BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCIIE COURANT. Zaterdag 11 Juni 1870. No. 137. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Donderdag 9 Juni. Behandeling derpostwet. Ingekomen is een adres van de uitgevers van de Mep- pelder en Steenwijker couranten, houdende bezwaren tegen de aanhangige post wet. De beraadslaging over art. 1 van de wet tot herziening van de wetten op de brievenposterij wordt geopend. De heer Lenting licht zijn amendement toe op dat artikel, wat volgens hein in nauw verband Staat met art. 3. De hoogere belasting van ongefrankeerde brieven is eene straf op de onschuldigen gelegd. Hij acht dat eene onrechtvaardigheid en hij durft het teveus noemen een hinken op twee gedachten van den minister. Wil men werkelijk gedwongen frankeering, men drukke dit duidelijk in de wet uit. Maar hij verlangt vrijheid, vooral ook voor de lagere standen, bij welke het frankeeren van brieven niet in den volksaard ligt. Daarom heeft hij voorgesteld art. 1 te wijzigen in dien zin, dat hetzelfde port voor gefrankeerde als ongefrankeerde brieven zal worden betaald. Voor menigeen is het niet-frankeeren nog een waarborg voor de goede bezorging. De heer Storm van 's Gravesande beaamt het laatste volkomen. Juist op het platte land is het niet-frankeeren een waarborg voor de bestelling der brieven wanneer men het stelsel van uniformport wil aannemen, waar mede hij zich wel kan vereenigen, dan moet men ook het al of niet frankeeren vrijlaten. De heer Dumbar toont door eenige voorbeelden aan hoe gebrekkig de distributie in sommige verspreide en verafgelegen gemeenten in ons rijk is. Daarin behoort verandering te komen, maar bovenal dient men in die verwijderde streken het niet-frankeeren vrij te laten, omdat het innen van de port het eenige middel is om de brieven hunne bestemming daar te doen bereiken. De heer van Voorthuysen verklaart zich mede voor het amendement van den heer Lenting. Hij eene vroe ger voorgestelde uniform-postwet, was hij daartegen op grond van den financieelen toestand; deze is nu wel veel ongunstiger dan toen, maar de omstandigheden vorderen, dat wij op gelijken voet handelen als de meeste beschaafde Europeesche staten. De beeren Idserda en van Nispen zijn ook tegen den voorgestelden dwang tot frankeering, uithoofde van gebrek aan conti öle voor de bezorging. De heer Sloet verklaart zich echter, evenals de heer Blom, een voorstander van het regeerings-voorstel. In geval men bezorgd is voor de bezorging moet men er een stuiver meer voor over hebben. De heeren van Was- senaer en van Sijpesteyn vragen inlichtingen aan de regeering omtrent het voornemen ten aanzien van de mogelijkheid der aanneming van het amendement-Len- ting. De heer Vader meent dat als men gedwongen fran keering wil invoeren, men dan ook de postbeambten op het platteland beter behoort te betalen, om meer waar borg te verschaffen. De heer van Eek zegt dat het wel mogelijk is dat de meeste beschaafde Europeesche staten het stelsel, dat nu de minister voorstaat, hebben aangenomen, maar dat bewijst volgens hem nog niet dat het geene dwaling is. Hij acht het voorstel eene belemmering der vrijheid op deze wijze worden sommige personen zedelijk gedwon gen te frankeeren. De heer van de Butte voert tegen den heer van Eek aan, dat men op de spoorwegen ook wel vooruit de vracht moet betalen. De minister van financiën meent dat het voorstel Len ting van grooteu invloed zal zijn op de fiuancieele gevol gen der wet. Wat de raming betreft, meent de minister niet overdreven te hebben. De posterij-opbrengst neemt steeds toe; die van verleden jaar was f 180.000 meer dan het voorgaande, terwijl gedurende de eerste vijf maanden van dit jaar reeds 70.000 meer is ontvangen dan in de eerste vijf maanden van 1869. De voorgestelde hoogere port voor ongefrankeerde brieven is geenszins eene strafbepaling, maar alleen een premie op het fran keeren. Het voordeel van het frankeeren zaleene spoe diger bezorging zijn. De heer Lenting zegt repliceerende, dat men dan kon vaststellen gefrankeerde brieven eerder dan ongefran keerde te laten bestellen. De heeren van Eek en van S3rpesteijn repliceeren. De heer van der Linden verlangt zekerheid dat in elke plattelandsgemeente ook gelegenheid besta om brieven in een bus te werpen, hij zal dan voor de wet en tegen het amendement stemmen. Het amendement van den heer Lenting wordt daarop verworpen met 38 tegen 28 stemmen. Art. 1 wordt daarop aangenomen. Art. 2 ondergaat, op aanmerking van den heerCremers, een kleine wijziging in de redactie. De heer Fokker vindt het tarief in dat artikel veel te duur. De minister maakt dien spreker attent dat het veel goedkooper is dan het bestaande; nu gelden geen rayons meer van 30 kilometers. Wil men echter het oude rayon stelsel herstellen, het zal den minister aangenaam zijn voor de schatkist. De heer Fokker zegt na deze inlichting van eene wijzi ging af te zien. Art. 2 wordt aangehouden na eene korte duscussie, over wijziging vau redactie betreffende de beteekenis van het woord brieven. De minister had in het artikel reeds op aanmerking van den heer Heemskerk Az. ver andering gemaakt, maar wenschte eerst nog eens bedaard de geheele wet te overzien. Art. 3 komt in beraadslaging. De heer van Naamen licht zijn amendement, toe waarbij hij voorgesteld heeft om het gewicht der brieven bij de berekening der port buiten aanmerking te laten. Hij juicht het nu aangeno men beginsel toe, dat voor de meerdere moeite met onge frankeerde brieven een hooger port wordt gevorderd, maar dan is die moeite ook dezelfde voor zwaardere als lichtere brieven. Hij wil dus de verhooging van port boven de 150 grammen doen vervallen. De heer van der Linden ziet bezwaar in de bepaling der afmeting van de pakketten. Men kan een groot pak ket hebben, dat toch beneden het geoorloofde ge wicht is. De minister acht dat bezwaar denkbeeldig en zelden voorkomende, maar neemt die bepaling toch terug. Het voorstel vau den heer van Naaraen acht hij eene onbil lijke bevoordeeling van zwaardere brieven boven lichtere Het amendement van den heer van Naamen wordt aange nomen met 44 tegen 23 stemmen. Bij art. 6 maken de heeien van Eek en ÏMjls bezwaar tegen de verplichting om het expresseloon voor spoediger bestelling vooraf te betalen. De minister zegt dat ten gerieve van het publiek dat expresseloon bijwijze van frankeeren zal kunnen vol daan worden. Bij art. 8 verzoekt de lieer Dam dat ook op het platte land de gelegenheid worde geopend om aan de hulpkan toren aaugeteekende brieven te verzenden. De heer Storm hoopt dat de minister niet zal toegeven aan den geuiten wensch om aangeteekende brieven aan de huizen der ingezetenen te laten bezorgen; hij acht dat zeer gevaarlijk. De heer Vader ziet daarin ook vooral bezwaar met het oog op het personeel op het platteland. De minister zegt dat het volstrekt zijne bedoeling niet is geweest die aanhuisbezorging als algemeenen maatregel aan te nemen. Hij erkent het gevaar daaraan verbonden. Hij heeft het alleen toegezegd met het oog op de mogelijkheid om het in enkele groote gemeenten tot stand te brengen, doch altijd in overleg met geadres seerden. Na eene korte discussie over de redactie wor den artt 9 en 10 aangenomen. De heer Kops verzoekt daarop den minister aan de kamer te willen overleggen al wat bij zijn departement aanwezig is, omtrent de vereenigde spaarbanken en post kantoren in het buitenland. De minister belooft morgen die overlegging te zullen doen. Gemeenteraad van "Vlissingeii. Zitting van Vrijdag 3 Juni. (Vervolg.) De heer van der Hijden zegt dat hij, behoorende tot de zeven raadsleden die het voorstel hebbeo gedaan, in de adviezen van de plaatselijke schoolcommissie en van den schoolopziener nog geen redenen heeft gevonden tot wijziging of intrekking van bedoeld voorstel. In de eerste plaats bespreekt hij het advies der schoolcommissie en wel het derde punt: „het eenige argument van beteeke nis." Met aanhaling van de bewoordingen der commissie omtrent de verdeeling der school in drie klassen, zegt hij dat dit bij elke geregelde school het geval is en dus hier geen reden kan zijn om twee hulponderwijzers te behouden, want dan zou elke school, groot of klein, minstens drie onderwijzers moeten hebben, wat, naar hij gelooft, in de meeste gevallen niet zoo is. De commissie schijnt zijns inziens zelve te gevoelen dat hierin geen wederlegging gevonden kan worden, daar zij verder zegt: „de laagste klasse telt drie afdeelingen," om uit dit drie tal een argument te vinden ter bestrijding van het voor stel. Spreker vraagt in alle gemoedelijkheid: is het noodzakelijk dat deze drie afdeelingen daar bestaan? Hij heeft reden daaraan te twijfelen, aangezien deze verdeeling, ook op andere klassen eens toegepast, waar schijnlijk het getal van twee hulponderwijzers nog niet voldoende zou maken. En hoe komt de commissie, vraagt hij, dan nog verder aan de verzekering dat deze klassen en afdeelingen blijven bestaan ook met het tegenwoor dige aantal leerlingen? Hij ziet nog niet in dat bij een flinke verdeeling der werkzaamheden deze niet zóo zouden kunnen ingericht worden, dat bijvoorbeeld de onderwijzers uit de laagste en de hoogste klassen ook niet tevens zich beuitelingsmet het onderwijs uit de mid delste klasse zouden kunnen belasten: immers ziet men dit op een groot aantal andere scholen, waar het onder wijs zeker even goed is als te Vlissingen. Voorts herinnert hij, dat de schoolopziener in zijn advies zegt: dat wanneer het aan de inrichting der school was toe te schrijven dat het aantal leerlingen zoo zeer is gedaald, hij dan eene reorganisatie der school wenschelijk zou achten. Derhalve, zegt spreker, al daalt nu, tengevolge van oorzaken buiten de school, bet aantal leerlingen tot een getal hoe gering ook, wij moeten niet verwachten dat de schoolopziener ooit ten gunste van eene vermindering van het personeel zal adviseeren. De heer Schraver herinnert er aan dat in 185L slechts éen hulponderwijzer was. Eerst in 1854, bij vermeerde ring van kostleerlingen, is in het belang van den heer 1 Stuart daaraan een tweede hulponderwijzer toegevoegd. Wat betreft bezuiniging ten koste van het onderwijs, daarvan kan wel geen sprake zijn, daar voor dat schooltje jaarlijks door den gemeenteraad 'eene som van ruim /3300 wordt toegestaan en uitgegeven. De vooi stellers willen niet de sekteschool boven de openbare verheffen; hij althans niet; inaar het aanhalen van de uitlneiding der school van den heer Rosmalen heeft alleen ten doel om ons te wijzen, dat sommige ouders, die tegen de open bare school gemoedsbezwaren hebben, daardoor niet lan- ger genoodzaakt zullen zijn hunne kinderen naar de openbare school te zenden, en alzoo daardoor het aantal leerlingen der openbare school niet toe-, maar af zal nemen. De heer Hector geeft in overweging om eerst te trach ten a lout prix een eersten hulponderwijzer te krijgen en de benoeming van den tweeden vooreerst te laten rusten, om daarna te oordeelen in hoever al dan niet aan meer der personeel behoefte bestaat. Hij wil daarvoor aan den eersten hulponderwijzer eene behoorlijke verhooging van bezoldiging toekennen. De heer Verkuijl Quakkelaar merkt op dat in plaats van bezuiniging uit dit voorstel ten slotte vermeerde ring van uitgaven verkregen zal worden. De heer de Kruijff, zegt dat de reden waarom hij het voorstel ondersteund heeft,alleen gelegen is in hetgering aantal leerlingen hetwelk de school bezoekt. Hij meent dat een hoofdonderwijzer zich wel zou kunnen beijveren, met éen hulponderwijzer doeltreffend onderwijs te ge-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 5