MIDDELBURGSCHE COURANT. Donderdag 1870. 12 Mei. L\°- 112. Middelburg 11 Mei. Een bekend kampioen voor de uitbreiding van het stemrecht, de heer m>\ S. van Houten, heeft in het Noor den het resultaat zijner overwegingen over dat vraag stuk medegedeeld. Twee redenen hebben den schrijver, volgens zijne verklaring, doen besluiten daartoe over te gaande eerste is dat men hem gevoelens toeschrijft, die hij niet omhelst, cn de tweede dat hij eene poging wil doen om de regeeriug tot een spoedige indiening van een voorstel te nopen. De heer van Houten herhaalt zijn vroeger reeds ken baar gemaakt gevoelen dat hij wilhandhaving van den census als grondslag voor het stemrecht, maar aan zienlijk verlaagd, terwijl hij de gebreken van den grondslag door verbeteringen in het belastingstelsel/ wil wegnemen. Na eene ontwikkeling van de verkeerde wijze waarop tegenwoordig politieke vraagstukken worden behandeld, formuleert hij de vraag die hij wil behandelen aldus „Bestaat er in ons land thans behoefte aan eene nieuwe regeling van het kiesrecht en aan uitbreiding van het kiezerslichaam „De grondtoon der tweede kamer is bij uitstek con servatief op dit punt, zegt de schrijver, en de parle mentaire strijd tusschen de beide centrums maakt op hem den indruk van een spiegelgevecht, waarbij de ministerieele portefeuille de prijs der overwinning is. Eene overwinning geeft geen verandering van spel, slechts van spelers. Er is in de kamer geen strijd over beginselen, en daarom is die kamer niet het getrouwe beeld der natie. Er is een groot verschil van atmospheer i n en buiten de kamer. „De meest ernstige vraagstukken zijn daarbuiten aan de orde, en worden met hartstochtelijke felheid behan deld. Op kerkelijk gebied woedt een strijd, in hevigheid slechts in de 16c eeuw geëvenaard. Op het gebied van den arbeid ontplooit zich eene beweging, waarvan men diepte en omvang nog Slechts kan gissen. De liansfor- matie van het Europeesch statenstelsel, niet het minst een gevolg van de toenemende middelen van gemeen schap en het vermeerderd internationaal verkeer, is nog in vollen gang." „Het publiek noemt de debatten der kamer, „gezeur, geharrewar." Omdat de kamer niet populair is wordt er zelden een toon aangeslagen, die het oor der natie treft." „De schrijver toont voorts aan, dat de invloed der tweede kamer tegenoVer andere staatsmachten niet zoo groot is als in een constitutioneel land behoorde. Dit blijkt daaruit, dat na de kamerontbinding in Januari 1868 het ministerie bleef, hoewel iedereen wist dat het geene meerderheid zou hebben en dat het zelfs niet af trad na de motie-Blussé, maar door een begrootings- verwerping gedrongen moest worden. Het tegenwoordig kabinet steunt, wat zijn oorsprong betreft, evenzeer op de eerste als op de tweede kamereen abnormale toestand in een constitutioneel land. De eerste kamer verbetert of berispt soms de tweede en de regeering, onder de pressie der eerste kamer of steunende op haar advies, komt onmiddellijk met verworpen voorstellen bij de tweede kamer terug, terwijl de eerste de neiging openbaart zich meer staatsrechterlijke bevoegdheid te willen veroveren dan de grondwet haar toekent, b. v. het recht van amen dement. Uit een en ander blijkt, volgens den schrijver -voldoende, dat de tweede kamer zoowel tegenover de kroon als tegenover de eerste kamer zedelijke kracht en invloed mist, wat voor deeenige rechtstreeks uit het, volk gekozene staatsmacht niet het geval behoort te zijn; zij behoort een zedelijke overmacht-te hebben. Met dien toe stand hangt samen „dat er overvloed van liberalisme is in beginsel", „d. i. van liberalisme met woorden zonder bladen." Waaruit die toestand ontstaan is De eerste kamer is geroepen om „de bezitters van groote vaste fortuinen" of „meer bepaaldelijk den eigendom te vertegenwoor digen" als een tegenwicht voor de door het volk recht streeks gekozenen, die als de naar den eigendom stre- •venden konden beschouwd worden, ten koste van hen, die reeds fortuin verworven hadden. Maar de tegen woordige hooge cencus, in Verband met het belasting stelsel, maakt dat in de tweede kamer het verworven vermogen evenzeer overwicht heeft over het streven naar vermogen, dat is, met meer bekende woorden, de belangen van kapitalisten boven de belangen van nijver heid en arbeid. Het practisch terrein van den strijd is dus het belastingstelsel. De belangen van bezitters van grond en roerend goed zijn beter gehandhaafd dan het industrieel kapitaal en de inkomsten van den arbeid. Vervolgens heeft tot dien toestand bijgedragen het rechtswezen. Er is geen snel en goedkoop recht te krij gen. De klassen die overwicht hebben, gevoelen daarvan den last niet, en zij hebben ook veel familie in de ma gistratuur, die met half geld, behoudens uitzonderingen, voor kwart werk genoegen nemen. Op de vraag of uitbreiding van bet kiesrecht baten zon, antwoordt de schrijver, dat daardoor zelfs de moge lijkheid om te denken aan een beroep op bet volk tegen zijn wettelijke vertegenwoordiging vervalt, ter wijl de tweede kamer, op een breeder kiezerslichaam steunende, een andere richting dan de eerste kamer zat vertegenwoordigen en deze daardoor van zelf tot haar natuurlijke taak zal worden teruggebracht, om de wetten te beschouwen uit bet oogpunt der grondwettigheid en de handhaving van verkregen rechten. Daardoor zou ook de populariteit der tweede kamer zeer winnen. Als het beperkt kiesrecht veroorlooft te regeeren in s t r ij d met beginselen, welke het uitgebreider kiezcrslickaam zou doen bovendrijven, dan is onsland bepaald in gevaar, waartegen een uitgebreid kiesrecht een noodzakelijke maatregel zou zijn. Op de vraag hoever het kiesrecht moet worden uitge breid, moet men geen antwoord zoeken in afgetrokkene bespiegeling, meent de heer van Houten. De hervorming moet strekken om den zedelijken invloed en de populari- teitder tweede kamér te herstellen, en dehoofdrichtingen in het politieke leven moeten het nieuw samen te stellen kiéslichaam erkennen als de macht, die beslissend aan wijst iu handen van welke richting dc leiding van het regeeringsbeleid moet worden toevertrouwd. Daarvoor is eene herziening noodig. Alleen bij benadering kan de hoegrootheid der uitbreiding worden aangegeven. Die natie moet bij een practisch vraagstuk rechter zijn in het hoogste ressort; slechts die oplossing is goed, die bij innerlijke deugdelijkheid ook op den bijval der natie raag rekenen Het is een der grootste fouten van vele politieke man nen dat zij zich niet beter rekenschap geven van dat deel des volks dat men gewoon is „het volk achter de kiezers" te noemen en daarvan zulke lage denkbeelden hebben. Bij de tegenwoordige regeling van ons kiesrecht behooren vele zeer beschaafde personen van uitstekende opvoeding tot dat deel van het volk. Het is een gevolg van de regeling der personeele belasting. In sommige steden ia de census zóo hoog, dat men bij eene vertering van f'SOOO per jaar, als er f 500 buur wordt betaald, nog niet hoog genoeg is aangeslagen om kiezer te zijn, terwijl bij lager vertering en meer patent-aanslag men toch ook kiezer kan wezen. Wie van de uitkomsten van zijn arbeid moet leven is bijna regelmatig uitgesloten. De schrijver wil geen politieke rechten verleenen aan hen, die geen zelfstandig bestaan hebben. Zij moeten eerst door vermeerderde welvaart tot politieke rechten komen. Het omgekeerde zou een gevaarlijke illusie zijn. Het kiesrecht der allerlaagste klasse is een steunpunt of voor het despotisme, öf voor eene tot gelijkheid strekkende beweging. De uiterste grens voor het geven van kiesrecht moet. zijn de mogelijkheid om van iemand d i re c t e be lasting te heffen; daar ligt de uiterste grens voor het verleenen van dat recht. De grondwet laat geen lageren census toe dan f20, doch verbiedt niet de provinciale en gemeentelijke las ten mee te tellen, en door een kleine wijziging in de wet op het personeel en vervanging van indirecte en directe belastingen kan een flinke stap worden gedaan zonder grondwets herziening, waardoor men een kiczerslichaam zal verkrijgen, dat zijn invloed op den gang in het staats bestuur zal verzekeren, en het verloren overwicht van het verwonnen vermogen zal herstellen. Ieder die slechts eenigszins onder nationalen bijval binnen de perken van het kiesrecht kan worden gelaten, moet worden binnen gelaten. De heer van Houten meent daardoor manifesta tion van het volk achter de kiezers te zullen voorkomen, die voorteekenen van een treurig drama zijn. Ziehier den hoofdinhoud der beschouwingen van den heer van Houten men kan niet ontkennen dat er zeer veel in ligt wat ernstige overweging verdient, ook al meent men, gelijk wij, dat de schrijver over de quaestie betrekkelijk art. 76 der grondwet wat al te vlug heen stapt. De bedoeling van den wetgever omtrent de daarin ver melde directe belastingen is minstens nog zeer qnaestiens. *Uit den Haag meldt men ons dat bij de tweede kamer het bepaalde plan schijnt te bestaan om eerstdaags de suilcerwet in openbare discussie te brengen, terwijl dan de eerste kamer in den loop dezer maand weder bijeen zal komen tot afdoening der werkzaamheden. Tc rekenen van den 15en Mei a. zal bet rijks-telegraaf kantoor" te Tholen op Zon- en feestdagen geopend zijn van 8 tol 9 uur voor- en van 12 tot 3 uur namiddags. De eerste kamer der staten-generaal is tegen Woensdag 18 dezer, des avonds te half acht uren, bijeengeroepen. Marine en leger. De minister van oorlog heeft aande bevelhebbers in de militaire afdeelingen de volgende missive gericht: „Ter aanmoediging van de vrijwillige oefeningen in den wapenhandel, zijn bij mijne aanschrijving van den 24™ Februari 1869 eenige bepalingen gemaakt ten aan zien van miliciens,die, vóór hunne inlijving bij de infan terie, reeds zekeren graad van geoefendheid hebben verkregen. Het is nuttig dat eveneens de miliciens, bij de vesting artillerie ingelijfd, die bij hun indienst- treden blijken geven van reeds eenigermate met den artilleriedienst bekend te zijn, vroeger dan anderen in het genot van verlof worden gesteld." „Op mijn daartoe aan den koning gedaan voorstel, heeft zijne majesteit bij kabinets-rescript van den 29e" dezer, mij dan ook gelieven te machtigen, voor miliciens bij de vesting-artillerie, die aan de na te melden eiscben voldoen, den eersten oefeningstijd van acht maanden tot op zes maanden te verkorten. In verband hiermede heb ik goedgevonden te bepalen lo. dat de Iotelingen bij de vesting-art. ingelijfd, die na éene maand onderricht bij het korps te hebben geno ten, blijken voldoende geoefend te zijn in de recruten- school en de bediening van het geschut om tot de excercitiën met de krachtwerktuigen over te gaan, en die overigens na een verblijf van drie maanden onder de wapenen aan alle dienstverrichtingen van geoefende kanoniers deelnemen, op dat tijdstip met verlof zullen worden gezonden tot den April van het volgende jaar: 2°. dat, bijaldien de miliciens in punt 1 bedoeld, dooi de loting, vermeld in art 24 der militiewet, voor het blijvend gedeelte worden aangewezen, zij aanspraak op het hun toegekend voorrecht behouden, mits zij het door hen getrokken nummer verwisselen met een nummer, dat op verlof recht geeft; maken zij van deze bevoegd heid geen gebruik, dan kan hun niettemin een gewoon verlof van twee maanden verleend worden 3°. dat, ook in plaatsen waar niet, zooals te Helder, een artillerie- vrijkorps bestaat, aan jongelingen van 18 tot 20 jaren zooveel mogelijk gelegenheid moet worden verschaft om den dienst der artillerie te leeren, zoodat zij bij hunne eventueele inlijving als millicien bij de artillerie, waar aan zij bij voorkeur behooren te worden toegewezen, genot kunnen hebben van voorschreven gunstige bepa lingen; en 4°. dat de kommandeerende officieren der korpsen en detachementen vestig artt. jongelingen, die zich tot het bekomen van dat onderricht aanmelden, in de gelegenheid zullen stellen om, door daartoe aan te wijzen instructeurs, kosteloos, in de recrntenschool in de bediening van het geschut onderwezen te worden."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 1