen endoodepaarden. Overal waar het Fransche leger gestaan heeft kan men de sporen van een overhaaste vlucht ontdekken, alsook van het gevecht vooral bij de hoogte en de wallen van het bosch." Van Fransche zijde wordt verzekerd dat te Parijs en in den omtrek voortdurend een groot aantal Pruisische spionnen worden gevangen genomen. De dagbladen ver halen, dat men een brouwer gevat heeft, die zich be schikbaar zou hebben gesteld om het fort Bicêtre in de lucht te doen springen. Te Montmartre werd iemand ge vangen genomen, die den gansehen dag vervolgd was en die twee- of driemaal van kleeding had gewisseld. Toen' hij gevangen werd, riep hij „Welnu ik ben een Pruis en ik heb mijn vaderland goed gediend!" De poli tie had groote moeite om hem aan de woede van het publiek te onttrekken. TeHouilJe (Seine et Oise) werd een Pruis gevangen genomen, die een plan maakte van den Mont-Valérien en zijn omtrek. Aan het station Saint-Lazare werd een Pruisisch spion gepakt, die als priester verkleed was, en eveneens arresteerde men aan bet station te Asnieres een spion die vermoed wordt een officier van den staf van het Pruisische leger te zijn. Hij was te Amières bekend, waar hij en zijne vrouw door hun smaak en beschaving de aandacht trokken. Uit Maintz wordt aan The Standard omtrent de aankomst van een konvooi gewonden na den slag bij Wissembourg het volgende geschreven „Eenige oogenblikken voor middernacht hoorden wij in de straten alarm blazen. Weldra zagen wij bij het. schijnsel der gaslar.tarens helmen blinken die zich be wogen in de richting der groote markt. Spoedig vernam ik de oorzaak van deze ongewone beweging. Er had een groote veldslag plaats gehad en 420 gewonden zouden aan het station van de lijn naar Heidelberg aankomen. Het alarm had ten doel om de pompiers te vereenigen en de leden der vereeniging tot het verschaffen van hulp aan gewonden krijgslieden. Ongeveer te een uur kwam ik aan het station, waar ik een groote menigte verza meld vond. „Het geheele station was verlicht door de groote fakkels die de meeste der hulpbiedenden droegen. Men herkende de leden der vereeniging aan den witten band met het roode kruis. Achter de menigte hoorde men het brieschen en het gestamp der ongeduldige paarden Alle openbare autoriteiten der stad waren aanwezig om de gewonden af te wachten en naarmate van hun toestand in te deelen De generaal, bevelhebber der stad, vergezeld van zijn staf, kwam juist aan toen eene stem de stilte verbrak. Het was die van een officier, die een depêche bad ontvangen en uitriep„De Duitschers heb ben de Franschen aangevallen en hen verslagen!" Hierop ging een uitzinning hoera op, en de vrees die de menigte gedrukt had, loste zich op. „Wij wachtten tot 4 uren in den morgen toen het ge fluit der locomotief zich buiten het station deed hooren. De diepste stilte hecrschte onder de menigte terw jl de lange trein van beestenwagens langzaam langs het station reed en een weinig verder ophield. Deze gesloten wagens, die slechts aan de deur waartegen .somtijds een bleek en zwijgend mensch leunde, een kleine opening hadden om de lucht in te laten, waren reeds verschrikkelijk om hun donker uiterlijk. Wat bevatten zij dooden of gewonden? De leden van het roode kruis drongen vooruit met hunne waterflesschen. Zij die draagbaren droegen ontvingen bevelen van de heelmeesters. „Geen enkel gewonde kon zich bewegen door zwakte; de smart, de vermoeienis schenen hun alle wilskracht te hebben ontnomen. Naarmate men de wagens onderzocht werden zij die loopen konden naar rijtuigen geleid, die het niet konden op draagbaren naar bet hospitaal ver voerd. De vrouwen weenden, de mannen zwegenjge- lieel ontroerd. De meesten der gewonden waren aan de schouders ;of aan den arm getroffen. Yan sommigen was het hoofd door verbanden bedekt. „Maar de ongelukkigsten onder ben waren zij, die aan bet hart leden, bet waren de Fransche gevangeneu; som ber en zwijgend bleven zij in de wagens. Zij werden terstond naar Berlijn vervoerd." Julius von Wickede deelt in de Köhiische Zeitung het volgende mede „Het was hoogst belangrijk op te merken met hoeveel orde en snelheid iedere afdeeling der groote troepen massa de voor haar bestemde plaats innam. Inderdaad een schaakspeler, die zijn schaakspel op de tafel voor zich heefi, kan zijne stukken niet juister en sneller plaatsen, als dit door den opperbevelhebberen zijn staf geschiedde,metdivisiën,brigaden, regimenten, bataljons en eskadrons van de Pruisische legerkorpsen. „Iedere afdeeling troepen weet nauwkeurig waarheen zij bestemd is, ielere spoortrein heeft een streng voorge schreven tijd van aankomst, waardoor alleen kruisingen botsingen en verwarringen kunnen worden voorkomen. Daarenboven wordt de grootste geheimhouding in acht genomen; niemand weet waar zijn buren staan, ja ter nanwernood waar bij zelf heengaat: Slechts aan den bevelhebber der afdeeling is het doel van den marsch bekend, waarvan de andere officieren niets weten. Omtrent de andere korpsen, waartoe de troepenafdeeling zelf niet behoort, weten zij ook niet het geringste, en met uitzondering van den eersten generaal en enkele officieren van diens staf, weet niemand iets van het plan van den veldtocht en van de opstelling onzer hoofdlegers. Zulk eene geheimhouding is ook dringend noodzakelijk, als een Lodewijk Napoleon het geld met handen vol uitstrooit voor geoefende Fransche spionnen, die hun leven wagen om juiste inlichtingen te krijgen en die naar Frankrijk te zenden. In Eastadt werd nog dezer dagen een Fransch hoofdspion, die zeer belangrijke aanteekeningen over de vesting verzameld had, op hee- ter daad betrapt en na 24 uren doodgeschoten. Hij stierf berouwvol, maar met zware beschuldigingen tegen zijn. vaderland. De Franschen toch zouden tot in de hoogste klassen ellendige eerlooze helpers en verraders hebben gehad, vooral ook onder een klein gedeelte van den Hano- verschen adel. Wij weten niet of de beschuldigingen waar zijn, doch eischen een snel en ernstig onderzoek, zonder aanzien des persoons; of zulke schurken graven, of vrijheeren zijn, maakt geen verschil. „Hier in den Rijnpaltz was de ijver om spionnen te ontdekken vooral onder de Beiersche troepen zeer groot, en het verlangen daarnaar gaf soms tot de kluchtigste tooneelen aanleiding. Zoo reed ik een eind per spoortrein met een jonge, zeer welvoegelijk gekleede dame, die, men kon het niet loochenen, bij haar scherp geteekende trekken iets mannelijks in haar gelaat haddaarenboven had de goede moeder natuur haar op de bovenlip een weinig al te donkere schaduw van een knevel geschon ken, die echter slecht voegde op een damesgezicht onder een hoed met veeren en eene voile. De arme zou thans erg daarvoor boeten, want naar bet oordeel der menigte moest zij bepaald een als vrouw verkleede Fransche officier zijn, die kwam spionneeren. Op niet zeer beleefde wijze vroegen de Beiersche onderofficieren baar om haar pas, doch hare antwoorden waren onverstaanbaar, want zij sprak Italiaanscb. Dit was voldoende om het ver moeden tot zekerheid te maken en het scheelde niet veel of de arme, zuchtende en weenende, die God en alle heiligen in liet Italiaansch tot getuigen barer onschuld aanriep, zou door de opgewonden Beieren erg mishan deld zijn geworden, zoo ik mij de zaak niet krachtig had aangetrokken, en in de eerste plaats door de vrouw van den stationchef het geslacht der verdachte liet consta- tecren, wat de menigte reeds tot bedaren bracht. Uit haar pas bleek dat zij eene Italiaanscbc zangeres was, die uit Berlijn naar haar land terugkeerde en onbekend heid met de omstandigheden had haar niet belet den kortsten weg door den Rijnpaltz te nemen. Na de noodige aanwijzingen vervolgde zij verder haren weg, terwijl het mij moeite koste om van haar ontslagen te worden daar zij zich in mijn gezelschap zoo veilig voelde. Ik kan deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om ieder te waarschuwen niet dan in de grootste noodzakelijkheid door het oorlogstooneel te reizen of er heen te gaan. Yooral de dames moeten er zich voor wachten, tenzij plicht of ijver om hulp te verlecnen er haar toe dwingt. „Twee dagen vertoefde ik in den Rijnpaltz en,niette genstaande al de vermoeinissen en het onaangename verblijt in herbergen, door de inkwartiering meer dan overvol, niettegenstaande den moeilijken arbeid om deze berichten, te midden van het gewoel iu de wachtkamer van een station met potlood op papier te brengen, waven het toch dagen vol van verheffende en onvergetelijke indrukken. „Het moest reeds een diepen indruk maken het Duit- sclie volk onder de wapenen te zien, zooais het op den roep van den oppersten veldheer, den koning van Pruisen, met vroolijke opgewondenheid uit noorden en zuiden, oosten en westen hierheen was gesneld om de eer en onafhankelijkheid van Duitschland te handhaven tegen over den roofaanval van Lodewijk Napoleon, Zoowel de Pommersche boerenzoon als de Beiersche graaf, zoowel de visscher uit Oost-Pruisen als de zoon van den Frank- forter millionuair stonden bier met duizenden en nog maals duizenden „„niit blanker Wehr und Waffen"", gloeiend van verlangen, om zich zoo spoedig mogelijk met den vijand te meten. Geen gemor, geeuo ontevre denheid heb ik bij al deze Beiersche, "VVurtemburgsehe, Silesisehe of Brandenburgsche soldaten waargenomen, alleen ongeduld om op den vijand los te gaan en hem met Duitscbe „Uiebe" kennis te doen maken. „Yan den Rijnpaltz kwam ik thans de voor tweede maal in Karlsruhe juist toen de kroonprins van Pruisen, de opperbevelhebber van het leger van het zuiden, waartoe ook de uitmuntend uitgeruste Badensche divisie be hoort, zijn intocht hield. De stad was met vlaggen, waar onder ik ook vele zwart wit-roode bemerkte, versierd. Van de openbare gebouwen waaiden groote vlaggen met de kleuren van den Noordduitsclien bond. De koning had nooit beter keus voor een opperbevel hebber over het Zuidduitscke leger kunnen doen, dan in

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 3