MIDDELIHJUGSCÏIE COLH WT
BIJVOEGSEL
VA\ DE
van Zaterdag 3 Juli 1870. No. 155.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Donderdag 30 Juni.
Na afloop van de behandeling van het wetsontwerp tot
bekrachtiging der concessie aan jonkheer Teding van
Berkhout, zal nog behandeld worden een wetsontwerp
tot bekrachtiging van een krediet boven de Indische be
grooting geopend.
Thans wordt overgegaan tot de verkiezing van de
tweede en derde candidaten voor het lidmaatschap der
rekenkamer.
Na twee vrije stemmingen wordt bij de derde stemming
tusschen de heeren van Beijma, die 34, Bas Backer, die
16, de Seva, die 7 en Grobbé, die 3 stemmen bekwam,
eerstgenoemde, jonkheer mL C. L. van Beijma thoe
Kingma, burgemeester van Lemsterland, als tweede cau-
didaat op de lijst geplaatst. Na verschillende stemmingen
wordt tot derden candidaat gekozen, de heer L. M. van
Kooten, controleur van 's rijks belastingen te Gouda,
met 33 stemmen tegen 24 op den heer Bas Backer uitge
bracht.
De nominatie zal wegens afwezigheid des konings
per missive aan Z. M. worden opgezonden.
Aan de orde is de voortzetting der behandeling van
het wetsontwerp omtrent de uitoefening der veeartseny-
kunst.
De heer Gratama stelt als motie van orde voor om dit
wetsontwerp thans niet in behandeling te nemen, omdat
het in nauw verband staat met het onlangs aangenomen
ontwerp op het veeartsenij kundig staatstoezicht, waarin
echter zoovele veranderingen zijn aangebracht, dat hij
het beter oordeelt dat ontwerp nog eens bedaard in zijn
geheel te doen overzien.
De heeren Idserda en van Knyk verklaren zich voor
de motie. De heer van Voorthnysen meent echter dat de
regeering die motie moeielijk kan steunen.
De minister verklaart dat hij natuurlijk liever de
voortzetting der behandeling zag, doch hij wil de be
slissing over de regeling der werkzaamheden aan de
kamer overlaten. De motie tot verdaging wordt daarop
aangenomen met 33 tegen 31 stemmen.
Het wetsontwerp tot bekrachtiging eener overeen
komst met de gemeente Maastricht betreffende den af
stand van vestinggronden door den staat komt in behan
deling.
De heer Pijls bestrijdt de bedenkingen die men ten
aanzien der onereuze voorwaarden voor den staat tegen
deze overeenkomst heeft gemaakt. Hij tracht te bctoo-
gen dat de werken welke het rijk voor zijne rekening
heeft genomen, strekken tot vermeerdering der waarde
van de later te veilen gronden. De gemeente Maas
tricht verkeert in geen bloeienden toestand en kan dus
onmogelijk de lasten dragen, die zij noodwendig door
het uitbreiden van haar territoir voor. straten en pleinen
zal moeten besteden.
De heer van Houten zegt dat bij deze overeenkomst de
staat niets, en de gemeente alles verkrijgt. Hij acht dat
onbillijk. Bovendien is de akte niet in overeenstemming
met de juiste rechtsbeginselen.
De heer van Eek komt ook op tegen den vorm van het
contract. Hij acht de bevoordeeling bovendien van deze
vestingplaats boven anderen ongerechtvaardigd.
De heer van der Maesen verdedigt de wet. Hij noemt
het billijk dat waar eene gemeente groote lasten worden
opgelegd, de staat daaiin tegemoet komt.
De minister van financiën verdedigt het ontwerp op
grond, dat anders ontzaglijk groote kosten zouden ge
maakt moeten worden, welke nu door deze transactie
met Maastricht zijn voorkomen.
De heer Gratama hoopt dat ook voor andere kleine
vestingen het voordeel zal verleend worden dat nu aan
Maastricht is toegekend.
Na repliek wordt het wetsontwerp verworpen met 40
tegen 18 stemmen.
Een gelijk ontwerp omtrent de vestingwerken van
Bergen op Zoom wordt daarop met eenparige stemmen
goedgekeurd.
De verdere beraadslaging over de andere aan de orde
zijnde ontwerpen wordt tot den volgenden morgen ver
daagd.
De voorzitter deelt mede dat eene missive is ingeko
men van den heer Fokker waarbij hij zijn lidmaatschap
verklaart neder te leggen.
Bij de bean twoording van het verslag omtrent het
wetsontwerp tot bekrachtiging van kredieten door den
gouverneur-generaal boven de Indische begrootingen
voor 186S en 1869 geopend, erkent de minister van
koloniën, dat enkele tekorten aan minder juiste ramin
gen zijn te wijten, hetgeen echter het gevolg is van ge
brek aan kennis der uitkomsten van vorige dienstjaren.
Wat betreft de verhooging der reiskosten van den
gouverneur-generaal, deze heeft tot spaarzaamheid aan
gemaand en kan dus voor de overtredin g van dat gebod
door de ambtenaren niet aansprakelijk gesteld worden.
Volgens het eindverslag over het wetsonwerp tot ver
hooging van de begrooting van oorlog voor 1870 voor
werken aan het fort te Pannerden, werd bevreemding te
kennen gegeven dat de vertraging in dit werk voor een
deel aan gebrek aan metselaars werd toegeschreven.
Daartegen had de aannemer kunnen waken en op hen
de boete toegepast moeten worden.
Volgens de eindverslagen over de verhoogingen van de
begrootingen van justitie en den arbeid der gevangenen
voor 1Ö69 werd op nieuw gewaarschuwd tegen de uit
breiding van dien arbeid ten koste der particuliere
industrie.
Gemeenteraad van Vlissingen.
Zitting van "Woensdag 29 Juni. Beschikking adres ge
meentebegrooting; beslissing verzoek D. Jansen: verzoek
P. de Kaminstructie leeraren middelbaar onderwijseervol
ontslag leeraar burger-avondschoolmededeeliug uitslag
aanbestedingenidem omtrent vrije woning hulponderwijzers
school Stuart; antwoord minister omtrent bergplaats petro
leum collecte Bodegravenaanvoer drinkwaterrekening
Middelburg-Vlissingscben rijweg; missives gedeputeerde
staten; machtiging af-en overschrijving begrootiug parochiaal
roomsch-catholiek armbestuur; vervanging knecht raadhuis.
Voorzitter de heer Winkelman. Waarnemend secreta
ris de griffier Droulcers.
Afwezig de heer Mestdagh.
Na goedkeuring der notulen van het verhandelde in
de zitting van 3 dezer, geschiedt mededeeling van eene
missive van gedeputeerde staten dezer provincie, bege
leidende een afschrift van het koninklijk besluit van den
16cn Juni, waarbij liet verzoek van den raad om voorzie
ning in de niet-goedkeuring door gedeputeerde staten
van de gemeentebegrooting voor 1870 (wat betreft de
subsidie voor koffie en thee ten behoeve van het arm-
gast- en weeshuis) wordt afgewezen. De motieven van
dit afwijzend besluit zijn in hoofdzaak de volgende: dat
gedeputeerde staten herhaaldelijk aan den raad hunne
bedenkingen tegen den uitgetrokken post voor koffie en
thee hebben medegedeeld; dat volgens art. 61 alinea 2
der armenwet gedeputeerde staten moeten toezien dat
niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid subsidiën worden
verleend en zij door alle middelen waartoe zij bevoegd
zijn de vermindering er van behooren te bevorderen; dat
die noodzakelijkheid hier niet is gebleken en evenmin
dat men op andere wijze getracht heeft in de bestaande
behoefte te voorzien.
Tengevolge van dit besluit is de gemeentebegrooting,
op voorstel van burgemeester en wethouders, thans ge
wijzigd en de subsidie aan het gasthuis met f 570 ver
minderd, welke som nu onder den post voor onvoorziene
uitgaven gebracht is.
Vervolgens is aan de orde de herstemming over het
verzoekschrift van D. Jansen, te Nieuw Lekkerland,
waarover in de vorige zitting de stemmen hebben ge
staakt, en hetwelk strekt om zijne vier minderjarige
kinderen, die tot dusver bij hun grootvader C. Doucet, te
Vlissingen, zijn grootgebracht, in het weeshuis te doen
opnemen, aangezien zij bij dien grootvader niet langer
kunnen blijven, onder aanbieding om het vermogen dier
kinderen, ongeveer f 400 per hoofd, na verkregen ver
gunning der rechtbank, aan het gesticht in eigendom af
te staan.
De heer van Uije Pieterse herinnert, alvorens tot die
herstemming wordt overgegaan, dat het verzoek in de
vorige zitting is bestreden op grond der bestaande wet
telijke bepalingen, en aan den anderen kant ondersteund,
omdat als vergoeding f 1600 aan het gesticht werd aan
geboden, en ook wegens het anders onzekere lot der
bedoelde minderjarige kinderen. Bij nadere overweging
heeft hij gemeend thans tegen het verzoek te moeten
stemmendoch daar de kinderen dan aan de onzeker
heid zullen prijsgegeven worden, heeft hij gezocht naar
een middelweg, en stelt hij thans voor: dat de raad af
wijzend op het gedane verzoek beslisse, maar zich bereid
verklare om zoovele minderjarige kinderen van den
adressant in het weeshuis op te nemen als deze in hun
belang wenschelijk zal achten en voor zoodaDigen tijd
als zal worden overeengekomen tegen een bepaalde
som, bijvoorbeeld f 70 'sjaars, en met vergunning om
hurine gewone kleeding te blijven dragen.
De heer Klejmhens zegt dat hij over de zaak zelve
niet meer spreken zal, daar hij gelooft dat het verzoek
thans wel afgestemd zal worden. Hij behoudt zich echter
voor, later het woord te voeren over het nieuwe voorstel
van den heer van Uije/Pieterse, van wien hij wel verwacht
had dat hij bij nadere overweging van zijn vroegere
zienswijze zou terugkomen.
Het verzoek van Jansen wordt alsnu andermaal in
stemming gebracht en met 13 stemmen tegen 1 afgewezen.
De heer Pot stemde voor.
Het voorstel van den heer van Uije Pieterse wordt
ondersteund en komt dientengevolge in beraadslaging.
Nadat de heer Ockers heeft opgemerkt dat voor de
opneming in het gesticht volgens tarief/" 65 'sjaars moet
worden betaald, zegt de heer Hector dat hij het gedane
voorstel zeer aannemelijk acht en ook van de zijde van
Jansen voor inwilliging vatbaar.
De heer Kleynhens betuigt dat het hem leed doet»
datdeheer van Uije Pieterse halverwege is blijven staan,
want die heer was op den goeden weg en had thans zijn
vroeger onrecht geheel moeten bekennen. Het nu gedane
voorstel moet hij, met het reglement in de hand, bestrij
den. Dat reglement zegt dat het gesticht n«. 1 (gasthuis)
is bestemd tot opneming van proveniers, halve prove
niers, verzorgden voor eigen rekening, enkel gealimen-
teerden, alsmede zieke en verwonde personen; en het
gesticht n°. 2 (weeshuis) tot opneming van weezen, von
delingen en verlaten kinderen. Omtrent, de eerste cate
gorie is eene uitzondering in het reglement toegestaan,
maar ten aanzien van het weeshuis niet en, daaromtrent
spreekt art. 15 zóo duidelijk, dat hij bij aanneming van
het voorstel zich verplicht zon rekenen daartegen te
protesteeren. De bier besproken wordende kinderen
zijn geen weezen, en al waren zij dit, dan nog niet de
zulken die zei ven of wier grootvader in staat van ken
nelijk onvermogen verkeeren, hetgeen het reglement als
voorwaarde tot opneming in het gesticht voorschrijft.
Dat reglement is 's raads leiddraad en daarvan mag
niet worden afgeweken. Hij hoopt dan ook dat de heer
van Uije Pieterse zijn voorstel zal intrekken. Gesteld
dat een hooger college het nu te nemen besluit
moest bekrachtigen, dan gelooft hij dat wel geen der
raadsleden zou durven beweren dat dit zou worden goed
gekeurd, en daarom eischt de waardigheid van den raad
zijns inziens dat zoodanig besluit in strijd met het regle
ment ook nu niet genomen worde.
De heer van Uije Pieterse antwoordt, dat het er ver af
is dat hij zijn voorstel zou intrekken. De heer Kleijnhens
denke niet dat hij hier komt met ondoordachte voorstel
len. Het geldt hier kinderen die een slechte toekomst
tegemoet gaan als de raad het oor sluit en hen onmee-
doogend afwijst, terwijl uit de aanneming van zijn voor
stel noch voor het gesticht noch voor de gemeente eenig
bezwaar kan ontstaan. Acht men eene som van f 65 te
gering, men bepale dan eene hoogere, maar met de op
neming der kinderen tegen eene te bepalen som doet de
raad wat hij verplicht is voor ongelukkige kinderen te
doen. Met den meesten ernst dringt hij daarom op de
aanneming van zijn voorstel aan, en wyst er op dat het
artikel van het reglement alleen doelt op opneming zon
der geldelijke uitkeering. Hier zal zoodanige uitkeering
wel plaats hebben en wordt niets of niemand benadeeld.
De verordening is door den raad gemaakt en mag dus
door den raad ook in milden geest uitgelegd worden.
De heer Pot juicht het voorstel toe. Het betreft hier
geen gunst, maar eene verplichting en den eiseh van het
karakter van het gesticht. De geest der verordening is
dat zij die niet kosteloos in het gesticht opgenomen kun
nen worden, tegen betaling daartoe wel in de gelegenheid
worden gesteld. Hij wijst op de vele zorgen, door Doucet
aan zijne kleinkinderen besteed, alsmede op 's mans ge
vorderden leeftijd, die hem belet die kinderen langer een
behoorlijke opvoeding te geven.
De heer Kleijnhens wenscht nog een enkel woord in
het midden te brengen. Hij wilde namelijk gaarne dat
men zijne aangevoerde argumenten bestreed en zich niet
tot algemeeuheden bepaalde. Medelijden komt hier zijns
inziens niet te pas. Men behoort zich te houden aan
het reglement. Hij verzoekt daarom alle leden, die