Donderdag 1870. OURANT. 10 Juni. 141. Middelburg 15 Juni. Naar wij vernemen zal waarschijnlijk de tweede kamer tot Juli zitting blijven houden, en daarna de eerste kamer in dezelfde zaal komen vergaderen, uithoofde van verbouwing van haar eigen lokaal. De Staats-courant van heden bevat de wet van den 26cn Mei 1870, houdende goedkeuring der overeenkomst betrekkelijk de overdracht aan de gemeente Fort Bath van de openbare wegen, van een regenbak en van eene pomp met welput op de voormalige rijks militaire gron den aldaar; en die van den le« Juni 1870, houdende wijziging der wet van 28 Juni 1854 (Staatsblad n°. 100) tot regeling van het armbestuur. Een paar dagbladen meenen uit het bericht in het Vaderland voorkomende^ betrekkelijk het verblijf van den heer Alma Tadema te Amsterdam, de gevolgtrek king te moeten maken dat deze verdienstelijke historie schilder aan het hoofd der op te richten rijks-academie van beeldende kunsten zal geplaatst worden. Zonder vooruit te loopen wat de toekomst te dien op zichte nog zou kunnen opleveren, kunnen wij echter verzekeren dat de heer Tadema reeds eenigen tijd gele den omtrent zijn geneigdheid om die betrekking op zich te nemen gepolst is, doch toen gemeend heeft daarvoor te moeten bedanken. In het nommer van gisteren van Het vaderland komt een „ingezonden stuk" voor, behelzende eenige opmer kingen naar aanleiding van het gebeurde met de maat schappijen van Langrand-Dumonceau. Daarbij wordt vooral op eenige gezichtspunten in het proces-Mandel de aandacht gevestigd, omdat zij ook voor Nederland tot leering kunnen strekken. Onder anderen om het nut van de drukpers en van de rechtspraak der gezworenen te constateeren op de meer dan zwakke houding van het ter vervolging van het misdrijf geroepen gezag en den moedigen, eerlijken strijd van een journalist in het belang der openbare zedelijkheid en in het algemeen belang van een reeds te lang bedrogen publiek, waar door het openbaar ministerie ter vervolging is uitgetart. Terecht wordt voorts gewezen op het opmerkelijke, dat de Belgische wetgeving aan hem die ergerlijke zaken aan het licht brengt veroorlooft, ze voor den rechter te bewijzen, terwijl in Nederland nog steeds art. 370 van het wetboek van strafrecht bestaat, hetwelk aldus luidt": „Wanneer het ten laste gelegde feit naar vereisch van rechten bewezen is waar te zijn, zal de teulastlegger vrij van alle straf zijn. Als bewijs naar vereisch van rechten zal niet aangemerkt worden dan hetgeen uit een von nis of eenige andere authentieke akte ont staat." De schrijver herinnert dat reeds vóór tal van jaren op wijziging van dat artikel werd aangedrongen, doch in de laatste jaren daarvan weinig vernomen werd, omdat het, evenals de andere bepalingen over hoon en laster jegens het gezag, weinig werd toegepast, alsof zulks aan het openbaar ministerie vrijstaat. Hij noemt dat betreurenswaard, omdat in Nederland in waarheid geen vrijheid vandrukpersbestaat, zoolang ge noemd wetsartikel onveranderd blijft, terwijl ieder die een misdrijf of ergerlijk feit openbaar maakt, gevaar loopt van strafvervolging zonder de waarheid van het ten laste gelegde te mogen bewijzen. In Nederland, zegt hij, kan de drukpers niet aan hare hoogere bestemming be antwoorden in dezelfde mate als in België. In Nederland worden de autoriteiten, die hun plicht niet, of traag vervullen, en de sommiteiten die met een financier als Langrand zich inlaten, beschermd door gemeld wets artikel Benoemingen en besluiten. eereteexenen. Vergunning verleend aan den histo rie-schilder L. L. Kleyn, te Gorsel, tot het aannemen der groote gouden medaille voor kunst en wetenschap, hem door Z. M. de koning van Würtemburg toegekend. rechterlijke macht. Benoemd tot procureur-generaal In de kolonie Curacao mr. W. K. C. Sassen, oud lid van de provinciale staten van Limburg. Onderwijs. De gemeenteraad te Warffum (Groningen) heeft beslo ten, niet 1°. Januari 1871 de schoolgelden af te schaffen. De minister van binnenlandsche zaken maakt zwarigheid, dit besluit Z. M. den koning ter goedkeuring aan te bieden. Het algemeen Duitsch onderwijzers-congres is Woensdag der vorige week te Weenen geopend en Vrij dag gesloten. Eenige duizende onderwijzers uit alle Duitsche en Oostenrijksclie staten waren aldaar bijeen. Het voornaamste punt van behandeling washet gods dienst-onderwijs op de volksschool. Het debat hierover werd geopend door den heer Trie- scher, uit Moravië. Deze zocht de stof voor het gods dienst-onderwijs alleen in bijbel en bijbelsche geschiede nis, maar wilde dat dit onderwijs, in plaats van aan geestelijken, uitsluitend aan de schoolonderwijzers zou worden overgelaten. De superintendent Schulze, uit Gotha, kwam tegen het eerste punt op. Hij achtte het godsdienst-onderwijs op de openbare school wel onmisbaar, maar vond het ge vaarlijk de leerstof bepaaldelijk te nemen uit den bijbel en de bijbelsche geschiedenis. Hij vreesde dat men langs dien weg altoos op het terrein van het kerkelijk leer stellige zou moeten komen, en dit juist wilde hij ver mijden; want hij verlangde op de school geen godsdienst onderwijs gericht naar de letter eener kerkleer, maar naar deiTgeest derH. schrift. De school-directeur Ditter, uit Weenen, gaf te kennen dat het kerkelijk leerstellige, waarmede het schoolonder wijs in onderscheidene Duitsche landen nog is door kneed, vanzelf zal verdwijnen, zoodra de school aan het gezag der geestelijkheid wordt onttrokken. Ilij vond het zeer begrijpelijk dat de geestelijken in het onderwijs de hand willen hebben. Dit zou trouwens geen kwaad doen, als zij zich in de school maar niet op hun kerkelijk stand punt plaatsen. Laat de staat vérordenen dat de kinderen op de school bijbelsche geschiedenis moeten leeren, dat zij er psalmen en evangeliën opzeggen, goed, maar laat de geestelijkheid, hetzij catholieke of protestantsche, er buiten, en laat aan alle ouders vrij om hunne kinde ren al of niet daaraan te doen deelnemen. Is zulk eene regeling niette verkrijgen, laat dan liever het geheele godsdienst-onderwijs op de school vervallen. Zooals het tegenwoordig in vele Duitsche landen is, kan het niet blijven. Daar is de staat op het gebied der school de onderdanige dienaar, de agent der kerk; daar zijnminis- ters en andere autoriteiten de slippendragers van den priester. En wat is daarvan het gevolg? Dat ervan geen min of meer liberalen maatregel ter zake van onderwijs sprake kan zijn, of do geestelijkheid stormt er op los en... krijgt doorgaans haar zin. En staat dus maar éen weg tot verbetering in dien toestand open, namelijk kerk en school geheel en al van elkander te scheiden. De heer Neumann, uit Eberswalde, verklaarde dat hij ook altoos had gemeend, eigenlijk godsdienst onderwijs op de school niet te kunnen ontberen, doch nadat hij bekend was geworden met de openbare school in Neder land, gaf hij aan deze de voorkeur. De tegenstanders van eene neutrale school als de Nederlandsche beweren wel, dat de godsdienstzin door haar verloren gaat, maar wat noemt men godsdienstzin? De een noemt het bijv. on godsdienstig als men aan geen lichamelijken duivel ge looft, of niet erkent dat de aarde stilstaat. Een ander noemt het de werking van godsdienstig gevoel, als hij een troep razende wijven'— gelijk onlangs in Tyrol is gebeurd den inspecteur met stokslagen de school ziet uitjagen. Dezer dagen werd ter bestrijding der neutrale school beweerd, dat een kind een zekere antipathie moet gevoelen jegens een onderwijzer van een andere geloof belijdenis. Waarlijk een vreemd argument.' Maar gesteld dat het zoo ware, dan is het nog alleen mogelijk als het kinderlijk gemoed in dat opzicht door de ouders reeds bedorven is. De heer Obert, uit Zevenbergen, betoogde dat het gods dienstonderwijs op de school een vereischte is, maar dat het in diskrediet is geraakt door de overmaat van gods dienstige stof, die men deii kinderen op allerlei onver standige wijze opdrong. Dit zou zeker niet gebeurd zijn, als men het godsdienst-onderwijs had opgedragen aan bekwame paedagogen. Nadat vervolgens onderscheidene voorstellen omtrent de zaak waren behandeld, vereenigde zich de vergade ring met deze conclusiën „Het godsdienst-onderwijs in de volksschool moet ge heel en al aan de onderwijzers worden opgedragen, zoo wel wat regeling als wat uitvoering betreft. Aan de ouders staat het vrij hunne kinderen daaraan al of niet te doen deelnemen. De keuze en behandeling der stof worden geregeld naar de grondstellingen der paedago- giek. Zoolang deze regeling niet uitvoerbaar is, blij ve het godsdienst-onderwijs van de school geweerd." {Nieuwe Rolt. cour.) Marine en leger. De minister van marine maakt in de Staats-courant van heden bekend dat het examen der adspiranten voor de betrekking van adelborst 3e klasse bij het koninklijk instituut voor marine te Willemsoord zal aanvangen op Woensdag den 22e» dezer, te 's-Gravenhage. De lc luitenant bij het korps mariniers F. A. Braam Houckgeest, thans kommandeerende het detachement mariniers, ingescheept op Zr. Ms. schroefstoomschip Vice-Admiraal Koopman, wordt met den 20<;D dezer weder ter beschikking gesteld van den kommandant en inspecteur van gemeld korps. Rechtzaken. Het provinciaal gerechtshof in Noord-Holland heeft bij zijn eergisteren uitgesproken arrest in de zaak van dr. Elders onder anderen beslist, dat het door den beschul digde afgegeven certificaat gerangschikt moet worden onder de getuigenissen van allen anderen aard (art. 162 wetboek van strafrecht), dat het verder de vereischten van art. 12 der wet van 1841 (betreffende de plaatsing in een krankzinnigengesticht) bevat, en meer was dan een subjectieve meening of een bloot wetenschappelijke uitspraak, daar de opgave van de nadere omstandigheden (in laatstgemeld art. bedoeld) niet een bepaald noodza kelijk bestanddeel van het certificaat uitmaakt. Het hof heeft verder uitgemaakt, dat door het hier af gegeven getuigschrift verkorting van de rechten van der den mogelijk was; dat in art. 162 zoowel materieele, als moreele schade onder het woord lésion te begrijpen is, en onder art. 147, 4° (dat hier toepasselijk zou zijn, in ver band met de art. 162 en 150 wetboek van strafrecht) zoowel materieele, als intellectueele valschheid (van welke laatste hier sprake is) bedoeld is. Na een zeer breede uiteenzetting der feiten, om de kwade trouw Yan den beschuldigde te stayen, heeft het hof nader overwogen, of hier verminking der waarheid had plaats gehad, en meer bepaald, of de beschuldigde juist op 17 Februari (toen bij 't certificaat afgaf) in het denkbeeld kan verkeerd hebben, dat de opneming van den heer Wiersma bepaald noodig was. Dienaangaande heeft het hof nader den toestand van den heer Wiersma tijdens en na zijn verblijf op Meeren- berg uit de verklaringen der getuigen nagegaan, en ook de mededeelingen, door de deskundigen gedaan. Uit een en ander heeft het hof gemeend, niet bepaald te kunnen uitmaken, dat de mogelijkheid van deze meening bij den beschuldigde niet zou hebben kunnen bestaan, en hoe veel laakbaars ook uit de verschillende gebleken om standigheden voortvloeide ten laste van den beschul digde, heeft het hof het laatste vereischte (de mogelijk heid van nadeel) niet als bewezen aangenomen, en mits dien den beschuldigde van het hem in de eerste plaats ten laste gelegde feit vrijgesproken, waardoor ook de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 1