Te Bremen heeft Maandag een vreeselijke brand i gewoed, waardoor een groot aantal huizen en pakhuizen zijn vernield's avonds half negen duurde de brand nog •voort. Thermometerstand. 8 Juni 'sav. 11 u. 49 gr. 9 'smorg. 7u.58gr.'smidd. 1 u. 60 gr.'sav. 6u. 59 gr. j Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Woensdag 8 Juni. Behandeling der herziene j postwet. Interpellatie. De algemeene beraadslagingen worden geopend over het wetsontwerp tot herziening van de wetten op do brievenposterij. De heer Fokker acht de postwet van 1850 een wel- I daad voor het land geweest te zijn; hij haalt eenige staaltjes aan van het vroegere ongerief in het verzenden van brieven. Tegen de tegenwoordige voordracht heeft hij echter bezwaren. Er is veel in wat hij afkeurt en veel I niet in wat daarin had behooren te staan. In de eerste plaats wordt de dagbladpers, [vooral de kleine door de voorgestelde bepalingen meer gedrukt dan men, na den li beralen maatregel ten vorigen jare genomen, mocht ver wachten. Juist bij de uitbreiding van de grootere cou ranten, heeft het publiek belang bij de kleinere dagbladen gekregen. Door deze voordracht is meer het belang van i de schatkist dan dat van het publiek in het oog gehou- 1 den. Hij is er niet tegen dat er overschotten zijn op het postwezen, doch deze behooren aangewend te worden tenbehoeve van verbetering van verkeer en het gerief van publiek. In de eerste plaats liad men door een post- contract eene transatlantische stoomvaart, op Amerika kunnen tegemoetkomen. Die zaak, welke gebleken is niet door particuliere krachten tot stand te kunnen komen, behoort wel degelijk bij deze gelegenheid bespro ken te worden. De achteruitgang van den handel op Amerika is volgens de kamer yan koophandel te Amster dam uitsluitend te wijten aan het ontbreken van eene directe stoomvaait. Tegen het subsidieeren van eene I dergelijke maatschappij door middel van postcontracten, gelijk die in het buitenland worden aangegaan, verzet zich de bestaande wet, en daarom heeft hij door een I reeds medegedeeld amendement de gelegenheid in deze wet daartoe willen openen. Ook is het te betreuren dat I de minister bij deze wet geene bepalingen heeft opgeno- j men cm spaarbanken aan de postkantoren te verbinden, i Die nationale deugd van spaarzaamheid moest des te I eer bestendigd worden, waar het rijk een nationale ondeugd, het spel, exploiteert. De heer Heemskerk Az. bespreekt in het breede de onzekere financieele gevolgen van deze wet. Hij betreurt het dat de eerste kamer een vorig ontwerp verworpen heeft, omdat wij toen in betere financieele omstandig heden verkeerden. Hij acht de verwachting van meer dere opbrengsten zeer dubieus. Men moet toch niet voor bijzien dat bij vermeerderde verzending, ook vermeer dering van u tgaven voor uitbreiding zal vereischt worden. De gedwongen frankeering acht hij eene afschrikking voor velen om te schrijven. Wat het verhoogde port, van de drukwerken aangaat, die maatregelen acht hij niet liberaal en niet consequent. Wanneer men voornemens geweest was de afschaffing van het dagbladzegel nader hand goed te maken door eene dergeliike verhooging als thans wordt voorgesteld, dan had men dit dadelijk aan de uitgevers moeten voorspiegelen maar ze nu op deze wijze te willen knijpen acht hij eenigszins hatelijk. Hij ziet ook geen reden waarom kleine couranten die niet iederen dag uitkomen zwaarder moeten belast worden dan andere dagbladen. Hij vindt het een zonder- Hng argument, dat de minister heeft opgegeven, dat de bedoeling is het overvoeren van de post met pakketten drukwerken te voorkomen. Wanneer men tegen de moeite opziet, moet men ook het monopolie laten varen, en men had dan in ieder geval een maximum van zwaarte, evenals voorde brieven, moeten aannemen. De heer Rutgers van Rozenburg heeft drieërlei be zwaar tegen de wet. Vooreerst het gemis van een aequivalent voor het te lijden verlies, ten andere de staatskassierderij die deze voordracht in het leven zou roepen ten nadeele van de particuliere industrie, en ten derde de bepaling waarbij geldverzendingen anders dan in aangeteekende brieven wordt verboden. De heer van der Linden keurt de wijze van verande ren der bestaande wet af. Een verkeerd monopolie wordt gehandhaafd, met dubieuse bepalingen omtrent verzen ding van drukwerken. Het overlaten van gedeeltelijke invoering der wet aan de postadministratie acht hij ver keerd; dat behoort de wetgevende macht te bepalen. De bepalingen omtrent afmeting en gewicht van pakketten drukwerken zijn naar zijne meening onduidelijk. De heer van Naamen meent ook dat de raming van den minister omtrent de financieele gevolgen dezer wet geheel in de lucht hangt. Hij keurt het zwaarder belas ten van ongefrankeerde brieven af, evenals de verhoo ging van het port voor nieuwspapieren. De minister van financiën meent dat men den druk voor de dagbladen overdrijft. Door de afschaffing van het zegelrecht is de pers met vijf ton ontlasthetgeen nu meer zal moeten opgebracht worden, zal hoogstens f 30,000 bedragen. Hij is echter niet ongenegen om aan bezwaren van geringen geldclijken aard alsnog tegemoet te komen Zijne bedoeling is niet geweest stokstijf aan elke bepaling der wet vast te houden. Een vermomd subsidie aan de Noord-Amerikaansche stoom bootvaart in deze wet op te nemen, blijft hij niet raadzaam achten. De gemaakte bezwaren tegen de zoo genaamde kassierderij van de postadministratie wil hij gaarne gevolgd zien door eene afstemming van het be trokken artikel. Het was alleen in 't belang voor 't pu bliek voorgesteld en levert toch niets dan moeite zonder noemenswaardige baten voor de posterij op. Tegen het instellen van spaarbanken van rijkswege blijft hij be zwaar hebben, zoolang niet van rijks- of particuliere zijde een algemeene spaarkas is opgericht. De heer Fokker meent het niet eens met den minister te kunnen worden, omdat deze de post als een winstge vende nering blijft beschouwen, nij dringt nader zijne gevoelens aan, evenals de heer Heemskerk. Na repliek des ministers worden de algemeene beraadslagingen ge sloten. De heer Haffmans interpelleert den minister van bin- nenlandsche zaken omtrent de plaatst gehad hebbende verzakkingen aan de fondamenten voor de spoorweg brug aan de Moerdijk. De minister geeft te kennen dat men wel gerekend had op uitschuring van den grond tusschen de pijlers, doch niet dat die zoo spoedig en in eens zou plaats heb- pen. Zij is het gevolg van de laatste hevige winden. Er zijn echter reeds dadelijk maatregelen genomen en de toestand kan weldra weder door nieuwe bezinkingen worden hersteld. Gemeenteraad ran Tlissingen. Zitting van Vrijdag 3 Juni. {Vervolg.) De heer Hector betuigt zijn leedwezen over de onaan gename opmerkingen van den voprzitter, en herinnert dat in een vorige vergadering, toon door den heer Scbra- ver van deze zaak gewag werd gemaakt-, de voorzitter gezegd heeft dat daartoe dan een voorstel moest inge diend worden, waardoor hij zich als 't ware uitgenoodigd vond om dat voorstel schriftelijk in te dienen. Hij zou het beter geoordeeld hebben dat de voorzitter, indien die indiening tegen zijne bedoeling ware geweest, ver zocht had die zaak nader te onderzoeken of bij het dagelijksch bestuur tot een punt van overweging te maken. H'y herinnert voorts aan belangrijke voorstellen, door den heer van Uije Pieterse, zijn collega, in den raad gedaan zoDder dat hierover in het dagelijksch be stuur gesproken is en die hem zelfs verrasten. Hij er kent echter de volkomen bevoegdheid daartoe van dat lid van het dagelijksch bestuur en acht zich evenzeer gerechtigd tot het voorstel hetwelk door hem is gedaan. Vervolgens beantwoordt spreker, met twee raadsleden die hij daarover gesproken heeft, de bedenkingen der plaatselijke schoolcommissie tegen het gedane voorstel. Vooraf echter merkt hij op dat, ofschoon de leden dier commissie zich daarbij hebben willen doen kennen als ijveraars voor den bloei van het onderwijs en zich be roepen op den eetimaal door hen afgelegden eed, ook zonder dat geen reden zou bestaan om daaraan te twijfe len, maar daartegenover staat dat de voorstellers even eens de belangen van het onderwijs willen behartigen, maar die van de gemeente tevens, waartoe zij op hunne betrekking van raadslid en mede op hun als zoodanig afgelegden eed zouden kunnen wijzen, en zij uit dien hoofde geen vrijheid vonden, de kosten van het onder wijs vooreerst hooger op te voeren. Bij een nader betoog van het aannemelijke van het voorstel treedt hij in eenige beschouwingen van de wijze waarop de schoolcommissie poogt het krachteloos te maken. Vooreerst bestrijdt hij de zienswijze der commissie, dat de door de voorstellers aangevoerde motieven in een afdalende reeks moeten beschouwd worden. De voorstel lers toch gelooven dat de uitbreiding van het onderwijs op de bijzondere school van den heer Rosmalen een groot bezwaar oplevert tegen de stelling der commissie: ver meerdering van het onderwijzend personeel op de openbare school van den heer Stuart. De commissie tracht daarom zeker het voorstel te ontzenuwen door te onderstellen, dat het wijzen op die school met een be paald kerkgenootschappelijke tint, zou mo eten strekken om daarnaar het openbaar onderwijs te regelen, dat in geenen deele als in strijd met de wet bij de voorstellers, is opgekomen, ofschoon het te verwachten is dat die school, welke reeds met 1 Juli a. voor meer uitgebreid onderwijs zal geopend zijn, een aantal leerlingen tot zich zal trekken. De reden dier verwachting is, dat de ouders of voogden der kinderen er belang in stellen dat op de ontwikkeling van het verstand en de veredeling van het hart, wat zeer goed samen kan gaan, gewerkt worde zonder in strijd te komen met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Daarvan kan op die school, bestaande uit protestantsche kinderen, wel geen sprake zijn bij het behandelen van eenige bijbelsche verhalen, het bevorderen van bijbelkennis, en de oefe ning van godsdienstige en andere stichtelijke liederen, dat zonder in het leerstellige of de onderscheidene rich tingen onder de protestanten zeiven te treden, niet anders dan een goed effect op het kinderhart kan uit oefenen, en tot eenige voorbereiding verstrekt voor het leerstellige en bepaald godsdienstig onderwijs, dat zij bij de leeraars hunner gezindte reeds of in het vervolg ont vangen. Daardoor zal het uitzicht op vermeerdering van scholieren op de openbare school zeer verminderen, vooral indien de op die bijzondere school aan te stellen onderwijzer aan de daarvoor gestelde eischen voldoet. De onzekerheid van dit laatste, waarop door de school commissie gewezen is, stellen de voorstellers terzijde, omdat zoodanige onzekerheid bij de aanstelling van een onderwijzer op een openbare school ook kan bestaan. In de tweede plaats zegt spreker, dat bij de voorstel len niet gelden kan de opmerking, dat het onderwijs ge brekkig zou zijn als geen tweede hulponderwijzer werd aangesteld, zóo zelfs dat de commissie durft spreken van een opheffing der school, als zij zich in herinnering bren gen hoezeer het tot stand komen dier school, lang voor de invoering der wet op het lager onderwijs van 1857, onder den hoofdonderwijzer Stuart een gewenschte zaak was en hoevele goede resultaten die school onder zijne leiding, geholpen door slechts éen hulponderwijzer, heeft opgeleverd en zij lang druk bezocht werd. Zij kun nen alzoo niet aannemen dat nu behoefte zou bestaan aan meer onderwijzend personeel, in verband tevens met do concurrentie die, behalve door de bijzondere school van den heer Rosmalen te wachten, reeds lang bestaat door de vestiging eener bijzondere school voor gewoon j en meer uitgebreid lager onderwijs van den heer Prince en eene school van dien aard voor jongelingen van de i Roomsch-catkolieke gezindte, bezocht door een groot aantal leerlingen. Te Vlissingen bestaat dus ruimschoots, meer dan vroeger, gelegenheid voor de kinderen van minvermogenden of mingegoeden, om onderwijs in die elementen van kennis te ontvangen, noodig om zich in i het beroep of het vak hunner keuze in het vervolg door eigen studie te beter te kunnen bekwamen, maar ook voor de jongelingen uit den bemiddelden stand om I zich de voorbereidende kundigheden eigen te maken I ter toelating op de hoogere burgerschool te Middelburg of elders. J Hiermede meent spreker de tegen het voorstel ge- j maakte bedenkingen genoegzaam wederlegd te hebben, terwijl het zijns inziens niet te ontkennen is dat, niette- genstaande de te Vlissingen bestaande goede inrichtin gen voor onderwijs, toch enkele jongelingen elders ter school besteed worden en om spoedig op de hoogere burgerschool toegelaten te kunnen worden nog privaat les nemen, waartoe veel bijdraagt de zucht van sommige ouders om hunne kinderen vroeg indruk te geven van eene roeping of bestemming voor een veelbelovende of hooge betrekking in de maatschappij, en ook om ben meer aan den omgang in de samenleving te gewennen buiten hunne woonplaats. Op grond hiervan zal de schoolcommissie, naar de meening der voorstellers, toch wel niet verlan gen dat te Vlissingen een hoogere burgerschool zou wor den opgericht, welke groote kosten voor de gemeente zou veroorzaken en slechts voor enkele leerlingen eene tegemoetkoming zou wezen ten laste van de gemeen tekas. Ook houden de voorstellers staande, dat sedert op de school van den heer Stuart geen kostleerlingen meer aangenomen worden, het getal leerlingen ook is afgeno men, en hierin ook eene reden is gelegen om het perso neel der hulponderwijzers van twee op éen te brengen. Ten slotte werd aangedrongen om te trachten een zeer bekwamen en geschikten eersten hulponderwijzer te verkrijgen, in het oog houdende dat de tegenwoordige bezoldiging van f 600 van gemeentewege waarschijnlijk weinig concurrentie zal uitlokken en men derhalve tot eene verhooging daarvan zal dienen over te gaan. De heer van Uije Pieterse zegt, dat er in het leven vele contrasten zijn die we dagelijks opmerken, en wijst op een in het oogspringend contrast in twee dezer dagen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 4