ontvangen brieven. De eene was van het bestuur de
Ycreeniging tot bevordering van christelijk onderwijs
te Vlissingen, en bracht ter kennis dat de school voor
lager onderwijs, waarvan de heer Rosmalen hoofdonder
wijzer is, uitgebreid en met 1 Juli a. met eene klasse
voor meer uitgebreid lager onderwijs vermeerderd zal
worden. De andere brief was van burgemeester en wet
houders, waarin aan den gemeenteraad kennis wordt
gegeven van een voorstel, gedaan door zeven raadsleden,
aan het hcofd van welken men een lid van het dagc-
lijk8ch bestuur opmerkt, strekkende om de betrekking
van tweeden hulponderwijzer op de openbare school
voor meer uitgebreid lager onderwijs, waarvan de heer
Stuart hoofdonderwijzer is, te doen vervallen, en dat als
onmiddellijk gevolg niet zicb zal voeren inkrimping van
het daar gegeven wordende onderwijs.
Aan den eersten brief brengt hij allen lof toe. Het
daarin vervat besluit bewijst dat zij, die zicti voor een
gedeelte het b ij zonder onderwijs te Vlissingen hebben
aangetrokken, niet terugdeinzen voor uitgaven om dat
onderwijs te verbeteren en nit te breiden. Het voorstel
in den tweeden brief medegedeeld, het openbaar
onderwijs betreffende, moet hij daarentegen met de
meeste kracht bestrijden.
De gronden waarop dat voorstel is gedaan zal hij niet
trachten te weerleggen, daar dit reeds voldoende is ge
schied door de schoolcommissie en ook op uitmuntende
wijze door den schoolopziener, die beiden geadviseerd
hebben het voorstel niet aan te nemen. Aan beide advie
zen hecht hij zijn volkomene adliaesie. Alleen wil hij nog
dit zeggen, dat niet het getal leerlingen op de openbare
school van den heer Stuart aan den raad het getal hulp
onderwijzers moet aanwijzen, maar wèl het aantal op
die school onderwezen wordende vakken. Het bestaan
der hoogere burgerschool te Middelburg moet niet tot
vermindering van het getal hulponderwijzers voeren,
want daardoor zou het onderwijs op de school van den
heer Stuart lijden, en men moet hebben óf eene school
waar goed onderwijs wordt gegeven, óf geen school.
Hij wenscht dat genoemde school eene zoodanige zij en
blijve, die niet alleen ten doel beefi het voorbereiden
voor de hoogere burgerschool gelijk de schoolcom
missie van oordeel schijnt te zijn en waaromtrent hij met
haar in gevoelen verschilt, maar een zoodanige waar
de zonen der ingezetenen alles kunnen leeren wat zij
behoeven, om zich in alle opzichten bekwaam te maken
voor beroepen, bedrijven of betrekkingen, die zij een
maal in de maatschappij wenschen uit te oefenen of te
vervullen, zonder daarvoor genoodzaakt te zijn de hoogere
burgerschool te bezoeken.
Wellicht heeft bij de voorstellers nog een andere reden
bestaan dan die in het voorstel genoemd, namelijk de
weinige vruchten die tegenwoordig van het onderwijs
op die school worden opgemerkt. Zijn die vruchten
inderdaad minder dan vroeger, dan is het opheffen der
betrekking van tweeden hulponderwijzer zijns inziens
waarlijk geen middel om verbetering aan te brengen,
hetgeen toch alleen het streven van den raad moet zijn,
en niet het besparen van een luttele aan die betrekking
verbonden som gelds; maar dan moet men de reden van
die mindere gehalte van het onderwijs zoeken in de
meerdere of mindere bekwaamheid van de hulponderwij
zers, en kan men daarin verbetering brengen door de
voorwaarden aannemelijker te maken die aan de betrek
king van hulponderwijzer verbonden zijn, teneinde zoo
doende bekwamer hulponderwijzers te verkrijgen,- dit
kan geschieden zonder bezwaar voor de financiën der
gemeente, door aan de hulponderwijzers vrije inwoning
te geven in het aan den hoofdonderwijzer ter bewoning
gegeven huis, waartegen deze wel geen bedenking kan
hebben, daar de gemeenteraad in der tijd die ruime
woning aan den heer Stuart ter bewoning gaf toen zijne
school met een aanzienlijk aantal kostleerlingen werd
vereerd, en bepaald met het oog daarop, terwijl de hulp
onderwijzers toen bovendien ook bij dien hoofdonderwij
zer inwoonden. Nu geen kostleerlingen van die school
meer gebruik maken zal er meer dan genoeg gelegenheid
zijn om aan beide hulponderwijzers daar vrije inwoning
te geven boven hun tegenwoordige bezoldiging: dan
kan men zeggen dat hun bezoldiging ruim is gesteld en
mag men kundige hulponderwijzers verwachten, die den
hoofdonderwijzer behulpzaam kunnen zijn, om meer uit
gebreid lager onderwijs te geven volkomen naar de
eischen des tijds, en behoeven de ouders niet uitsluitend
bun toevlucht te nemen tot de hoogere burgerschool te
Middelburg hetgeen bovendien voor sommigen be
zwaren zou opleveren om die kundigheden te verza
melen welke nuttige burgers vormen voor de maat
schappij.
Voorts wijst spreker op de verplichting, door de wet
opgelegd, om voor het openbaar onderwijs te waken, al
zij het bijzonder onderwijs nog zoo voldoende. Hij spoort
aan om niet af te breken, maar veeleer op te bouwentot
eendrachtig samenwerken om Vlissingen in staat te
stellen eervol te kunnen dingen naar de kroon van be
schaving en wetenschap, opdat de raad alzoo medewerkc
tot meerderen bloei en welvaart, die voor het tegenwoor
dige wel te wenschen overlaten, maar weldra door de
grootsche werken die men te Vlissingen tot stand ziet
komen, zullen herleven. Hij eindigt met den wensch dat
de ingekomen adviezen en het in den raad gesprokene
strekken mogen, om de voorstellers van hunne zienswijze
terug te brengen.
De heer Caiienfels treedt eerst in eenige algemeene
beschouwingen over het voorstel, hetwelk hij belangrijk
noemt, zoowel om bet onderwerp dat het ten doel heeft,
als ook om het groot aantal leden waardoor het is onder
teekend en het grooter getal leden wellicht waarvan het
is uitgegaan. Daar het onderwijs den grootsten invloed
op de maatschappij uitoefent, beschaving en zedelijkheid,
geluk en welvaart bevordert, spoort hij aan tot een be
zadigde behandeling der zaak en om innige overtuiging
tot richtsnoer van handeling te maken. Hij mag niet
onderstellen, veel minder vaststellen, dat door de voor
stellers reeds binnenskamers, buiten deze openbare verga
dering het voorstel tot een besluit zou zijn verheven,
omdat zoodanig feit zijns inziens minder eerlijk zou moeten
genoemd worden en in bepaalden strijd met de voor
schriften der wet. Nogtans blijft het, naar zijn beschei
den oordeel, een verkeerde handeling dat in eene raads
vergadering een voorstel door de helft der me estal
tegenwoordige leden wordt ingediend.
Voorts destrueert spreker de motieven der zeven
voorstellers. Het eerste punt: „de school telt tegenwoor
dig nauwelijks 30 leerlingen en sedert geruimen tijd
worden geen kostleerlingen daaiop meer aangenomen",
erkent hij wat de feiten betreft, doch het aantal leerlin
gen kan geen juiste maatstaf zijn voor het noodige
onderwijzerspersoneel; het gaat niet op het aantal leer
lingen door het getal onderwijzers te deëlen, en dan te
zegden! „dus slechts op zooveel elèves éen onderwijzer,
derhalve te veel." Op bedoelde school treft men leerlingen
aan van 9—16 jaar; mihstens tweemaal per jaar erlangt
men daar nieuwen voorraad; geen leerling op dien leef
tijd, wil hij zijne bestemming bereiken, mag worden
achtergehouden voor minder gevorderden, en mitsdien
moet de laagste klasse uit verschillende afdcelin-
gen bestaan. Merkt toch eens op, zegt spreker, wat, be
halve bet lager onderwijs in zijn geheel, nog daarenboven
op de school moet onderwezen wordendat men geen
hulponderwij/.ers kan verkrijgen die al de vakken kun
nen onderwijzen, welke tot het onderwijs op bedoelde
school behooren, zoodat men toch nooit in allen deele
heeft kunnen zeggen: „er zijn voor het onderwijs,daar
te geven, 3 onderwijzers." Ook mag men niet voorbij
zien dat de hoofdonderwijzer steeds 2 hulponderwijzers
heeft gehad en ook gebruikt toen het onderwijs n iet
door de gemeente werd bekostigd, maar hij zijn hulp
personeel zelf moest salarieeren. Ook nu, bij het gering
aantal leerlingen, is de hoofdonderwijzer zelf van oor
deel dat geen der hulponderwijzers kan worden gemist,
tenzij ten nadeele van het onderwijs. En vraagt dan,
zegt hij, uzelven af, hetzij die zienswijze van het hoofd
der school goed of verkeerd zij, of men in zoodanig ge
val tot opheffing van een der onderwijzersplaatsen raag
medewerken of besluiten? Het vermoedelijk gevolg
dier opheffing zou zijn, dat het onderwijs, hetwelk nu
reeds bij sommigen minder solide wordt geacht, in ge
halte verminderde, en juist alle middelen moeten aan
gewend worden om het steeds te verbeteren.
Wat betreft het tweede punt: „de aan de hoogere bur
gerschool bestaande gelegenheid tot het ontvangen van
onderwijs in vele vakken, waarvan door Vlissingen's
ingezetenen gebruik wordt gemaakt," ook dit feit erkent
spreker, doch den zin en de strekking er van verklaart
hij niet te vatten. Ligt de kracht van het argument in
de eerste zinsnede, zoodat men daardoor te kennen wil
geven dat, nu eenmaal het nabijgelegen Middelburg een
hoogere burgerschool bezit, het meer uitgebreid lager
onderwijs te Vlissingen geen behoefte meer is, dan
vraagt hijheeft de regeering aan deze gemeente daar
om dispensatie verleend van het oprichten eener instel
ling van middelbaar onderwijs, teneinde men ook het
meer uitgebreid lager niet voldoende zou maken Heeft
het voorstel een bezninigingssysteem tot grondslag, dan
bedenke men dat de verleende vrijstelling slechts tij de-
lijk is, en dat dezelfde regeering die de dispensatie
verschaft naderhand kan noodzaken tot het stichten
eener instelling, die vrij wat meer dan eenige honderde
guldens aan de gemeente kosten zal, iets wat hij en an
deren, bij gebrek aan voldoend meer uitgebreid lager
onderwijs, wellicht zouden zoeken te verkrijgen. Of ligt
de kracht van bewijs in de tweede zinsnede van het
motief, en bedoelt men daarmede dat de loop nu toch
van Vlissingen naar Middelburg is, en dat de geest des
tijds dit wil, en dat de hoogere burgerschool toch alléén
de gezochte is? Het is waar, enkelen uit Vlissingen
laten hunne zoons naar Middelburg gaan, maar zij doen
dit met opoffering; de ouders zouden liever hunne kin
deren op den leeftijd dien ze bezitten nog bij zich hou
den; zij achten het ddar gegeven onderwijs voorden
leeftijd der leerlingen minder geschikt Vele gemeenten
betreuren het gemis eener school als waarvan hier sprake
is, gemeenten die zelve in het bezit zijn eener hoogere
burgerschool en die juist daardoor van de andere zijn
beroofd. Bij het schoolwezen hooggeplaatste personen,
hebben zich, evenals spreker, menigmaal verheugd in het
aanwezig zijn der thans besproken school. Daarom dringt
hij er op aan dat men trachte haar te behouden, zoo noo-
dig te herstellen en te verbeteren, maar zich wachte om
haar onnut te maken.
Aangaande het derde punt van het voorstel„de bij
zondere school van den heer Rosmalen zal eene uitbrei
ding erlangen voor het onderwijs in vreemde talen",
zegt de heer Caiienfels, dat men zich hierbij gevoegelijk
op de Roomsch-catholieke school had kunnen beroepen
ter versterking van het door de voorstellers bijgebrachte
bewijs. Maar, vraagt hij, zijt gij dan, mijne heeren, voor
standers der sektescholen? Moet gij, als leden van den
gemeenteraad, die indirect voorstaan en begunstigen,
gij die behoort zorg te dragen voor het openbaar
onderwijs? Hij meent prijs te stellen op godsdienst,
maar toch schroomt hij niet te verklaren dat hij de sek
tescholen niet is toegedaan, hoezeer hij liet toejuicht dat
debijzondere scholen nevens de openbare een wet
tig bestaan hebben. Daar hier geen sprake is van het
oprichten eener nieuwe school voor meer uitgebreid
lager onderwijs bij de reeds bestaande, mag men zich, om
een last af te schuiven, niet op eene bestaande, veel
minder op eene nog op te richten school beroepen, eu
volgens zijne overtuiging moet bij eenmaal bestaande
scholen het openbaar onderwijs tegen het bijzondere
kunnen opwegen. De maatschappij moetin het openbaar
onderwijs een waarborg hebben dat het goed is; voor
het bijzondere heeft ieder individu zelf toe te zieD hoe
het is. Overigens verklaart hij echter gaarne lof te
brengen aan het onderwijs op de school van den heer
van Rosmalen.
Met een en ander heeft de heer Caiienfels gemeend
het voorstel te moeten bestrijden èn als lid van den raad
èn als lid der plaatselijke schoolcommissie èn als indivi
dueel bij de zaak belanghebbende. Daar hij gevoelt dat
ook eigenbelang bij deze zaak invloed uitoefent, acht
hij het eveneens mogelijk dat bij zijne medeleden in den
raad, die geen van allen rechtstreeks persoonlijk
belang bij de zaak hebben, dit gemis van belang wel
licht op hunne meening influenceert. Hij spoort hen
aan om zich dit af te vragen alvorens hunne stem uit te
brengen, en de belangen der gemeonte te bedenken,
wier bloei door den staat van het onderwijs bevorderd
of benadeeld kan worden, want hoe minder het onder
wijs in Vlissingen naar de behoefte des tijds is ingericht,
hoe gereeder huisgezinnen die niet ge ho u d e n zijn zich
in de gemeente te vestigen, waaronder hij ook zich-
zelven rangschikt, haar zullen verlaten, om zich naar
of in de onmiddellijke nabijheid van eene andere ge
meente te begeven, waar voldoend onderwijs te verkrij
gen is. {Fervolg in een volgend nommer
ÖuitfiüartiX
Algemeen orerziclit.
In verband met de verschijning van verschillende
revolutionaire afdeelingen in verschillende streken van
Italië meldt men de ontdekking eener samenzwering te
Livorno. Naar aanleiding hiervan zijn een aantal perso
nen gearresteerd, waaronder eenige Garibaldianen, en
verschillende stukken in beslag genomen. Daaruit zou
het bestaan eener uitgebreide Mazzinistische samen
zwering gebleken zijn.
Beschouwt men nu al de verschijnselen der laatste
weken in den politieken toestand van Italië als een
eenigszins samenhangend geheel, dan mag men de vrees
van sommigen voor ernstige binnenlandsche onlusten
misschien als overdreven, maar zeker niet als geheel en
al ongegrond beschouwen.
Volgens mededeelingen uit goede bron is de staat-
kundigepositio van het ministerie te Florence inmiddels
verbeterd tengevolge der laatste stemmingen in de ka
mer van afgevaardigden, waarbij de ministerieele meer
derheid tot drie en vijftig stemmen is geklommen. Al
leen de politieke vrienden van den heer Ratazzi
koesteren nog eenige hoop om het ministerie Sella-Lan-
zate doen vallen, bij dediscussiën over debank-quaestiën."