«IDDELBURGSCIIE COURAIVT BIJVOEGSEL VA\' l)E van Zaterdag 9 Juli 1870. No. 161. Zomervergadering der provinciale staten van Zeeland. Zitting van Donderdag 7 Juli. Resumtie notulen mecledee- lingenadres subsidie kantwerkschool Sluis; benoeming lid en buitengewoon lid gedeputeerde statenrapporten com missie verzoekschriftenverslagen der afdeelingen genomen besluiten. Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter, 88 leden en de griffier. De notulen van het verhandelde in de avondzitting van 5 dezer worden na voorlezing goedgekeurd. Voor kennisgeving worden aangenomen de volgende tnededeelingen des voorzitters dat nader zijn opgekomen de heeren van der Vliet, Cau en Moolenburgh, die respectievelijk aan de eerste, tweede en derde afdeelingen zijn toegevoegd; dat zijn ingekomen de brieven van de voorzitters der onderscheidene afdeelingen, waaruit blijkt dat tot voor zitters en ondervoorzitters .zijn gekozen: iu de eerste afdeeling de heeren de Jonge van Ellemeet en Snotick Hurgronje; in de tweede afdeeling de heeren Mazure en Winkelmanin de derde de heeren Blaanbeen en F. van Deïnse. De voorzitter deelt mede dat nog is ingekomen en spoedshalve door hem in handen van de commissie voor verzoekschriften is gesteld een. adres van A. S. Willes, wede Renier, te Sluis, om een subsidie uit de provinciale fondsen voor de koninklijke kantwerkschool in die gemeente. Bedoeld adres wordt door den griffier voorgelezen, waaruit blijkt dat de motieven voor het verzoek zijneens deels het afsterven van verschillende contribueerende leden, waardoor de inkomsten ter bestrijding der noodige uitgaven zijn verminderd.; en ten andere het overlijden van den echtgenoot der adressante, welke laatste daardoor niet langer in de gelegenheid is zich persoonlijke uit gaven ten behoeve der school te veroorloven, terwijl de jaarwedde der onderwijzeres zal moeten verhoogd wor den, aangezien aan deze niet langer vrije inwoning kan worden verstrekt. Ten slotte wordt in het adres gewe zen op het hooge belang der genoemde school, waarin jaarlijks ƒ3000 aan arbeidsloon wordt uitbetaald. De genoemde mededeeling is voor kennisgeving aan genomen. Vervolgens is aan de orde de benoeming van een lid van gedeputeerde staten, alsmede van een buitengewoon lid in dat college. De heeren Blaauheen, Hennequin, Dronkers en Wag- tho maken, op uituoodiging des voorzitters, het stem bureau uit. In de eerste plaats wordt benoemd een lid van gede puteerde staten, in de plaats van den tot griffier der staten benoemden heer J. P. I. Buteux. Van de 38 uitgebrachte stemmen bekwamen de heeren J. H. Bybau 19, 0. Verhagen 11, mr. J. Snijder en H. J. van Deinse ieder 2 stemmen, mr. N. J. C. Snouclc Hur gronje, mr.W. Ph.Vis en mr. J. Moolenburgh ieder t stem, terwijl 1 biljet oningevuld en alzoo van onwaarde was. De heer Bybau, die mitsdien gekozen was, in de ver gadering aanwezig zijnde, antwoordde op de vraag des voorzitters of hij deze benoeming aannam dat hij zich zeer vereerd gevoelde door het vertrouwen der vergade ring en daarvoor oprecht erkentelijk was, maar de aan neming der betrekking hem zóo bezwarend scheen dat hij gebruik wenschte te maken van de bevoegdheid, bij art. 48 der provinciale wet toegekend, teneinde zich te beraden, hopende in deze zitting den uitslag van dat beraad te zullen mededcelen. Bij de hierop gevolgde benoeming van een buiten gewoon lid van gedeputeerde staten werden 33 stemmen uitgebracht op mr. W. Ph. Vis, alsmede op de heeren O. Verhagen en mr. B. C. Cau ieder 1 stem, zijnde 3 bil jetten oningevuld. De heer Vis, alzoo herkozen zijnde, verklaarde op de daartoe strekkende vraag des voorzitters: dat hij het blijk van vertrouwen en welwillendheid der vergadering zoo zeer waardeert, dat hij de benoeming aanneemt. Het stembureau wordt onder dankbetuiging door den voorzitter ontbonden. Door de commissie voor de verzoekschriften wordt rapport uitgebracht op I. Het adres van het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering vftn landbouw cri veeteelt in Zeeland, om ondersteuning van een, namens hem, aan den minis ter van justitie gericht verzoek tot wijziging der jacht net in dier voege dat ieder die eigenaar eener jacht is daarin, zonder van eeneakte voorzien te zijn, moge jagen of laten jagen ten tijde wanneer hij wil. De heer Vis brengt hierover rapport uit, waaruit in hoofdzaak het volgende blijkt. De commissie acht liet niet wenschelijk het jagen zonder jachtakte of eenig bewijs van vergunning tot het dragen van schietgeweer vrij te laten, daar de alge- meene veiligheid daarbij, gevaar zou kunnen loopen. Surveillance zou hoogst moeilijk, ja onuitvoerbaar zijn. Ook kan zij don adressant niet toegeven dat de jachtwet niet toelaat dat de. landbouwers, zelfs al waren zij eige naars van liet jacbtrecht op hunnen grond, hunne veld vruchten verdedigen tegen het wild en ander schadelijk gedierte, dan alleen op bepaalde tijden en tegen betaling. Uit de artt. 16 en 26 der wet van 13 Juni 1857, Staats blad no. 87, blijkt het tegendeel. Evenmin kan zij toegeven dat door de bepalingen dier wet de afkoop van het jachtrecht bijna doelloos zou worden. Waar de adressant in de thans bestaande jacht wet de oorzaak van vele overtredingen vindt, ziet de commissie niet in dat door de inwilliging van zijn ver zoek die oorzaak zou worden weggenomen. De wet behoort toch te waken voor de zekerheid der eigendom men, en zoolang de zucht om zich meester te maken van een anders eigendom niet zal hebben opgehouden te bestaan en werkzaam te zijn, zal overtreding der .wet plaats hebben. Voorts meent de commissie dat, ofschoon bovenge noemde wet ook naar haar oordeel nog veel te wenscken laat, de inwilliging van het verlangen des hoofdfeestuurs niet aan de verwachting zou beantwoorden. In elk geval is zij van oordeel, dat het niet wenschelijk is dat de sta- 'ten tusschenbeide komen in eene zaak, als die het onder werp van het adres uitmaakt, hetwelk meer van algemeen rijksbelang is en waarin het provinciaal belang als zoodanig minder van nabij is betrokken. Zij adviseert mitsdien, aan het verzoek geen gevolg te geven. Nadat der commissie dank is betuigd, wordt besloten het rapport ter griffie voor de leden ter inzage te leggen, om nader aan de orde te worden gesteld. II. Het adres van den gemeenteraad van Wiasekerke, om voorziening in den gebrekkigen en onvoldoenden toestand van den steiger te Kortgene. Hieromtrent wordt door den heer Bybau rapport uit gebracht. De commissie erkent, dat het haar uit de ge raadpleegde stukken van den hoofdingenieur van den waterstaat in deze provincie gebleken is, dat de steiger te Kortgene en daarbij behoorende werken is aangelegd ruim 30 centimeter beneden dien van Wolfaartsdijk, en dat dientengevolge eerstgenoemde steiger nog spoe diger ondervloeit dan de laatste. Volgens de mededee ling van gedeputeerde staten heeft die oudervloeiing echter in veertien maanden, van 1 Maart 1S69 tot 30 April 1870, slechts negen malen plaats gehad. En hoe zeer het wenschelijk ware dat genoemde werken bij hun aanleg tot een hooger peil waren gebracht, zijn de be zwaren aan den tegenwoordigen toestand verbonden niet van dien aard dat deze een uitgaaf voor de provincie van plus minus 4500, waarop eene verhooging van 50 centimeter is begroot, ongerekend f 1000 voor moge- lijken aankoop van schorgrond, zouden wettigen. Het is niet mogelijk, althans hoogst moeilijk, in deze provincie zeewerken als de onderwerpeljjke te maken, die niet bij buitengewoon hooge vloeden, zooals enkele in het voor noemde tijdvak hebben plaats gehad, zouden ondervloeien. Bovendien mag niet worden voorbijgezien, dat bij eene verhooging van den steiger de bezwaren bij in- en ontscheping bij laagwatèr zeer zullen toenemen. De commissie is mitsdien van oordeel, dat de klacht van den raad van Wissekerke overdreven is en adviseert op het gedaan verzoek te antwoorden dat de staten de aangevoerde bezwaren niet in die mate deelen dat de opheffing daarvan in verhouding zou zijn tot eene uit gaaf ten laste der provincie van minstens f 4500, zoodat aan het verzoek geen gevolg kan worden gegeven. Ook dit rapport is, onder dankbetuiging aan de com missie, op de griffie voor de leden ter inzage gelegd, om later aan de orde te worden gesteld. III. Het adres van A. S. van Willes, wed. Renier, te Sluis, om een subsidie uit de provinciale fondsen voor de koninklijke kantwerkschool aldaar. Blijkens het door den heer Mazure uitgebracht rapport heeft de commissie overwogen dat de genoemde kant werkschool geheel van plaatselijk belang is en behoort tot de instellingen van weldadigheid, omschreven onder litta. c van art. 9 der wet tot regeling van het armbe stuur, en de geldmiddelen der provincie niet zijn bestemd tot het verleeneu van onderstand aan zoodanige inrich tingen. Zij is mitsdien van oordeel dat geen termen tot inwilliging van het verzoek bestaan. Ook hieromtrent is, na dankbetuiging aan de commissie, besloten tot nederlegging van het rapport ter griffie, teneinde nader in behandeling te worden genomen. Vervolgens zijn ingekomen en worden uitgebracht de algeraeene verslagen van het verhandelde in de afdeelin gen betreffende: I. Het voorstel van gedeputeerde staten, om den inhoud der notulen van het verhandelde in de vergaderingen der staten zoover in te krimpen, dat niet meer worde ver meld wat door de leden is gesproken, dan voor zoover zij het woord voerden tot het doen eener mededeelingj eener kennisgeving of van een voorstel, en de notulen derhalve zóo in te richten dat zij slechts bevatten wat uitdrukkelijk is opgenoemd in art. 12 van het reglement van orde voor de vergadering der provinciale staten. Uit het door den heer Verhagen uitgebracht verslag blijkt dat aan de beraadslaging is deelgenomen door 36 leden, met inbegrip van 5 leden van gedeputeerde staten. Door éen lid werd te kennen gegeven dat de notulen, volgens dit voorstel opgemaakt, te beknopt zullen zijn en het gevoelen der leden niet zullen teruggeven; daarom wenscht hij een uitvoeriger verslag, ook omdat het uit gebreide, door den courantier uit te geven, het gespro kene uiet teruggeeft en ook uiet behoeft terug te geven, daar aan de sprekers vergund is voor het afdrukken ver anderingen daarin te brengen. Hij wenscht een officieel verslag waarop men zich beroepen kan. De overige leden vereenigden zich met het voorstel, doch in eene afdeeling onder uitdrukkelijke bijvoeging „zoolang tevens een afzonderlijk verslag der zitting zal worden uitgegeven. Het verslag is ter griffie nedergelegd, om later aan de orde te worden gesteld. II. Het voorstel van gedeputeerde staten, strekkende om hen te machtigen tot het sluiten eener overeenkomst met de heeren De gebroeders Abrahams, uitgevers van de Middelburgsche courant, waarbij deze zich verbinden tot het opmaken en uitgeven der verslagen van de ge wone en buitengewone vergaderingen der provinciale staten, tegen eene vergoeding van hoogstens 1200 'sjaars, te rekenen van den len Januari 11., en verder onder zoo danige voorwaarden als door gedeputeerde staten, in het belang der zaak, worden noodig geacht. Ter ondersteu ning van dit voorstel voeren gedeputeerde staten onder an deren aan dat, naar het hun voorkomt, de verslaggevers van het verhandelde iu de laatste najaarszitting en bui tengewone vergadering zich behoorlijk van hunne taak hebben gekweten en het geleverd verslag geacht kan worden aan de behoefte te voldoen, zoodat te dien op zichte, naar het schijnt, voldoende redenen bestaan, om hun ook in het vervolg die taak op te dragen. Tevens meenen zij, dat het grooter offer dat van de provincie gevorderd wordt zich laat rechtvaardigen door de uitga ven waartoe de uitgevers der Middelburgsche courant worden verplicht. Ook hieromtrent wordt het verslag uitgebracht door den heer Verhagen. Daaruit bleek, dat éen lid, hoewel de wenschelijkheid van een stenographisch verslag erken nende, zich bepaald tegen eene uitgaaf van f 1200 had ver klaard voor een verslag zooals thans wordt opgemaakt, het welk in zijn oog vooral gebrekkig was, wanneer het onder werpen betreft waarmede de personen die met de aantee- keningen belast zijn, niet bekend zijn. De meer uitge breide notulen, hoewel minder uitvoerig dan het tegen woordig verslag, waren zoo juist omdat de stellers daarvan grondig met de onderwerpen bekend waren, wat men van de tegenwoordige ontwerpers van het verslag niet altijd kan verwachten. Een ander lid gaf de voorkeur aan uitvoerige notulen, en wilde dan bet afzonderlijke verslag doen vervallen. De overige leden vereenigden zich wel met het voorstel, doch vonden het cijfer van /T200 zeer hoog. In eene afdeeling wilde men de overeenkomst aangaan met recht van opzegging op een termijn van 6 maanden, terwijl eene andere geen langere verbintenis dan voor 1870 wenschte en tevens het verlangen te kennen gaf dat het gewoon verslag in de Middelburgsche courant door de uitgevers zooveel mogelijk zou worden bekort, waardoor de leziug van het officieel verslag wellicht zou worden bevorderd. Dit verslag wordt mede op de griffie voor de leden ter inzage gelegd, teneinde later te worden behandeld. III. Het voorstel van gedeputeerde staten, om hen opnieuw te machtigen het overzetveer aan het Sloe onder de hand voor het jaar 1871 te verpachten, onder zoodanige voorwaarden als zij in het belang der provin cie en van den dienst aannemelijk zullen oordeelen. Blijkens het door den heer H. J. van Deinse uitge bracht verslag, hebben al de 35 leden die in de afdeelin gen aan de beraadslaging deelnamen zich met het voorstel vereenigd. Tot dadelijke behandeling besloten zijnde, is het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 5